Skip to main content

DEEL 1 - Algemene voorschriften
Hoofdstuk 1    
1.1   Toepassingsgebied en toepasbaarheid
1.1.1   Structuur
1.1.2   Toepassingsgebied
1.1.3   Vrijstellingen
1.1.3.1   Vrijstellingen die samenhangen met de aard van het vervoersproces
1.1.3.2   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van gassen
1.1.3.3   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van vloeibare brandstoffen
1.1.3.4   Vrijstellingen in samenhang met bijzondere bepalingen of met gevaarlijke goederen, verpakt in gelimiteerde of vrijgestelde hoeveelheden
1.1.3.5   Vrijstellingen in samenhang met ongereinigde lege verpakkingen
1.1.3.6   Vrijstellingen in samenhang met de vervoerde hoeveelheden per transporteenheid
1.1.3.7   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van inrichtingen voor de opslag en productie van elektriciteit
1.1.3.8   Gereserveerd
1.1.3.9   Vrijstellingen in samenhang met gevaarlijke goederen die tijdens vervoer als koel- of conditioneringsmiddel worden gebruikt
1.1.3.10   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van lampen die gevaarlijke goederen bevatten
1.1.4   Toepasbaarheid van andere voorschriften
1.1.4.1   Gereserveerd
1.1.4.2   Vervoer in een transportketen die vervoer over zee of door de lucht omvat
1.1.4.3   Gebruik van transporttanks van het IMO-type, toegelaten voor het zeevervoer
1.1.4.4   Gereserveerd
1.1.4.5   Vervoer dat niet over de weg plaatsvindt
1.1.5   Toepassing van normen
     
Hoofdstuk 2    
1.2   Definities, meeteenheden en afkortingen
1.2.1 Definities
1.2.2 Meeteenheden
     
Hoofdstuk 3    
1.3 Opleiding van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen Toepassingsgebied
1.3.1 Aard van de opleiding
1.3.2.1 Algemene bewustmaking
1.3.2.2 Functiespecifieke opleiding
1.3.2.3 Veiligheidsopleiding
1.3.3 Documentatie
     
Hoofdstuk 4    
1.4   Veiligheidsplichten van de betrokkenen
1.4.1 Algemene zorg voor de veiligheid
1.4.2 Plichten van de belangrijkste betrokkenen
1.4.2.1 Afzender
1.4.2.2 Vervoerder
1.4.2.3 Geadresseerde
1.4.3 Plichten van andere betrokkenen
1.4.3.1 Belader
1.4.3.2 Verpakker
1.4.3.3 Vuller
1.4.3.4 Exploitant van een tankcontainer of transporttank
1.4.3.5 Gereserveerd
1.4.3.6 Gereserveerd
1.4.3.7 Losser
     
Hoofdstuk 5    
1.5 Afwijkingen
1.5.1 Tijdelijke afwijkingen
1.5.2 Gereserveerd
     
Hoofdstuk 6    
1.6   Overgangsvoorschriften
1.6.1   Algemeen
1.6.2   Drukhouders en houders voor klasse 2
1.6.3 Vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks en batterijwagens
1.6.4 Tankcontainers, transporttanks en MEGC’s
1.6.5 Voertuigen
1.6.6 Klasse 7
     
Hoofdstuk 7    
1.7 Algemene bepalingen voor radioactieve stoffen
1.7.1   Toepassingsgebied
1.7.1.5   Bijzondere voorschriften voor het vervoer van vrijgestelde colli
1.7.2   Stralingsbeschermingsprogramma
1.7.3   Beheersysteem
1.7.4   Speciale regeling
1.7.5   Radioactieve stoffen die bijkomende gevaarseigenschappen bezitten
1.7.6   Niet-naleving
     
Hoofdstuk 8    
1.8 Controlemaatregelen en andere maatregelen voor de ondersteuning van de naleving van de veiligheidsvoorschriften
1.8.1   Controles van gevaarlijke goederen van overheidswege
1.8.2   Ambtelijke hulp
1.8.3   Veiligheidsadviseur
1.8.3.12   Examens
1.8.3.16   Geldigheidsduur en verlenging van het certificaat
1.8.3.18   Model van het certificaat
1.8.3.19   Uitbreiding van het certificaat
1.8.4   Lijst van de bevoegde autoriteiten en de door hen aangewezen instanties
1.8.5   Meldingen van gebeurtenissen met gevaarlijke goederen
1.8.5.4   Model voor een rapport over gebeurtenissen tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen
1.8.6   Administratieve controles voor de toepassing van conformiteitsbeoordelingen, periodieke onderzoeken, tussentijdse onderzoeken en buitengewone controles omschreven in 1.8.7
1.8.6.1   Erkenning van onderzoeksinstanties
1.8.6.2   Verplichtingen voor de werkwijze van de bevoegde autoriteit, haar gemachtigde of onderzoeksinstantie
1.8.6.3   Verplichting tot het verstrekken van informatie
1.8.6.4   Delegatie van onderzoekstaken
1.8.6.5   Verplichting tot het verstrekken van informatie door de onderzoeksinstanties
1.8.7   Procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek
1.8.7.1   Algemene bepalingen
1.8.7.2   Typegoedkeuring
1.8.7.3   Toezicht op de fabricage
1.8.7.4   Eerste onderzoek en beproevingen
1.8.7.5   Periodiek onderzoek, tussentijds onderzoek en buitengewone controles
1.8.7.6   Toezicht op de interne inspectiedienst van de aanvrager
1.8.7.7   Documenten
1.8.7.8   Producten vervaardigd, goedgekeurd, onderzocht en beproefd volgens normen
1.8.8   Procedures voor de conformiteitsbeoordeling van gaspatronen
1.8.8.1   Algemene bepalingen
1.8.8.2   Onderzoek van het ontwerptype
1.8.8.3   Toezicht op de fabricage
1.8.8.4   Dichtheidsproef
1.8.8.5   (Gereserveerd)
1.8.8.6   Toezicht op de interne inspectiedienst
1.8.8.7   Documenten
     
Hoofdstuk 9    
1.9 Beperkingen in het vervoer door de bevoegde autoriteiten
1.9.5   Beperkingen in tunnels
1.9.5.1   Algemene bepalingen
1.9.5.2   Vaststelling van de categorieën
1.9.5.3   Bepalingen voor verkeersborden en kennisgeving van beperkingen
     
Hoofdstuk 10    
1.10   Voorschriften voor de beveiliging
1.10.1   Algemene voorschriften
1.10.2   Opleiding met het oog op de beveiliging
1.10.3   Voorschriften voor gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
1.10.3.1   Definitie van gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
1.10.3.2   Beveiligingsplannen
DEEL 2 - Classificatie
Hoofdstuk 1    
2.1 Algemene voorschriften
2.1.1 Inleiding
2.1.2   Principes van de classificatie
2.1.3   Classificatie van niet met name genoemde stoffen met inbegrip van oplossingen en mengsels (zoals preparaten, formuleringen en afvalstoffen)
2.1.4   Classificatie van monsters
2.1.5   Classificatie van voorwerpen als voorwerpen die gevaarlijke stoffen bevatten, n.e.g.
2.1.6   Classificatie van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd
     
Hoofdstuk 2    
2.2   Bijzondere voorschriften voor de afzonderlijke klassen
2.2.1   Klasse 1 Ontplofbare stoffen en voorwerpen
2.2.1.1   Criteria
2.2.1.1.6   Definitie van de compatibiliteitsgroepen van de stoffen en voorwerpen
2.2.1.1.7   Indeling van vuurwerk in de subklassen
2.2.1.1.7.5   Defaulttabel voor de classificatie van vuurwerk
2.2.1.1.8   Uitzondering van klasse 1
2.2.1.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen
2.2.1.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.1.4   Glossarium van de benamingen
     
2.2.2   Klasse 2 Gassen
2.2.2.1   Criteria
2.2.2.1.7   Chemische stoffen onder druk
2.2.2.2   Niet ten vervoer toegelaten gassen
2.2.2.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.3   Klasse 3 Brandbare vloeistoffen
2.2.3.1   Criteria
2.2.3.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.3.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.41   Klasse 4.1: Brandbare vaste stoffen, polymeriserende stoffen, zelfontledende stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand
2.2.41.1   Criteria
2.2.41.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.41.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.41.4   Lijst van reeds ingedeelde zelfontledende stoffen in verpakkingen
     
2.2.42   Klasse 4.2: Voor zelfontbranding vatbare stoffen
2.2.42.1   Criteria
2.2.42.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.42.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.43   Klasse 4.3: Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen
2.2.43.1   Criteria
2.2.43.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.43.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.51   Klasse 5.1 Oxiderende stoffen
2.2.51.1   Criteria
2.2.51.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.51.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.52   Klasse 5.2: Organische peroxiden
2.2.52.1   Criteria
2.2.52.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.52.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.52.4   Lijst van reeds ingedeelde organische peroxiden in verpakkingen
     
2.2.61   Klasse 6.1 Giftige stoffen
2.2.61.1   Criteria
2.2.61.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.61.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.62   Klasse 6.2 Infectueuze stoffen (besmettelijke stoffen)
2.2.62.1   Criteria
2.2.62.1.9   Biologische producten
2.2.62.1.10   Genetisch gemodificeerde micro-organismen en organismen
2.2.62.1.11   Ziekenhuis- of medisch afval
2.2.62.1.12   Besmette dieren
2.2.62.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.62.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.7   Klasse 7 Radioactieve stoffen
2.2.7.1   Definities
2.2.7.1.2   Besmetting
2.2.7.1.3   Definities van specifieke termen
2.2.7.2   Classificatie
2.2.7.2.1   Algemene bepalingen
2.2.7.2.2   Grenswaarden van de activiteit
2.2.7.2.3   Bepaling van andere stofeigenschappen
2.2.7.2.3.1   Stoffen met geringe specifieke activiteit (LSA)
2.2.7.2.3.3   Radioactieve stoffen in speciale toestand
2.2.7.2.3.4   Gering verspreidbare radioactieve stoffen
2.2.7.2.3.5   Splijtbare stoffen
2.2.7.2.4   Classificatie van colli of onverpakte stoffen
2.2.7.2.4.1   Classificatie als vrijgesteld collo
2.2.7.2.5   Speciale regelingen
     
2.2.8   Klasse 8 Bijtende stoffen
2.2.8.1   Definitie, algemene voorschriften en criteria
2.2.8.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.8.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.9   Klasse 9 Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen
2.2.9.1   Criteria
2.2.9.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen
2.2.9.3   Lijst van posities
     
Hoofdstuk 3    
2.3 Testmethoden
2.3.0   Algemeen
2.3.1   Beproeving van het uitzweten voor springstof, type A
2.3.2   Beproevingen betreffende genitreerde cellulosemengsels van klasse 4.1
2.3.2.9   Beproeving van de chemische stabiliteit bij verhoogde temperatuur
2.3.2.10   Ontbrandingstemperatuur (zie 2.3.2.1 en 2.3.2.2)
2.3.3   Beproevingen betreffende brandbare vloeistoffen van de klassen 3, 6.1 en 8.
2.3.3.1   Bepaling van het vlampunt
2.3.3.2   Bepaling van het beginkookpunt
2.3.3.3   Beproeving voor de bepaling van het peroxidegehalte
2.3.4   Beproeving voor de bepaling van het vloeigedrag
2.3.4.1   Meetapparaat
2.3.4.2   Beproevingsmethode
2.3.4.3   Beoordeling van de beproevingsresultaten
2.3.5   Indeling van metaalorganische stoffen in de klassen 4.2.en 4.3
     
DEEL 4 - Voorschriften voor verpakkingen en tanks
Hoofdstuk 1    
4.1   Gebruik van verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen
4.1.1   Algemene voorschriften voor het verpakken van gevaarlijke goederen in verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen
4.1.1.18   Ontplofbare stoffen, zelfontledende stoffen en organische peroxiden
4.1.1.19   Gebruik van bergingsverpakkingen en grote bergingsverpakkingen
4.1.1.20   Gebruik van bergingsdrukhouders
4.1.1.21   Verificatie van de chemische compatibiliteit van kunststof verpakkingen, met inbegrip van IBC's, door assimilatie van vulstoffen aan standaardvloeistoffen
4.1.2   Aanvullende algemene voorschriften voor het gebruik van IBC's
4.1.3   Algemene voorschriften met betrekking tot verpakkingsinstructies 
4.1.3.6   Drukhouders voor vloeistoffen en vaste stoffen
4.1.3.8   Onverpakte voorwerpen met uitzondering van voorwerpen van klasse 1
4.1.4   Lijst met verpakkingsinstructies
4.1.4.1   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van verpakkingen (uitgezonderd IBC's en grote verpakkingen)
4.1.4.2   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van IBC's
4.1.4.3   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van grote verpakkingen 
4.1.5   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor goederen van klasse 1
4.1.6   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor stoffen van klasse 2 en stoffen van andere klassen, waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegekend
4.1.7   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor organische peroxiden van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1
4.1.7.1   Gebruik van verpakkingen (met uitzondering van IBC’s)
4.1.7.2   Gebruik van IBC's
4.1.8   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor infectueuze stoffen (klasse 6.2)
4.1.9   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor radioactieve stoffen
4.1.9.1   Algemeen
4.1.9.2   Voorschriften en controlemaatregelen voor het vervoer van LSA-stoffen en SCO
4.1.9.3   Colli die splijtbare stoffen bevatten
4.1.10   Bijzondere voorschriften voor gezamenlijke verpakking 
     
Hoofdstuk 2    
4.2   Gebruik van transporttanks en un-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
4.2.1   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van stoffen van klassen 1 en 3 t/m 9
4.2.1.9   Vullingsgraad
4.2.1.10   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van klasse 3 stoffen in transporttanks
4.2.1.11   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klassen 4.1, 4.2 of 4.3 (met uitzondering van zelfontledende stoffen van klasse 4.1) in transporttanks
4.2.1.12   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 5.1 in transporttanks
4.2.1.13   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1 in transporttanks
4.2.1.14   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 6.1 in transporttanks
4.2.1.15   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 6.2 in transporttanks
4.2.1.16   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 7 in transporttanks
4.2.1.17   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 8 in transporttanks
4.2.1.18   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 9 in transporttanks
4.2.1.19   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van vaste stoffen die worden vervoerd bij temperaturen boven hun smeltpunt
4.2.2   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en chemische stoffen onder druk
4.2.2.7   Het vullen
4.2.3   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen
4.2.3.6   Het vullen
4.2.3.7   Werkelijke verblijftijd
4.2.4   Algemene voorschriften voor het gebruik van UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's)
4.2.4.5   Het vullen
4.2.5   Instructies en bijzondere bepalingen voor transporttanks
4.2.5.1   Algemeen
4.2.5.2   Transporttank-instructies
4.2.5.3   Bijzondere bepalingen voor transporttanks
     
Hoofdstuk 3    
4.3   Gebruik van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks met metalen reservoirs en batterijwagens en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
4.3.1   Toepassingsgebied
4.3.2   Voorschriften van toepassing op alle klassen
4.3.2.1   Gebruik
4.3.2.2   Vullingsgraad
4.3.2.3   Bedrijf
4.3.2.4   Lege, ongereinigde tanks, batterijwagens en MEGC's
4.3.3   Bijzondere bepalingen van toepassing op klasse 2
4.3.3.1   De codering en hiërarchie van tanks
4.3.3.2   Voorwaarden voor het vullen en beproevingsdrukken
4.3.3.3   Bedrijf
4.3.4   Bijzondere bepalingen, van toepassing op de klassen 1 en 3 t/m 9
4.3.4.1   Codering, gerationaliseerde benadering en tankhiërarchie
4.3.4.2   Algemene voorschriften
4.3.5   Bijzondere bepalingen
     
Hoofdstuk 4    
4.4   Gebruik van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks van vezelgewapende kunststof
4.4.1   Algemeen
4.4.2   Bedrijf
     
Hoofdstuk 5    
4.5   Gebruik van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)
4.5.1   Gebruik
4.5.2   Bedrijf
     
Hoofdstuk 6    
4.6   (Gereserveerd)
     
Hoofdstuk 7    
4.7   Gebruik van mobiele eenheden voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen (MEMU's)
4.7.1   Gebruik
4.7.2   Bedrijf
     
DEEL 5 - Procedures voor de verzending
Hoofdstuk 1    
5.1 Algemene voorschriften
5.1.1 Toepassing en algemene voorschriften
5.1.2 Het gebruik van oververpakkingen
5.1.3 Lege, ongereinigde verpakkingen (met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen), tanks, MEMU’s, voertuigen en containers voor vervoer als los gestort goed
5.1.4 Gezamenlijke verpakking
5.1.5 Algemene voorschriften voor klasse 7
5.1.5.1 Goedkeuring van verzendingen en kennisgeving
5.1.5.1.1 Algemeen
5.1.5.1.2 Goedkeuring voor de verzending
5.1.5.1.3 Goedkeuring van een verzending op grond van een speciale regeling
5.1.5.1.4 Kennisgevingen
5.1.5.2 Certificaten, uitgegeven door de bevoegde autoriteit
5.1.5.3 Bepaling van de transportindex (TI) en de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI)
5.1.5.4 Specifieke bepalingen voor vrijgestelde colli met radioactieve stoffen van klasse 7
5.1.5.5 Samenvatting van voorschriften inzake goedkeuring en voorafgaande kennisgeving
     
Hoofdstuk 2    
5.2 Kenmerking en etikettering
5.2.1 Kenmerking van colli
5.2.1.5 Aanvullende voorschriften voor goederen van klasse 1
5.2.1.6 Aanvullende voorschriften voor goederen van klasse 2
5.2.1.7 Bijzondere voorschriften voor het kenmerken van radioactieve stoffen
5.2.1.8 Bijzondere bepalingen voor de kenmerking van milieugevaarlijke stoffen
5.2.1.9 Kenmerking van lithiumbatterijen
5.2.1.10 Richtinggevende pijlen
5.2.2 De etikettering van colli
5.2.2.1 Etiketteringsvoorschriften
5.2.2.1.10 Bijzondere bepalingen voor de etikettering van colli met infectueuze stoffen.
5.2.2.1.11 Bijzondere bepalingen voor de etikettering van radioactieve stoffen
5.2.2.2 Voorschriften voor etiketten
5.2.2.2.2 Modellen van etiketten
     
Hoofdstuk 3    
5.3 Etikettering en kenmerking van containers, bulkcontainers, MEGC's, MEMU’s, tankcontainers, transporttanks en voertuigen
5.3.1 Het aanbrengen van grote etiketten
5.3.1.1 Algemene voorschriften
5.3.1.2 Het aanbrengen van grote etiketten op containers, bulkcontainers, MEGC’s, tankcontainers en transporttanks
5.3.1.3 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen die containers, bulkcontainers, MEGC's, tankcontainers of transporttanks vervoeren
5.3.1.4 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen voor vervoer als los gestort goed, tankwagens, batterijwagens, MEMU’s en voertuigen met afneembare tanks
5.3.1.5 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen die uitsluitend colli vervoeren
5.3.1.6 Het aanbrengen van grote etiketten op lege tankwagens, batterijwagens, MEGC’s, MEMU’s, tankcontainers, transporttanks en op lege voertuigen en containers voor vervoer als los gestort goed
5.3.1.7 Specificaties voor grote etiketten
5.3.2 Oranje borden
5.3.2.1 Algemene voorschriften voor oranje borden
5.3.2.2 Specificaties voor de oranje borden
5.3.2.3 Betekenis van gevaarsidentificatienummers
5.3.3 Kenmerk voor stoffen die in verwarmde toestand worden vervoerd
5.3.6 Kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen
     
Hoofdstuk 4    
5.4 Documentatie
5.4.0 Algemeen
5.4.1 Vervoersdocument voor gevaarlijke goederen en daarmee samenhangende informatie
5.4.1.1 Algemene informatie, die in het vervoersdocument moet staan
5.4.1.1.3 Bijzondere bepalingen voor afvalstoffen
5.4.1.1.5 Bijzondere bepalingen voor bergingsverpakkingen en bergingsdrukhouders
5.4.1.1.6 Bijzondere bepalingen voor lege, ongereinigde middelen van omsluiting
5.4.1.1.7 Bijzondere bepalingen voor vervoer in een transportketen die vervoer over zee of door de lucht omvat
5.4.1.1.11 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van IBC's, tanks, batterijwagens of transporttanks en MEGC’s na het verstrijken van de termijn voor de laatste periodieke beproeving of inspectie
5.4.1.1.13 Bijzondere bepalingen voor het vervoer in tankwagens met meerdere compartimenten of in transporteenheden met meer dan één tank.
5.4.1.1.14 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die bij verhoogde temperatuur vervoerd worden
5.4.1.1.15 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die door middel van temperatuurbeheersing gestabiliseerd zijn
5.4.1.1.16 Informatie vereist volgens bijzondere bepaling 640 in hoofdstuk 3.3
5.4.1.1.17 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van vaste stoffen in bulkcontainers conform 6.11.4
5.4.1.1.18 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu)
5.4.1.1.19 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd (UN 3509)
5.4.1.1.20 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die overeenkomstig 2.1.2.8 zijn ingedeeld
5.4.1.1.21 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van UN-nrs. 3528, 3529 en 3530
5.4.1.2 Aanvullende of bijzondere informatie, vereist voor bepaalde klassen
5.4.1.2.1 Bijzondere bepalingen voor klasse 1
5.4.1.2.2 Aanvullende bepalingen voor klasse 2
5.4.1.2.3 Aanvullende bepalingen voor zelfontledende stoffen en polymeriserende stoffen van klasse 4.1 en organische peroxiden van klasse 5.2
5.4.1.2.4 Aanvullende bepalingen voor klasse 6.2
5.4.1.2.5 Aanvullende bepalingen voor klasse 7
5.4.1.3 (Gereserveerd)
5.4.1.4 Vereiste opmaak en taal
5.4.1.5 Niet-gevaarlijke goederen
5.4.2 Container-/voertuigbeladingscertificaat
5.4.3 Schriftelijke instructies
5.4.4 Bewaring van informatie over het vervoer van gevaarlijke goederen
5.4.5 Voorbeeld van een formulier voor multimodaal vervoer van gevaarlijke goederen
     
Hoofdstuk 5    
5.5 Bijzondere bepalingen
5.5.1 (Geschrapt)
5.5.2 Bijzondere bepalingen van toepassing op gegaste laadeenheden (UN 3359)
5.5.2.1 Algemeen
5.5.2.2 Opleiding
5.5.2.3 Kenmerking en grote etiketten
5.5.2.4 Documentatie
5.5.3 Bijzondere bepalingen van toepassing op colli en voertuigen en containers met stoffen die een verstikkingsgevaar vertonen wanneer zij voor koelings- of conditioneringsdoeleinden worden gebruikt (zoals droogijs [UN 1845] of stikstof, sterk gekoeld, vloeibaar [UN 1977] of argon, sterk gekoeld, vloeibaar [UN 1951])
5.5.3.1 Toepassingsgebied
5.5.3.2 Algemeen
5.5.3.3 Colli die een koel- of conditioneringsmiddel bevatten
5.5.3.4 Kenmerking van colli die een koel- of conditioneringsmiddel bevatten
5.5.3.5 Voertuigen en containers die onverpakt droogijs bevatten
5.5.3.6 Kenmerking van voertuigen en containers
5.5.3.7 Documentatie
     
DEEL 6 - Voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen, IBC’s, grote verpakkingen en tanks
Hoofdstuk 1    
6.1 Voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen
6.1.1 Algemeen
6.1.2 Code voor de aanduiding van typen van verpakkingen
6.1.3 Kenmerk
6.1.4 Eisen aan verpakkingen
6.1.4.0 Algemene voorschriften
6.1.4.1 Stalen vaten
6.1.4.2 Aluminium vaten
6.1.4.3 Vaten van een ander metaal dan staal of aluminium
6.1.4.4 Jerrycans van staal of aluminium
6.1.4.5 Vaten van gelamineerd hout
6.1.4.7 Kartonnen vaten
6.1.4.8 Vaten en jerrycans van kunststof
6.1.4.9 Kisten van natuurlijk hout
6.1.4.10 Kisten van gelamineerd hout
6.1.4.11 Kisten van houtvezelmateriaal
6.1.4.12 Kartonnen dozen
6.1.4.13 Dozen van kunststof
6.1.4.14 Kisten van staal, aluminium of ander metaal
6.1.4.15 Zakken van textiel
6.1.4.16 Zakken van kunststof weefsel
6.1.4.17 Zakken van kunststof folie
6.1.4.18 Papieren zakken
6.1.4.19 Combinatieverpakkingen (kunststof)
6.1.4.20 Combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk)
6.1.4.21 Samengestelde verpakkingen
6.1.4.22 Lichte metalen verpakkingen
6.1.5 Voorschriften voor de beproeving van de verpakkingen
6.1.5.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen
6.1.5.2 Voorbereiding van de verpakkingen en de colli voor de beproevingen
6.1.5.3 Valproef
6.1.5.4 Dichtheidsproef
6.1.5.5 Beproeving met inwendige druk (hydraulische proefpersing)
6.1.5.6 Stapelproef
6.1.5.7 Aanvullende beproeving van permeatie bij vaten en jerrycans van kunststof volgens 6.1.4.8 en combinatieverpakkingen (kunststof) volgens 6.1.4.19, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen met een vlampunt £60 oC, met uitzondering van de verpakkingen 6HA1
6.1.5.8 Beproevingsrapport
6.1.6 Standaardvloeistoffen voor het aantonen van de chemische bestendigheid van verpakkingen, met inbegrip van IBC’s, van polyetheen, volgens respectievelijk 6.1.5.2.6 en 6.5.6.3.5.
     
Hoofdstuk 2    
6.2 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van drukhouders, spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen) en patronen voor brandstofcellen met vloeibaar gemaakt, brandbaar gas
6.2.1 Algemene voorschriften
6.2.1.1 Ontwerp en constructie
6.2.1.2 Materialen
6.2.1.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.1.4 Goedkeuring van drukhouders
6.2.1.5 Eerste onderzoek en beproeving
6.2.1.6 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.1.7 Voorschriften voor fabrikanten
6.2.1.8 Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.2 Voorschriften voor UN-drukhouders
6.2.2.1 Ontwerp, constructie en eerste onderzoek en beproeving
6.2.2.2 Materialen
6.2.2.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.2.4 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.2.5 Conformiteitbeoordelingssysteem en goedkeuring voor de fabricage van drukhouders
6.2.2.6 Goedkeuringssysteem voor periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders
6.2.2.7 Merktekens op hervulbare UN-drukhouders
6.2.2.8 Merktekens op niet-hervulbare UN-drukhouders
6.2.2.9 Merktekens op UN-opslagsystemen met metaalhydride
6.2.2.10 Merktekens op UN-flessenbatterijen
6.2.2.11 Equivalente procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3 Algemene voorschriften voor niet-UN-drukhouders
6.2.3.1 Ontwerp en constructie
6.2.3.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.3.4 Eerste onderzoek en beproeving
6.2.3.5 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3.6 Goedkeuring van drukhouders
6.2.3.7 Voorschriften voor fabrikanten
6.2.3.8 Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.3.9 Merktekens op hervulbare drukhouders
6.2.3.10 Merktekens op niet-hervulbare drukhouders
6.2.3.11 Bergingsdrukhouders
6.2.4 Voorschriften voor niet-UN-drukhouders, die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.2.4.2 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.5 Voorschriften voor niet-UN-drukhouders die niet volgens normen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.2.5.1 Materialen
6.2.5.2 Bedrijfsuitrusting
6.2.5.3 Metalen flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen
6.2.5.4 Aanvullende bepalingen die betrekking hebben op drukhouders vervaardigd van een aluminiumlegering voor samengeperste gassen, vloeibaar gemaakte gassen, opgeloste gassen en drukloze gassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters), alsmede op voorwerpen die gas onder druk bevatten met uitzondering van spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen)
6.2.5.5 Drukhouders van composietmaterialen
6.2.5.6 Gesloten cryo-houders
6.2.6 Algemene voorschriften voor spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen), alsmede voor patronen voor brandstofcellen die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten
6.2.6.1 Ontwerp en constructie
6.2.6.2 Hydraulische drukproef
6.2.6.3 Dichtheidsproef
6.2.6.4 Verwijzing naar normen
     
Hoofdstuk 3    
6.3 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van verpakkingen voor infectueuze (besmettelijke) stoffen van categorie A van klasse 6.2
6.3.1 Algemeen
6.3.2 Voorschriften voor verpakkingen
6.3.3 Code voor de aanduiding van de typen verpakkingen
6.3.4 Kenmerk
6.3.4.4 Voorbeeld van kenmerk
6.3.5 Beproevingseisen voor verpakkingen
6.3.5.1 Uitvoering en frequentie van de beproevingen
6.3.5.2 Voorbereiding van verpakkingen voor de beproeving
6.3.5.3 Valproef
6.3.5.4 Doorstootproef
6.3.5.5 Beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 4    
6.4 Voorschriften voor de constructie, beproeving en goedkeuring van colli voor radioactieve stoffen en voor de goedkeuring van dergelijke stoffen
6.4.1 (Gereserveerd)
6.4.2 Algemene bepalingen
6.4.3 (Gereserveerd)
6.4.4 Bepalingen voor vrijgestelde colli
6.4.5 Bepalingen voor industriële colli
6.4.6 Bepalingen voor colli die uraniumhexafluoride bevatten
6.4.7 Bepalingen voor colli van type A
6.4.8 Bepalingen voor colli van type B(U)
6.4.9 Bepalingen voor colli van type B(M)
6.4.10 Bepalingen voor colli van type C
6.4.11 Bepalingen voor colli met splijtbare stoffen
6.4.12 Beproevingsprocedures en bewijs van overeenstemming
6.4.13 Beproeving van de goede staat van de borghouder en de afscherming en beoordeling van de veiligheid ten aanzien van criticaliteit
6.4.14 Trefplaat voor valproeven
6.4.15 Beproeving met het doel aan te tonen dat het collo normale vervoersomstandigheden kan doorstaan
6.4.16 Bijkomende beproevingen voor colli van type A ontworpen voor vloeistoffen en gassen
6.4.17 Beproevingen met het doel om aan te tonen dat het collo ongevalsomstandigheden tijdens het vervoer kan doorstaan
6.4.18 Verzwaarde onderdompelingsbeproeving in water voor colli van type B(U) en van type B(M) die meer dan 105 A2 bevatten en colli van type C
6.4.19 Beproeving van waterlekkage voor colli die splijtbare stoffen bevatten
6.4.20 Beproevingen voor colli van type C
6.4.21 Keuringen van verpakkingen ontworpen om ten minste 0,1 kg uraniumhexafluoride te bevatten
6.4.22 Goedkeuring van het model van colli en stoffen
6.4.23 Aanvragen voor goedkeuring en goedkeuring voor het vervoer van radioactieve stoffen
     
Hoofdstuk 5    
6.5 Voorschriften voor de constructie en beproeving van IBC’s
6.5.1 Algemene voorschriften
6.5.1.1 Toepassingsgebied
6.5.1.4 Coderingssysteem voor de kenmerking van IBC's
6.5.2 Kenmerk
6.5.2.1 Basiskenmerk
6.5.2.2 Aanvullende kenmerking
6.5.2.3 Overeenstemming met het ontwerptype
6.5.2.4 Kenmerk van omgebouwde combinatie-IBC’s (31HZ1)
6.5.3 Voorschriften voor de constructie
6.5.3.1 Algemene voorschriften
6.5.4 Beproeving, certificering en inspectie
6.5.4.4 Inspectie en beproeving
6.5.4.5 Gerepareerde IBC's
6.5.5 Bijzondere voorschriften voor IBC’s
6.5.5.1 Bijzondere voorschriften voor metalen IBC's
6.5.5.2 Bijzondere voorschriften voor flexibele IBC's
6.5.5.3 Bijzondere voorschriften voor IBC's van stijve kunststof
6.5.5.4 Bijzondere voorschriften voor combinatie-IBC's met binnenhouder van kunststof
6.5.5.5 Bijzondere voorschriften voor kartonnen IBC's
6.5.5.6 Bijzondere voorschriften voor houten IBC's
6.5.6 Voorschriften voor de beproeving van IBC’s
6.5.6.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen
6.5.6.2 Beproevingen van het ontwerptype
6.5.6.3 Voorbereiding van de IBC's voor de beproevingen
6.5.6.4 Hefproef (onderzijde)
6.5.6.5 Hefproef (bovenzijde)
6.5.6.6 Stapelproef
6.5.6.7 Dichtheidsproef
6.5.6.8 Hydraulische drukproef (beproeving met inwendige druk)
6.5.6.9 Valproef
6.5.6.10 Scheurproef
6.5.6.11 Kantelproef
6.5.6.12 Oprichtproef
6.5.6.13 Vibratietest
6.5.6.14 Beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 6    
6.6 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van grote verpakkingen
6.6.1 Algemeen
6.6.2 Code voor het aanduiden van typen grote verpakkingen
6.6.3 Kenmerk
6.6.4 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen
6.6.4.1 Bijzondere voorschriften voor metalen grote verpakkingen
6.6.4.2 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van flexibel materiaal
6.6.4.3 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van kunststof
6.6.4.4. Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van karton
6.6.4.5. Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van hout
6.6.5 Beproevingsvoorschriften voor grote verpakkingen
6.6.5.1 Uitvoering en frequentie van de beproevingen
6.6.5.2 Voorbereiding voor de beproeving
6.6.5.3 Beproevingsvoorschriften
6.6.5.4. Certificering en beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 7    
6.7 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks en UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
6.7.1 Toepassing en algemene voorschriften
6.7.2 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van stoffen van de klassen 1 en 3 t/m 9
6.7.2.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.2.3 Ontwerpcriteria
6.7.2.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.2.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.2.6 Openingen aan de onderzijde
6.7.2.7 Veiligheidsinrichtingen
6.7.2.8 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.9 Instelling van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.10 Smeltveiligheden
6.7.2.11 Breekplaten
6.7.2.12 Capaciteit van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.13 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.14 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.15 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.16 Peilinrichtingen
6.7.2.17 Steunen voor transporttanks, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen
6.7.2.18 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.2.19 Onderzoek en beproeving
6.7.2.20 Kenmerking
6.7.3 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen
6.7.3.1 Definities
6.7.3.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.3.3 Ontwerpcriteria
6.7.3.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.3.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.3.6 Openingen aan de onderzijde
6.7.3.7 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.8 Capaciteit van ontlastingsinrichtingen
6.7.3.9 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.10 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.11 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.12 Peilinrichtingen
6.7.3.13 Steunen, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen voor transporttanks
6.7.3.14 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.3.15 Onderzoek en beproeving
6.7.3.16 Kenmerking
6.7.4 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2
6.7.4.1 Definities
6.7.4.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.4.3 Ontwerpcriteria
6.7.4.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.4.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.4.6 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.7 Capaciteit en instelling van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.8 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.9 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.10 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.11 Peilinrichtingen
6.7.4.12 Steunen voor transporttanks, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen.
6.7.4.13 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.4.14 Onderzoek en beproeving
6.7.4.15 Kenmerking
6.7.5 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's), bestemd voor het vervoer van niet sterk gekoelde gassen.
6.7.5.1 Definities
6.7.5.2 Algemene ontwerp- en constructievoorschriften
6.7.5.3 Bedrijfsuitrusting
6.7.5.4 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.5 Capaciteit van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.6 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.7 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.8 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.9 Peilinrichtingen
6.7.5.10 Steunen, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen voor MEGC's
6.7.5.11 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.5.12 Onderzoek en beproeving
6.7.5.13 Kenmerking
     
Hoofdstuk 8    
6.8 Voorschriften voor de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, het onderzoek en de beproeving en de kenmerking van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks en tankcontainers en wissellaadtanks, met reservoirs van metaal, en batterijwagens en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's)
6.8.1 Toepassingsgebied
6.8.2 Voorschriften van toepassing op alle klassen
6.8.2.1 Constructie,Basisprincipes, Materialen van de reservoirs,Minimale wanddikte van het reservoir, Het lassen en het onderzoek van de lasverbindingen
6.8.2.2 Uitrustingsdelen
6.8.2.3 Typegoedkeuring
6.8.2.4 Onderzoek en beproevingen
6.8.2.5 Kenmerking
6.8.2.6 Voorschriften voor tanks die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.2.6.2 Onderzoek en beproeving
6.8.2.7 Voorschriften voor tanks die niet volgens normen waarnaar verwezen wordt, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.3 Bijzondere voorschriften van toepassing op klasse 2
6.8.3.1 Constructie van reservoirs, Constructie van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.2 Uitrustingsdelen, Warmte-isolerende beschermingen, Uitrustingsdelen voor batterijwagens en MEGC's
6.8.3.3 Typegoedkeuring
6.8.3.4 Onderzoek en beproevingen, Onderzoek en beproevingen van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.5 Kenmerking, Kenmerking van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.6 Voorschriften voor batterijwagens en MEGC’s die worden ontworpen, geconstrueerd en beproefd overeenkomstig normen waarnaar wordt verwezen
6.8.3.7 Voorschriften voor batterijwagens en MEGC's die niet volgens normen waarnaar wordt verwezen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.4 Bijzondere bepalingen
6.8.5 Voorschriften betreffende de materialen en constructie van vaste gelaste tanks, afneembare gelaste tanks en gelaste reservoirs van tankcontainers waarvoor een beproevingsdruk van ten minste 1 MPa (10 bar) is voorgeschreven en van vaste gelaste tanks, afneembare gelaste tanks en gelaste reservoirs van tankcontainers bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2
6.8.5.1 Materialen en reservoirs
6.8.5.2 Beproevingsvoorschriften
6.8.5.2.1 Stalen reservoirs
6.8.5.2.2 Reservoirs van aluminium of van aluminiumlegeringen
6.8.5.2.3 Reservoirs van koper of koperlegeringen
6.8.5.3 Kerfslagproeven
6.8.5.4 Verwijzing naar normen
     
Hoofdstuk 9    
6.9 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, beproeving en kenmerking van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks van vezelgewapende kunststof
6.9.1 Algemeen
6.9.2 Constructie
6.9.2.3 Grondstoffen
6.9.2.3.2 Harsen
6.9.2.3.3 Versterkingsvezels
6.9.2.3.4 Materiaal voor thermoplastische bekleding
6.9.2.3.5 Additieven
6.9.2.14 Bijzondere voorschriften voor het vervoer van stoffen met een vlampunt ten hoogste 60 oC
6.9.3 Uitrustingsdelen
6.9.4 Typekeuring en typegoedkeuring
6.9.4.2 Materiaalbeproeving
6.9.4.3 Typekeuring
6.9.4.4 Typegoedkeuring
6.9.5 Inspecties
6.9.6 Kenmerking
     
Hoofdstuk 10    
6.10 Voorschriften voor de constructie, de uitrusting, de typegoedkeuring, het onderzoek en de kenmerking van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)
6.10.1 Algemeen
6.10.1.1 Definitie
6.10.1.2 Toepassingsgebied
6.10.2 Constructie
6.10.3 Uitrustingsdelen
     
Hoofdstuk 11    
6.11 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van bulkcontainers
6.11.2 Toepassing en algemene voorschriften
6.11.2.3 Code voor het aanduiden van typen bulkcontainers
6.11.3 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van BK1- of BK2-containers die voldoen aan de CSC en die als bulkcontainers gebruikt worden
6.11.3.1 Ontwerp- en constructievoorschriften
6.11.3.2 Bedrijfsuitrusting
6.11.3.3 Onderzoek en beproeving
6.11.3.4 Kenmerking
6.11.4 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie en de goedkeuring van BK1- en BK2-bulkcontainers met uitzondering van containers die voldoen aan de CSC
6.11.5 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van flexibele bulkcontainers (BK3)
6.11.5.1 Voorschriften voor ontwerp en constructie
6.11.5.2 Bedrijfsuitrusting en voorzieningen voor de behandeling
6.11.5.3 Onderzoek en beproeving
6.11.5.4 Beproevingsrapport
6.11.5.5 Kenmerking
     
Hoofdstuk 12    
6.12 Voorschriften voor de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, onderzoeken en beproevingen en kenmerking van tanks, bulkcontainers en speciale compartimenten voor ontplofbare stoffen of voorwerpen van mobiele eenheden voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen (MEMU's)
6.12.1 Toepassingsgebied
6.12.2 Algemene bepalingen
6.12.3 Tanks
6.12.3.1 Tanks met een inhoud van 1000 liter of meer
6.12.3.2 Tanks met een inhoud van minder dan 1000 liter
6.12.4 Uitrustingsdelen
6.12.5 Speciale compartimenten voor ontplofbare stoffen en voorwerpen
     
DEEL 7 - Voorschriften inzake het vervoer, het laden, lossen en de behandeling
Hoofdstuk 1    
7.1 Algemene voorschriften en bijzondere bepalingen voor temperatuurbeheersing
     
Hoofdstuk 2    
7.2 Voorschriften inzake het vervoer in colli
     
Hoofdstuk 3    
7.3 Voorschriften inzake het vervoer als los gestort goed
7.3.1 Algemene voorschriften
7.3.2 Voorschriften voor het vervoer als los gestort goed indien de voorschriften van 7.3.1.1 a) worden toegepast.
7.3.2.3 Goederen van klasse 4.2
7.3.2.4 Goederen van klasse 4.3
7.3.2.5 Goederen van klasse 5.1
7.3.2.6 Goederen van klasse 6.2
7.3.2.6.2 Afvalstoffen van klasse 6.2 (UN 3291)
7.3.2.7 Stoffen van klasse 7
7.3.2.8 Goederen van klasse 8
7.3.2.9 Goederen van klasse 9
7.3.2.10 Gebruik van flexibele bulkcontainers
7.3.3 Bijzondere bepalingen voor het vervoer als los gestort goed indien de voorschriften van 7.3.1.1 b) worden toegepast
     
Hoofdstuk 4    
7.4 Voorschriften inzake vervoer in tanks
     
Hoofdstuk 5    
7.5 Voorschriften inzake het laden, lossen en de behandeling
7.5.1 Algemene voorschriften inzake het laden, lossen en de behandeling
7.5.2 Samenladingsverboden
7.5.4 Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot levens- en genotsmiddelen en voer voor dieren
7.5.5 Beperking van de vervoerde hoeveelheden
7.5.5.2 Beperkingen met betrekking tot ontplofbare stoffen en voorwerpen
7.5.5.2.1 Te vervoeren stoffen en hoeveelheden
7.5.5.2.3 Vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen op MEMU's
7.5.7 Behandeling en stuwage
7.5.7.6 Laden van flexibele bulkcontainers
7.5.8 Reiniging na het lossen
7.5.9 Rookverbod
7.5.10 Voorzorgsmaatregelen tegen elektrostatische ladingen
7.5.11 Aanvullende voorschriften voor bepaalde klassen of specifieke goederen
     
Bijlage B   Bepalingen betreffende de vervoermiddelen en het vervoer
DEEL 8 - Voorschriften voor de bemanning, uitrusting en exploitatie van het voertuig en documentatie
Hoofdstuk 1    
8.1 Algemene voorschriften inzake transporteenheden en boorduitrusting
8.1.1 Transporteenheden
8.1.2 Aan boord van de transporteenheid mee te voeren documenten
8.1.3 Het aanbrengen van grote etiketten en kenmerking
8.1.4 Brandbestrijdingsuitrusting
8.1.5 Uitrusting van uiteenlopende aard en uitrusting voor persoonlijke bescherming
     
Hoofdstuk 2    
8.2 Voorschriften inzake de opleiding van de bemanning van het voertuig
8.2.1 Toepassing en algemene voorschriften inzake de opleiding van bestuurders
8.2.2 Bijzondere voorschriften inzake de opleiding van bestuurders
8.2.2.3 Structuur van de opleiding
8.2.2.4 Programma voor de aanvangscursus
8.2.2.5 Programma voor de herhalingsopleiding
8.2.2.6 Goedkeuring van de opleiding
8.2.2.7 Examens
8.2.2.7.1 Examens voor de basisopleidingscursus
8.2.2.7.2 Examens voor de specialisatieopleidingscursussen voor het vervoer in tanks of voor het vervoer van stoffen en voorwerpen van klasse 1 of radioactieve stoffen van klasse 7
8.2.2.8 Het vakbekwaamheidscertificaat van de bestuurder
8.2.2.8.5 Model van het opleidingscertificaat voor bestuurders van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren
8.2.3 De opleiding van personen - met uitzondering van bestuurders die in het bezit zijn van een certificaat volgens 8.2.1 - die bij het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg betrokken zijn
     
Hoofdstuk 3    
8.3 Diverse voorschriften waaraan de bemanning van het voertuig moet voldoen
8.3.1 Passagiers
8.3.2 Het gebruik van brandblusapparaten
8.3.3 Verbod op het openen van colli
8.3.4 Draagbare verlichtingsapparaten
8.3.5 Rookverbod
8.3.6 Het laten draaien van de motor tijdens laden of lossen
8.3.7 Gebruik van de parkeerrem en de stopblokken
8.3.8 Gebruik betrokken zijn
     
Hoofdstuk 4    
8.4 Voorschriften betreffende het toezicht op voertuigen
     
Hoofdstuk 5    
8.5 Aanvullende voorschriften met betrekking tot specifieke klassen of goederen
     
Hoofdstuk 6    
8.6 Beperkingen voor de doorgang door tunnels voor het wegverkeer van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren
8.6.1 Algemene bepalingen
8.6.2 Verkeerstekens en symbolen voor het wegverkeer, van toepassing op de doorgang van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren.
8.6.3 Codes voor beperkingen in tunnels
8.6.4 Beperkingen voor de doorgang van transporteenheden die gevaarlijke goederen vervoeren door tunnels
     
DEEL 9 - Voorschriften inzake de constructie en goedkeuring van voertuigen
Hoofdstuk 1    
9.1 Toepassingsgebied, definities en voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen
9.1.1 Toepassingsgebied en definities
9.1.1.1 Toepassingsgebied
9.1.1.2 Definities
9.1.2 Goedkeuring van EX/II-, EX/III-, FL - en AT-voertuigen en MEMU’s
9.1.2.1 Algemeen
9.1.2.2 Voorschriften voor voertuigen met typegoedkeuring
9.1.2.3 Jaarlijks technisch onderzoek
9.1.3 Certificaat van goedkeuring
9.1.3.5 Model voor het certificaat van goedkeuring voor voertuigen die bepaalde gevaarlijke goederen vervoeren
     
Hoofdstuk 2    
9.2 Voorschriften inzake de constructie van voertuigen
9.2.1 Overeenstemming met de voorschriften van dit hoofdstuk
9.2.2 Elektrische uitrusting
9.2.2.1 Algemene voorschriften
9.2.2.2 Bedrading
9.2.2.3 Zekeringen en stroomonderbrekers
9.2.2.4 Accu's
9.2.2.5 Verlichting
9.2.2.6 Elektrische verbindingen tussen motorvoertuigen en aanhangwagens
9.2.2.7 Spanning
9.2.2.8 Hoofdschakelaar voor de accu
9.2.2.9 Stroomkringen met permanente voeding
9.2.3 Reminrichting
9.2.3.1 Algemene voorschriften
9.2.4 Voorkomen van brandgevaar
9.2.4.1 Algemene voorschriften
9.2.4.3 Brandstoftanks
9.2.4.5 Uitlaatsysteem
9.2.4.6 Duurremsysteem
9.2.4.7 Verwarmingssystemen op brandstof
9.2.5 Snelheidsbegrenzer
9.2.6 Koppelingen van motorvoertuigen en aanhangwagens
9.2.7 Voorkomen van andere risico's veroorzaakt door brandstoffen
     
Hoofdstuk 3    
9.3 Aanvullende voorschriften inzake complete of afgebouwde EX/II- of EX/III-voertuigen, bestemd voor het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen (klasse 1) in colli
9.3.1 Te gebruiken materialen voor de constructie van voertuigopbouwen
9.3.2 Verwarmingssystemen op brandstof
9.3.3 EX/II-voertuigen
9.3.4 EX/III-voertuigen
9.3.5 Motor en laadcompartiment
9.3.6 Uitwendige warmtebronnen en de laadruimte
9.3.7 Elektrische uitrusting
     
Hoofdstuk 4    
9.4 Aanvullende voorschriften inzake de constructie van de opbouwen van complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen in colli (met uitzondering van EX/II- en EX/III-voertuigen)
     
Hoofdstuk 5    
9.5 Aanvullende voorschriften inzake de constructie van de opbouwen van complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van gevaarlijke vaste stoffen als losgestort goed
     
Hoofdstuk 6    
9.6 Aanvullende voorschriften inzake complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van stoffen onder temperatuurbeheersing
     
Hoofdstuk 7    
9.7 Aanvullende voorschriften inzake tankwagens (vaste tanks) batterijwagens en complete of afgebouwde voertuigen, die worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen in afneembare tanks met een inhoud groter dan 1 m3 of in tankcontainers, transporttanks of MEGC’s met een inhoud groter dan 3 m3 (EX/III-, FL- en AT-voertuigen)
9.7.1 Algemene voorschriften
9.7.2 Voorschriften inzake tanks
9.7.3 Bevestiging
9.7.4 Equipotentiaalverbinding van FL-voertuigen
9.7.5 Stabiliteit van tankwagens
9.7.6 Bescherming aan de achterzijde van voertuigen
9.7.7 Verwarmingssystemen op brandstof
9.7.8 Elektrische uitrusting
9.7.9 Aanvullende veiligheidsvoorschriften betreffende EX/III-voertuigen
     
Hoofdstuk 8    
9.8 Aanvullende voorschriften inzake complete en afgebouwde MEMU’s
9.8.1 Algemene bepalingen
9.8.2 Voorschriften inzake tanks en bulkcontainers
9.8.3 Equipotentiaalverbinding van MEMU's
9.8.4 Stabiliteit van MEMU's
9.8.5 Bescherming aan de achterzijde van MEMU's
9.8.6 Verwarmingssystemen op brandstof
9.8.7 Aanvullende veiligheidsvoorschriften
9.8.8 Aanvullende beveiligingsvoorschriften
     

HOOFDSTUK 6.5 - Voorschriften voor de constructie en beproeving van IBC’s

6.5.1

Algemene voorschriften

6.5.1.1

Toepassingsgebied

6.5.1.1.1

De voorschriften van dit hoofdstuk zijn van toepassing op IBC's, waarvan het gebruik voor het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen uitdrukkelijk is toegestaan volgens de verpakkingsmethoden, aangegeven in kolom (8) van tabel A van hoofdstuk 3.2.

Transporttanks en tankcontainers die voldoen aan de voorschriften van de hoofdstukken 6.7 resp. 6.8, worden niet als IBC's beschouwd. IBC's die voldoen aan de voorwaarden van dit hoofdstuk, worden niet als containers in de zin van het ADR beschouwd.

In de hierna volgende tekst wordt voor de aanduiding van “intermediate bulk containers” uitsluitend de afkorting IBC gebruikt.

 

6.5.1.1.2

Bij wijze van uitzondering kan de bevoegde autoriteit de goedkeuring in beschouwing nemen van IBC’s en hun bedrijfsuitrusting, die weliswaar niet volledig voldoen aan de hier verwoorde voorschriften, maar die een aanvaardbaar alternatief bieden.

Teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang, mag de bevoegde autoriteit bovendien het gebruik van alternatieve oplossingen in beschouwing nemen, die met betrekking tot de compatibiliteit met de eigenschappen van de vervoerde stof een gelijkwaardige veiligheid bieden, en een gelijke of hogere weerstand tegen stoot, belasting en brand.

 

6.5.1.1.3

De constructie, uitrusting, beproevingen, kenmerking en bedrijfsvoorschriften van de IBC’s behoeven de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van het land, waarin de IBC’s worden goedgekeurd.

Opmerking: Partijen die onderzoeken en beproevingen in andere landen uitvoeren nadat de IBC in bedrijf genomen is, hoeven niet te zijn toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land waarin de IBC is goedgekeurd, maar de onderzoeken en beproevingen moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met de regels als vastgelegd in de goedkeuring van de IBC.

 

6.5.1.1.4

Fabrikanten en navolgende distributeurs van IBC's moeten informatie verschaffen met betrekking tot de te volgen procedures alsmede een omschrijving leveren van de typen en afmetingen van de sluitingen (met inbegrip van vereiste pakkingen) en alle andere bestanddelen die nodig zijn om te waarborgen dat colli zoals die ten vervoer aangeboden worden, in staat zijn de van toepassing zijnde prestatiebeproevingen van dit hoofdstuk te doorstaan.

 

6.5.1.2

Gereserveerd

6.5.1.3

Gereserveerd

6.5.1.4

Coderingssysteem voor de kenmerking van IBC's

6.5.1.4.1

De code bestaat uit twee Arabische cijfers, zoals onder a) beschreven, gevolgd door één of meer hoofdletters, zoals onder b) beschreven, en, voor zover voorzien in een afzonderlijke sectie, gevolgd door een Arabisch cijfer, dat een bepaalde categorie IBC aangeeft.

TYPE VOOR VASTE STOFFEN, GEVULD OF GELOST VOOR VLOEISTOFFEN
door zwaartekracht onder een druk  van meer
dan  10 kPa (0,1 bar)
Stijf 11 21 31
Flexibel   13 - -
  1. Materialen
    • A staal (omvat alle soorten en oppervlaktebehandelingen)
    • B aluminium
    • C natuurlijk hout
    • D gelamineerd hout
    • F houtvezelmateriaal
    • G karton
    • H kunststof
    • L textiel
    • M papier, met meer dan één laag
    • N metaal (anders dan staal of aluminium)

 

6.5.1.4.2

Bij combinatie IBC's moeten twee (Latijnse) hoofdletters worden gebruikt op de tweede positie van de code. De eerste geeft het materiaal van de binnenhouder van de IBC aan en de tweede het materiaal van de buitenverpakking van de IBC

 

6.5.1.4.3

De volgende codes zijn aan de volgende typen IBC's toegekend :

Materiaal Categorie Code Subsectie
Metaal      
       
A. Staal voor vaste stoffen, gevuld of gelost door zwaartekracht 11A 6.5.5.1
voor vaste stoffen, gevuld of gelost onder druk 21A
voor vloeistoffen 31A
B. Aluminium voor vaste stoffen, gevuld of gelost door zwaartekracht 11B
voor vaste stoffen, gevuld of gelost onder druk 21B
voor vloeistoffen 31B
N. Ander metaal dan staal of aluminium voor vaste stoffen, gevuld of gelost door zwaartekracht 11N
voor vaste stoffen, gevuld of gelost onder druk 21N
voor vloeistoffen 31N
Flexibel      
       
H. Kunststof kunststof weefsel zonder binnenbekleding of binnenzak 13H1 6.5.5.2
kunststof weefsel met binnenbekleding 13H2
kunststof weefsel met binnenzak 13H3
kunststof weefsel met binnenbekleding en binnenzak 13H4
kunststof folie 13H5
     
L. Textiel zonder binnenbekleding of binnenzak 13L1
met binnenbekleding 13L2
met binnenzak 13L3
met binnenbekleding en binnenzak 13L4
     
M. Papier met meer dan één laag 13M1
met meer dan één laag, waterbestendig 13M2
       
H. Stijve kunststof voor vaste stoffen, gevuld of gelost door zwaartekracht, met constructieve uitrusting 11H1 6.5.5.3
voor vaste stoffen, gevuld of gelost door zwaartekracht, zelfdragend 11H2
voor vaste stoffen, gevuld of gelost onder druk, met
constructieve uitrusting
21H1
voor vaste stoffen, gevuld of gelost onder druk,
zelfdragend
21H2
voor vloeistoffen, met constructieve uitrusting 31H1
voor vloeistoffen, zelfdragend 31H2
       
HZ. Combinatie, met kunststof binnenhouder voor vaste stoffen, gevuld of gelost door
zwaartekracht, met stijve kunststof binnenhouder
11HZ1 6.5.5.4
voor vaste stoffen, gevuld of gelost door
zwaartekracht, met flexibele kunststof binnenhouder
11HZ2
voor vaste stoffen, gevuld of gelost onder druk, met
stijve kunststof binnenhouder
21HZ1
voor vaste stoffen, gevuld of gelost onder druk, met
flexibele kunststof binnenhouder
21HZ2
voor vloeistoffen, met stijve kunststof binnenhouder 31HZ1
voor vloeistoffen, met flexibele kunststof binnenhouder 31HZ2
       
G. Karton voor vaste stoffen, gevuld of gelost door zwaartekracht 11G 6.5.5.5
       
Hout     6.5.5.6
     
C. Natuurlijk hout voor vaste stoffen, gevuld of gelost door zwaartekracht, met binnenzak 11C
     
D. Gelamineerd hout voor vaste stoffen, gevuld of gelost door zwaartekracht, met binnenzak 11D
     
F. Houtvezelmateriaal voor vaste stoffen, gevuld of gelost door zwaartekracht, met binnenzak 11F

 a. De code moet worden gecompleteerd door de letter “Z” te vervangen door een hoofdletter overeenkomstig 6.5.1.4.1 b) om de materiaalsoort, gebruikt voor de uitwendige omhulling, aan te geven.

 

6.5.1.4.4

De code van de IBC kan worden gevolgd door de letter “W”. De letter "W" geeft aan dat de IBC, hoewel behorend tot hetzelfde soort als aangegeven door de code, gefabriceerd is volgens een specificatie, die afwijkt van het gestelde in 6.5.5, maar die als gelijkwaardig wordt beschouwd in de zin van de voorschriften van 6.5.1.1.2.

 

6.5.2

Kenmerk

6.5.2.1

Basiskenmerk

6.5.2.1.1

Elke IBC die voor gebruik overeenkomstig het ADR vervaardigd en bestemd is, moet zijn voorzien van een duurzaam en duidelijk leesbaar kenmerk, dat op een goed zichtbare plaats is aangebracht.

De kenmerking met letters, cijfers en tekens moeten een hoogte bezitten van ten minste 12 mm en bestaan uit:

  1. het verpakkingssymbool van de Verenigde Naties:  6.1.3.1 1

    Dit symbool mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan te verklaren dat een verpakking, een flexibele bulkcontainer, een transporttank of een MEGC voldoet aan de desbetreffende voorschriften van hoofdstuk 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6, 6.7 of 6.11.

    Bij metalen IBC's waarop de kenmerken door inslaan of inpersen worden aangebracht, mogen in plaats van het symbool de letters “UN” worden gebruikt;

  2. de code van het type IBC volgens 6.5.1.4;

  3. een hoofdletter die de verpakkingsgroep(en) aangeeft, waarvoor het ontwerptype is goedgekeurd;
    1. X voor de verpakkingsgroepen I, II en III (alleen IBC’s voor vaste stoffen);
    2. Y voor de verpakkingsgroepen II en III;
    3. Z alleen voor verpakkingsgroep III;

  4. de maand en het jaar (laatste twee cijfers) van fabricage;

  5. de Staat van toekenning van het kenmerk, aangeduid met het onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer*;

  6. de naam of het merkteken van de fabrikant en een ander identificatiemerk van de IBC, vastgesteld door de bevoegde autoriteit;

  7. de belasting in kg, waarmee de stapelproef is uitgevoerd. Bij IBC's die niet zijn ontworpen om te worden gestapeld, moet het cijfer "0" worden aangegeven;

  8. de grootste toelaatbare bruto massa in kg.

De hierboven voorgeschreven basiskenmerken moeten in bovengenoemde volgorde worden aangebracht. De onder 6.5.2.2 vereiste kenmerken en elk ander door de bevoegde autoriteit toegestaan kenmerk, moeten zodanig worden aangebracht, dat de basiskenmerken op behoorlijke wijze herkenbaar zijn.

Elk kenmerk, aangebracht overeenkomstig a) t/m h) en 6.5.2.2 moet duidelijk van de andere elementen gescheiden worden, bijv. door een schuine streep of spatie, om gemakkelijk herkenbaar te zijn.

* Onderscheidingsteken van de Staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).

6.5.2.1.2

Voorbeelden van kenmerking voor diverse typen van IBC's overeenkomstig 6.5.2.1.1 a) t/m h) hierboven

 

6.5.2.1.2 1

 

 

 

Metalen IBC van staal, bestemd voor het vervoer van vaste stoffen die door zwaartekracht worden gelost / voor de verpakkingsgroepen II en III / gefabriceerd in februari 1999 / goedgekeurd door Nederland / gefabriceerd door Mulder, overeenkomstig een ontwerptype waaraan de bevoegde autoriteit het identificatiemerk 007 heeft verleend / belasting in kg bij de stapelproef / grootste toelaatbare bruto massa in kg.

6.5.2.1.2 2

 

 

Flexibele IBC, bestemd voor het vervoer van vaste stoffen die bijv. door zwaartekracht worden gelost en vervaardigd van kunststof weefsel met binnenzak / niet ontworpen om te worden gestapeld.

6.5.2.1.2 3 

 

 

IBC van stijve kunststof, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen en vervaardigd van kunststof, met een constructieve uitrusting die bestand is tegen belasting bij stapelen.

6.5.2.1.2 4

 

 

Combinatie-IBC, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen, met een binnenhouder van stijve kunststof en een uitwendige omhulling van staal.

6.5.2.1.2 5

 

 


Houten IBC voor het vervoer van vaste stoffen, met binnenzak en goedgekeurd voor vaste stoffen van verpakkingsgroepen I, II en III. 

 

 

6.5.2.1.3

Wanneer een IBC voldoet aan een of meer op beproevingen gebaseerde typegoedkeuringen, inclusief op beproevingen gebaseerde typegoedkeuringen vanverpakkingen of op beproevingen gebaseerde typegoedkeuringen van grote verpakkingen, dan mogen zij meer dan één markering hebben om aan te geven aan welke relevante eisen bij het beproeven is voldaan.

Als er meerdere markeringen op een verpakking zijn vermeld, dan moeten zij dicht bij elkaar staan en iedere markering moet volledig leesbaar zijn.

 

6.5.2.2

Aanvullende kenmerking

6.5.2.2.1

Elke IBC moet voorzien zijn van de in 6.5.2.1 vereiste kenmerken en bovendien van de volgende gegevens, die aangebracht mogen zijn op een corrosiebestendige plaat die permanent is bevestigd op een plaats, gemakkelijk toegankelijk voor inspectie.

AANVULLENDE KENMERKEN CATEGORIE IBC
Metaal Stijve kunststof Combinatie 
Karton 
Hout 
Inhoud in liters a bij 20 °C X X X    
Eigen massa in kg a X X X X X
Beproevingsdruk (overdruk) in
kPa of bar a, voor zover van toepassing
  X X    
Hoogst toelaatbare vul/losdruk in
kPa of bar a, voor zover van toepassing
X X X    
Materiaal van het verpakkingslichaam en minimum dikte in mm X        
Datum van de laatste dichtheidsproef
(maand en jaar), voor zover van toepassing
X X X    
Datum van de laatste inspectie
(maand en jaar)
X X X    
Serienummer van de fabrikant X        

a De gebruikte meeteenheden moeten worden aangegeven.

 

6.5.2.2.2

De hoogste toegestane stapelbelasting, van toepassing, moet worden weergegeven op een symbool zoals getoond in figuur 6.5.2.2.2.1 of figuur 6.5.2.2.2.2.

Het symbool moet duurzaam en duidelijk zichtbaar zijn.

figuur 6.5.2.2.2.1 

6.5.2.2.2 figuur 1

figuur 6.5.2.2.2.2

6.5.2.2.2 figuur 2

De minimale afmetingen moeten 100 mm bij 100 mm zijn. De letters en cijfers die de massa aanduiden, moeten ten minste 12 mm hoog zijn. Het door de afmetingspijltjes aangegeven afdrukbereik moet vierkant zijn.

Waar geen afmetingen zijn aangegeven, moeten alle kenmerken bij benadering in verhouding zijn tot de getoonde kenmerken.

De boven het symbool vermelde massa mag de belasting aangebracht bij de beproeving van het ontwerptype (zie 6.5.6.6.4), gedeeld door 1,8, niet overschrijden.

 

6.5.2.2.3

In aanvulling op de in 6.5.2.1 voorgeschreven kenmerken, mogen flexibele IBC’s worden voorzien van een pictogram, waarop de aanbevolen hefmethoden zijn aangegeven.

 

6.5.2.2.4

Binnenhouders die naar ontwerptype combinatie-IBC’s zijn moeten worden geïdentificeerd aan de hand van de aangebrachte kenmerken aangegeven in 6.5.2.1.1 b), c) en d) - waarbij deze datum de datum is van de fabricage van de kunststof binnenhouder -, e) en f).

Het verpakkingssymbool UN moet niet worden aangebracht. De kenmerken moeten worden aangebracht in de volgorde aangegeven in 6.5.2.1.1.

Ze moeten duurzaam, leesbaar en op een zodanige plaats zijn aangebracht dat ze goed zichtbaar zijn, indien de binnenhouder in de uitwendige omhulling is geplaatst.

Indien als gevolg van het ontwerp van de uitwendige omhulling niet goed zichtbaar zijn, dan moet een kopie van de vereiste kenmerken voor de binnenhouder op de buitenhouder worden geplaatst, voorafgegeaan door het woord: “Binnenhouder:” De kopie moet duurzaam, leesbaar en goed zichtbaar zijn.

De datum van fabricage van de kunststof binnenhouder mag als alternatief ook worden aangebracht op de binnenhouder onmiddellijk naast de overige kenmerken. In dat geval moeten de twee cijfers van het jaar in het kenmerk en in de binnenste cirkel van de klok identiek zijn.

Een voorbeeld van een geschikte methode voor het aanbrengen van het kenmerk is

6.5.2.2.4

Opmerking 1: Andere methoden waarmee de minimaal vereiste informatie op duurzame, zichtbare en leesbare wijze wordt aangebracht zijn eveneens aanvaardbaar.

Opmerking 2: De fabricagedatum van de binnenhouder kan afwijken van de aangegeven datum van vervaardiging (zie 6.5.2.1), reparatie (zie 6.5.4.5.3) of ombouw (zie 6.5.2.4) van de combinatie-IBC.

 

6.5.2.2.5

Indien een combinatie-IBC zodanig is ontworpen dat de uitwendige omhulling bedoeld is om te worden gedemonteerd voor vervoer in lege toestand (bijv. voor de terugzending van de IBC aan de oorspronkelijke afzender voor hergebruik), moeten alle afneembare delen in gedemonteerde toestand zijn gekenmerkt met de maand en het jaar van fabricage en de naam of het merkteken van de fabrikant of elk ander identificatiemerk van de IBC, vastgesteld door de bevoegde autoriteit [zie 6.5.2.1.1 f)].

 

6.5.2.3

Overeenstemming met het ontwerptype
De kenmerken geven aan dat de IBC's overeenkomen met het met goed gevolg beproefde ontwerptype en dat aan de voorwaarden, genoemd in het certificaat, is voldaan.

 

6.5.2.4

Kenmerk van omgebouwde combinatie-IBC’s (31HZ1)
De kenmerken aangegeven in 6.5.2.1.1 en 6.5.2.2 moeten van de oorspronkelijke IBC worden verwijderd of blijvend onleesbaar worden gemaakt en nieuwe kenmerken moeten worden aangebracht op een IBC die is omgebouwd in overeenstemming met het ADR.

 

6.5.3

Voorschriften voor de constructie

6.5.3.1

Algemene voorschriften

6.5.3.1.1

IBC's moeten resistent of voldoende beschermd zijn tegen aantasting door invloeden vanuit de omgeving.

 

6.5.3.1.2

IBC's moeten op zodanige wijze zijn vervaardigd en gesloten, dat onder normale vervoersomstandigheden, in het bijzonder onder invloed van trillingen of veranderingen van temperatuur, vochtigheid of druk, elk verlies van de inhoud is uitgesloten.

 

6.5.3.1.3

IBC's en hun sluitingen moeten van materialen vervaardigd zijn, die verenigbaar zijn met de inhoud, dan wel inwendig beschermd zijn, zodat geen gevaar bestaat dat deze materialen:

  1. door de inhoud zodanig worden aangetast, dat gebruik van de IBC gevaar oplevert;
  2. een reactie of ontleding van de inhoud veroorzaken, dan wel schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormen door de inwerking van de inhoud op deze materialen.

 

6.5.3.1.4

Indien pakkingen (dichtingsringen) worden gebruikt, moeten deze van een materiaal zijn vervaardigd dat niet door de inhoud van de IBC wordt aangetast.

 

6.5.3.1.5

De gehele bedrijfsuitrusting moet zodanig aangebracht en beschermd zijn, dat het risico van verlies van de inhoud, veroorzaakt door beschadigingen tijdens de behandeling en het vervoer, tot een minimum wordt beperkt.

 

6.5.3.1.6

IBC’s, hun bedrijfsuitrusting en constructieve uitrusting en overige onderdelen moeten zodanig zijn ontworpen, dat zij zonder verlies van de inhoud weerstand kunnen bieden aan de inwendige druk van de inhoud en de belastingen onder normale behandelings- en vervoersomstandigheden.

IBC's die bestemd zijn om te worden gestapeld, moeten voor stapeling ontworpen zijn.

Hef- en bevestigingsinrichtingen van de IBC's moeten voldoende sterk zijn om normale behandelings- en vervoersomstandigheden zonder aanzienlijke vervorming of defect te doorstaan; ze moeten zodanig zijn aangebracht, dat geen overmatige belasting in enig deel van de IBC ontstaat.

 

6.5.3.1.7

Indien een IBC uit een verpakkingslichaam binnen een raamwerk bestaat, dan moet dit zodanig zijn vervaardigd dat:

  1. het verpakkingslichaam niet zodanig tegen het raamwerk schuurt, dat schade aan het materiaal van het verpakkingslichaam optreedt.
  2. het verpakkingslichaam steeds binnen het raamwerk wordt vastgehouden.
  3. de uitrustingsdelen zodanig bevestigd zijn, dat zij niet kunnen worden beschadigd als de verbindingen tussen verpakkingslichaam en raamwerk een relatieve uitzetting of beweging toelaten.

 

6.5.3.1.8

Indien een afsluiter voor onderlossing aanwezig is, moet deze in gesloten stand vastgezet kunnen worden en het gehele lossysteem moet deugdelijk tegen beschadigingen beschermd worden.

Afsluiters met hefboomsluitingen moeten tegen onbedoeld openen zijn beveiligd, waarbij de geopende of gesloten stand gemakkelijk herkenbaar moet zijn.

Bij IBC's die vloeistoffen bevatten, moet de losopening bovendien zijn voorzien van een tweede afsluitinrichting, bijv. een blindflens of een gelijkwaardige voorziening.

 

6.5.4

Beproeving, certificering en inspectie

6.5.4.1

Kwaliteitsborging: de IBC’s moeten worden vervaardigd, omgebouwd, gerepareerd en beproefd volgens een kwaliteitsborgingsprogramma dat de instemming geniet van de bevoegde autoriteit teneinde te garanderen dat elke vervaardigde, omgebouwde of gerepareerde IBC voldoet aan de voorschriften van dit hoofdstuk.

Opmerking: ISO 16106:2006 “Verpakkingen - Transportverpakkingen voor gevaarlijke goederen - Gevaarlijke goederen verpakkingen, stortgoedhouders en grote verpakkingen - Richtlijnen voor de toepassing van ISO 9001” verschaft acceptabele adviezen voor de procedures die toegepast mogen worden.

 

6.5.4.2

Beproevingseisen: IBC’s moeten worden onderworpen aan beproevingen van het ontwerptype en, indien van toepassing, aan initiële en periodieke inspecties en beproevingen overeenkomstig 6.5.4.4.

 

6.5.4.3

Certificering: Voor elk ontwerptype van een IBC moet een certificaat en een kenmerk (overeenkomstig 6.5.2) worden afgegeven, waarmee wordt bevestigd dat het ontwerptype, met inbegrip van de uitrusting, voldoet aan de beproevingseisen.

 

6.5.4.4

Inspectie en beproeving
Opmerking: Zie ook 6.5.4.5 voor beproevingen en inspecties van gerepareerde IBC's.

6.5.4.4.1

Alle metalen IBC’s, IBC’s van stijve kunststof en combinatie-IBC’s moeten ten genoegen van de bevoegde autoriteit worden geïnspecteerd:

  1. alvorens in gebruik te worden gesteld (na de ombouw inbegrepen) en vervolgens ten minste elke vijf jaar, ten aanzien van:
    1. de overeenstemming met het ontwerptype, met inbegrip van de kenmerken;
    2. de inwendige en uitwendige toestand;
    3. de goede werking van de bedrijfsuitrusting.

      Eventueel aanwezige warmte-isolerende bescherming behoeft slechts zover te worden verwijderd als noodzakelijk is voor een gedegen beoordeling van het verpakkingslichaam van de IBC.

  2. tenminste elke twee en een half jaar, ten aanzien van:
    1. hun uitwendige toestand;
    2. de goede werking van de bedrijfsuitrusting.

      Eventueel aanwezige warmte-isolerende bescherming behoeft slechts zover te worden verwijderd als noodzakelijk is voor een gedegen beoordeling van het verpakkingslichaam van de IBC.

Elke IBC moet in alle opzichten overeenkomen met het ontwerptype.

 

6.5.4.4.2

Er is voorzien in een dichtheidsproef in het kader van een kwaliteitsborgingsprogramma overeenkomstig het bepaalde in 6.5.4.1, die laat zien dat kan worden voldaan aan het passende in 6.5.6.7.3 aangegeven beproevingsniveau. Elke metalen IBC, IBC van stijve kunststof en combinatie-IBC voor vloeistoffen, of voor vaste stoffen die onder druk worden gevuld of gelost, moet deze proef ondergaan ondergaan:

  1. voordat deze voor het eerst voor vervoer wordt gebruikt;
  2. na verloop van termijnen van ten hoogste twee en een half jaar.

De IBC moet voor deze beproeving zijn voorzien van de primaire bodemafsluiter. De binnenhouder van een combinatie-IBC mag worden beproefd zonder de uitwendige omhulling, onder voorwaarde dat de beproevingsresultaten niet worden beïnvloed.

 

6.5.4.4.3

Van elke inspectie en beproeving moet door de eigenaar van de IBC een rapport worden bewaard tot tenminste de datum van de volgende inspectie of beproeving.

Het rapport moet de resultaten van de inspectie en beproeving omvatten en de instantie aangeven die de inspectie en beproeving heeft uitgevoerd (zie ook de voorschriften voor de kenmerking in 6.5.2.2.1).

 

6.5.4.4.4

De bevoegde autoriteit kan op elk ogenblik eisen dat door beproevingen volgens dit hoofdstuk wordt bewezen, dat de IBC’s voldoen aan de eisen van de beproeving van het ontwerptype.

 

6.5.4.5

Gerepareerde IBC's

6.5.4.5.1

Indien een IBC als gevolg van een botsing (bijv. tijdens een ongeval) of door enige andere oorzaak beschadigd raakt, moet hij worden gerepareerd of anderszins worden onderhouden (zie de definitie van "Routineonderhoud van IBC's" in 1.2.1), opdat de IBC aan het ontwerptype voldoet.

De verpakkingslichamen van IBC's van stijve kunststof en de binnenhouders van combinatie-IBC's die beschadigd zijn, moeten vervangen worden.

 

6.5.4.5.2

Naast alle andere beproevings- en inspectievoorschriften in het ADR moet een IBC worden onderworpen aan de volledige, in 6.5.4.4 uiteengezette beproevings- en inspectievoorschriften en telkens wanneer de IBC wordt gerepareerd, moeten de vereiste rapporten worden opgesteld.

 

6.5.4.5.3

De partij die na het herstel de beproevingen en inspecties uitvoert, moet de IBC dichtbij de kenmerken van het UN-ontwerptype van de fabrikant op duurzame wijze van de volgende aanduidingen voorzien:

  1. de Staat waarin de beproevingen en inspecties werden uitgevoerd;
  2. de naam of het toegestane symbool van de partij die de beproevingen en onderzoeken heeft uitgevoerd; en
  3. de datum (maand, jaar) van de beproevingen en inspecties.

 

6.5.4.5.4

Beproeving en inspecties, uitgevoerd volgens 6.5.4.5.2, mogen worden geacht te voldoen aan de eis voor de 2½- en 5-jaarlijkse periodieke beproevingen en inspecties.

 

6.5.5

Bijzondere voorschriften voor IBC’s

6.5.5.1

Bijzondere voorschriften voor metalen IBC's

6.5.5.1.1

Deze voorschriften zijn van toepassing op metalen IBC's, bestemd voor het vervoer van vaste of vloeibare stoffen. Er zijn de volgende typen metalen IBC's:

  1. IBC's, bestemd voor het vervoer van vaste stoffen die door zwaartekracht worden gevuld of gelost (11A, 11B, 11 N);
  2. IBC's, bestemd voor het vervoer van vaste stoffen die onder een druk van meer dan 10 kPa (0,1 bar) worden gevuld of gelost (21A, 21B, 21N);
  3. IBC's, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen (31A, 31B, 31N).

 

6.5.5.1.2

De verpakkingslichamen moeten zijn vervaardigd van geschikte, vervormbare metaalsoorten, waarvan de geschiktheid voor het lassen voldoende is aangetoond.

De lassen moeten volgens de regels der techniek zijn uitgevoerd en alle waarborgen van veiligheid bieden.

In voorkomend geval moet rekening worden gehouden met het prestatievermogen bij lage temperaturen.

 

6.5.5.1.3

Er moet voor worden gezorgd, dat beschadigingen door galvanische werking, ten gevolge van het tegen elkaar liggen van verschillende metalen, worden vermeden.

 

6.5.5.1.4

Aluminium IBC's, bestemd voor het vervoer van brandbare vloeistoffen, mogen geen beweegbare onderdelen, zoals deksels, sluitingen, enz., van onbeschermd, voor roesten gevoelig staal bezitten, die in aanraking met het aluminium, door wrijving of stoten, een gevaarlijke reactie kunnen veroorzaken.

 

6.5.5.1.5

Metalen IBC's moeten zijn vervaardigd van een metaal dat aan de navolgende eisen voldoet:

  1. Bij staal mag de rek bij breuk, uitgedrukt in procenten, niet minder zijn dan

    6.5.5.1.5 1
    waarbij Rm = de gegarandeerde minimum treksterkte van het gebruikte staal, in N/mm2;.

  2. Bij aluminium en aluminiumlegeringen mag de rek bij breuk, uitgedrukt in procenten, niet minder zijn dan

    6.5.5.1.5 2

    De monsters, bestemd voor de bepaling van de rek bij breuk, moeten loodrecht op de walsrichting worden genomen en moeten zodanig vastgelegd zijn dat:

    Lo = 5d of Lo = 5,65 √A ,

    waarbij:
    Lo = lengte van het monster vóór de proef
    d = diameter
    A = oppervlakte van de dwarsdoorsnede van het monster.

 

6.5.5.1.6

Minimum wanddikte

Metalen IBC’s met een capaciteit van meer dan 1500 l moeten voldoen aan de onderstaande eisen met betrekking tot de dikte van hun wanden:

  1. Bij een referentiestaal, waarvan het product Rm x Ao = 10.000 bedraagt, mag de wanddikte niet minder zijn dan:


    WANDDIKTE (e) IN MM

    Typen 11A, 11B, 11N

    Typen 21A, 21B, 21N, 31A, 31B, 31N

    onbeschermd

    beschermd

    onbeschermd

    beschermd

    T = C/2000 + 1,5

    T = C/2000 + 1,0

    T = C/1000 + 1,0                              

    T = C/2000 + 1,5



  2. Bij andere metalen dan het onder a) omschreven referentiestaal wordt de minimum wanddikte door middel van de navolgende equivalentieformule berekend:

    6.5.5.1.6waarbij:
    e1 = vereiste gelijkwaardige wanddikte van het gebruikte metaal (in mm);
    eo = vereiste minimum wanddikte van het referentiestaal (in mm);
    Rm1 = gegarandeerde minimum treksterkte van het gebruikte metaal (in N/mm2) [zie c)];
    A1 = minimum rek (uitgedrukt in procenten) van het gebruikte metaal bij breuk onder
    trekspanning (zie 6.5.5.1.5).
    De minimum wanddikte mag echter in geen geval minder dan 1,5 mm zijn.

  3. Voor doeleinden van de berekening onder b) is de gegarandeerde minimum treksterkte van het gebruikte metaal (Rm1) de minimum waarde volgens nationale of internationale materiaalnormen.

    Voor austenitische stalen mag de gespecificeerde minimum waarde voor Rm volgens de materiaalnormen hoogstens 15% worden overschreden indien een hogere waarde in het leveringscertificaat van het materiaal wordt bevestigd.

    Indien voor het betreffende materiaal geen materiaalnormen bestaan, moet de waarde Rm overeenkomen met de in het leveringscertificaat van het materiaal bevestigde waarde.

 

6.5.5.1.7

Voorschriften betreffende drukontlasting: IBC's voor vloeistoffen moeten een voldoende hoeveelheid damp kunnen afblazen, opdat in geval van brand het verpakkingslichaam niet kan bezwijken.

Dit kan worden bereikt door het aanbrengen van conventionele drukontlastingsinrichtingen of andere geschikte technische constructies.

De openingsdruk van deze inrichtingen mag niet meer bedragen dan 65 kPa (0,65 bar) en niet minder dan de in de IBC bepaalde totale overdruk [d.w.z. de som van de dampdruk van de stof in de IBC en de partiële druk van lucht of andere inerte gassen, minus 100 kPa (1 bar)] bij 55 oC; bij de bepaling van deze totale overdruk moet worden uitgegaan van een hoogste vullingsgraad zoals gedefinieerd in 4.1.1.4.

De vereiste drukontlastingsinrichtingen moeten in de dampfase zijn aangebracht.

 

6.5.5.2

Bijzondere voorschriften voor flexibele IBC's

6.5.5.2.1

Deze voorschriften zijn van toepassing op flexibele IBC's van de volgende typen:

13H1 kunststof weefsel zonder binnenbekleding of binnenzak
13H2 kunststof weefsel met binnenbekleding
13H3 kunststof weefsel met binnenzak
13H4 kunststof weefsel met binnenbekleding en binnenzak
13H5 kunststof folie
13L1 textiel zonder binnenbekleding of binnenzak
13L2 textiel met binnenbekleding
13L3 textiel met binnenzak
13L4 textiel met binnenbekleding en binnenzak
13M1 papier, met meer dan één laag
13M2 papier, met meer dan één laag, waterbestendig

Flexibele IBC’s zijn uitsluitend bestemd voor het vervoer van vaste stoffen.

 

6.5.5.2.2

De verpakkingslichamen moeten van geschikte materialen worden vervaardigd. De sterkte van het materiaal en de vervaardiging van de flexibele IBC moeten verband houden met de inhoud en met het gebruik, waarvoor deze bestemd is.

 

6.5.5.2.3

Alle materialen die worden gebruikt voor de vervaardiging van de flexibele IBC's van de typen 13M1 en 13M2, moeten, na een volledige onderdompeling in water gedurende ten minste 24 uren, nog ten minste 85% van de treksterkte bezitten, die aanvankelijk gemeten werd na conditionering van het materiaal bij een relatieve vochtigheid van 67% of lager

 

6.5.5.2.4

De naden moeten tot stand gebracht worden door naaien, lassen met warmte, lijmen of andere gelijkwaardige methoden. Alle uiteinden van genaaide verbindingen moeten geborgd worden.

 

6.5.5.2.5

Flexibele IBC's moeten voldoende bestand zijn tegen veroudering en degradatie, veroorzaakt door ultraviolette straling, klimatologische omstandigheden of de vervoerde stof, zodat ze voor het bedoelde gebruik geschikt zijn.

 

6.5.5.2.6

Indien bescherming tegen ultraviolette straling noodzakelijk is voor flexibele IBC's van kunststof, dan dient dit te geschieden door toevoeging van roet of andere geschikte kleurstoffen of inhibitoren.

Deze toevoegingen moeten met de inhoud verenigbaar zijn en moeten gedurende de gehele gebruiksduur van het verpakkingslichaam werkzaam blijven.

Bij gebruik van roet, pigmenten of inhibitoren die verschillen van die, welke gebruikt zijn voor de fabricage van het beproefde ontwerptype, kan er van worden afgezien om opnieuw te beproeven, indien het gewijzigde gehalte aan roet, kleurstoffen of inhibitoren de fysische eigenschappen van het materiaal niet op ongunstige wijze beïnvloedt.

 

6.5.5.2.7

Aan het materiaal van het verpakkingslichaam mogen additieven worden toegevoegd om de weerstand tegen veroudering te verbeteren of voor andere doeleinden, onder voorwaarde dat deze de fysische of chemische eigenschappen van het materiaal niet op ongunstige wijze beïnvloeden.

 

6.5.5.2.8

Bij de vervaardiging van verpakkingslichamen van IBC's mag geen materiaal van reeds gebruikte houders worden gebruikt.

Productieresten of afval, afkomstig van hetzelfde fabricageproces, mogen worden gebruikt.

Onderdelen zoals bevestigingsmiddelen en bodempallets mogen ook worden hergebruikt, onder voorwaarde dat deze bij voorafgaand gebruik op generlei wijze beschadigd zijn.

 

6.5.5.2.9

In gevulde toestand mag de verhouding van hoogte tot breedte van de houder 2:1 niet overschrijden.

 

6.5.5.2.10

De binnenzak moet zijn vervaardigd van een geschikt materiaal.

De sterkte van het gebruikte materiaal en de constructie van de binnenzak moeten geschikt zijn voor de inhoud van de IBC en het gebruik, waarvoor deze is bestemd.

De naden en de sluitingen moeten stofdicht zijn en moeten in staat zijn de drukken en de schokken te doorstaan, die kunnen voorkomen onder normale omstandigheden van behandeling en vervoer.

 

6.5.5.3

Bijzondere voorschriften voor IBC's van stijve kunststof

6.5.5.3.1

Deze voorschriften zijn van toepassing op IBC's van stijve kunststof, bestemd voor het vervoer van vaste of vloeibare stoffen.

Er zijn de volgende typen van IBC's van stijve kunststof:

11H1 voorzien van een constructieve uitrusting die is ontworpen om de totale belasting te kunnen doorstaan indien de IBC's worden gestapeld, voor vaste stoffen die door zwaartekracht worden gevuld of gelost;
11H2 zelfdragend, voor vaste stoffen die door zwaartekracht worden gevuld of gelost;
21H1 voorzien van een constructieve uitrusting die is ontworpen om de totale belasting te kunnen doorstaan indien de IBC's worden gestapeld, voor vaste stoffen die onder druk worden gevuld of gelost;
21H2 zelfdragend, voor vaste stoffen die onder druk worden gevuld of gelost;
31H1 voorzien van een constructieve uitrusting die is ontworpen om de totale belasting te kunnen doorstaan indien de IBC's worden gestapeld, voor vloeistoffen;
31H2 zelfdragend, voor vloeistoffen

 

6.5.5.3.2

Het verpakkingslichaam moet zijn vervaardigd van een geschikt kunststof materiaal waarvan de specificaties bekend zijn en waarvan de sterkte samenhangt met de inhoud en het bedoelde gebruik.

Dit materiaal moet voldoende resistent zijn tegen veroudering en degradatie, veroorzaakt door de vervoerde stof of indien van toepassing door ultraviolette straling.

In voorkomend geval moet rekening worden gehouden met het prestatievermogen bij lage temperaturen.

Iedere vorm van permeatie van de stof mag onder normale vervoersomstandigheden geen gevaar opleveren.

 

6.5.5.3.3

Indien bescherming tegen ultraviolette straling noodzakelijk is, dan moet dit geschieden door toevoeging van roet of andere geschikte kleurstoffen of inhibitoren.

Deze toevoegingen moeten met de inhoud verenigbaar zijn en zij moeten gedurende de gehele toegestane gebruiksduur van het verpakkingslichaam werkzaam blijven.

Bij gebruik van roet, pigmenten of inhibitoren, die verschillen van die, welke gebruikt zijn voor de fabricage van het beproefde ontwerptype, kan ervan worden afgezien, om opnieuw te beproeven, indien het gehalte roet, kleurstof of inhibitoren geen ongunstige invloed heeft op de fysische eigenschappen van het constructiemateriaal.

 

6.5.5.3.4

Aan het materiaal van het verpakkingslichaam mogen additieven worden toegevoegd om de weerstand tegen veroudering te verbeteren of voor andere doeleinden, onder voorwaarde dat deze de fysische of chemische eigenschappen van het materiaal niet op ongunstige wijze beïnvloeden.

 

6.5.5.3.5

Voor de fabricage van IBC's van stijve kunststof mogen geen andere gebruikte materialen worden gebezigd dan productieresten of afval, afkomstig van hetzelfde fabricageproces.

 

6.5.5.4

Bijzondere voorschriften voor combinatie-IBC's met binnenhouder van kunststof

6.5.5.4.1

Deze voorschriften zijn van toepassing op combinatie-IBC's, bestemd voor het vervoer van vaste of vloeibare stoffen, van de volgende typen:

11HZ1 Combinatie-IBC’s met binnenhouder van stijve kunststof, voor vaste stoffen die door zwaartekracht worden gevuld of gelost;
11HZ2 Combinatie-IBC’s met binnenhouder van flexibele kunststof, voor vaste stoffen die door de zwaartekracht worden gevuld of gelost;
21HZ1 Combinatie-IBC’s met binnenhouder van stijve kunststof, voor vaste stoffen die onder druk van worden gevuld of gelost;
21HZ2 Combinatie-IBC’s met binnenhouder van flexibele kunststof, voor vaste stoffen die onder druk worden gevuld of gelost;
31HZ1 Combinatie-IBC’s met binnenhouder van stijve kunststof, voor vloeistoffen;
31HZ2 Combinatie-IBC’s met binnenhouder van flexibele kunststof, voor vloeistoffen.

Deze code moet worden gecompleteerd door de letter "Z" te vervangen door een hoofdletter overeenkomstig 6.5.1.4.1 b) om de materiaalsoort, gebruikt voor de uitwendige omhulling, aan te geven.

 

6.5.5.4.2

De binnenhouder is niet ontworpen om zonder uitwendige omhulling de functie van houder te vervullen.

Een “stijve” binnenhouder is een houder die zijn normale vorm in lege toestand behoudt zonder dat de sluitingen zich op de juiste plaats bevinden en zonder steun van de uitwendige omhulling.

Binnenhouders die niet “stijf” zijn, worden als “flexibel” beschouwd.

 

6.5.5.4.3

De uitwendige omhulling bestaat doorgaans uit een stijf materiaal met een zodanige vorm dat de binnenhouder wordt beschermd tegen beschadiging die kan optreden bij de behandeling en het vervoer, maar is niet ontworpen om de functie van houder te vervullen; de bodempallet, voor zover van toepassing, is hierbij inbegrepen.

 

6.5.5.4.4

Een combinatie-IBC, waarvan de uitwendige omhulling de binnenhouder volledig omsluit, moet zo zijn ontworpen dat de onbeschadigde toestand van deze binnenhouder na de dichtheidsbeproeving en de hydraulische drukproef gemakkelijk kan worden beoordeeld.

 

6.5.5.4.5

De grootste inhoud van IBC's van het type 31HZ2 moet zijn beperkt tot 1250 liter.

 

6.5.5.4.6

De binnenhouder moet zijn vervaardigd van een geschikt kunststof materiaal waarvan de specificaties bekend zijn en waarvan de sterkte samenhangt met de inhoud en het bedoelde gebruik.

Dit materiaal moet voldoende resistent zijn tegen veroudering en degradatie, veroorzaakt door de vervoerde stof of indien van toepassing door ultraviolette straling.

In voorkomend geval moet rekening worden gehouden met het prestatievermogen bij lage temperaturen.

Iedere vorm van permeatie van de stof mag onder normale vervoersomstandigheden geen gevaar opleveren.

 

6.5.5.4.7

Indien bescherming tegen ultraviolette straling noodzakelijk is, dan moet dit geschieden door toevoeging van roet of andere geschikte kleurstoffen of inhibitoren.

Deze toevoegingen moeten met de inhoud verenigbaar zijn en zij moeten gedurende de gehele toegestane gebruiksduur van de binnenhouder werkzaam blijven.

Bij gebruik van roet, pigmenten of inhibitoren, die verschillen van die, welke gebruikt zijn voor de fabricage van het beproefde ontwerptype, kan ervan worden afgezien, om opnieuw te beproeven, indien het gehalte roet, kleurstof of inhibitoren geen ongunstige invloed heeft op de fysische eigenschappen van het constructiemateriaal.

 

6.5.5.4.8

Aan het materiaal van de binnenhouder mogen additieven worden toegevoegd om de weerstand tegen veroudering te verbeteren of voor andere doeleinden, onder voorwaarde dat deze de fysische of chemische eigenschappen van het materiaal niet op ongunstige wijze beïnvloeden.

 

6.5.5.4.9

Voor de fabricage van binnenhouders mogen geen andere gebruikte materialen worden gebezigd dan productieresten of afval, afkomstig van hetzelfde fabricageproces.

 

6.5.5.4.10

De binnenhouders van IBC's van het type 31HZ2 moeten bestaan uit ten minste drie lagen folie.

 

6.5.5.4.11

De sterkte van het materiaal en de constructie van de uitwendige omhulling moeten aangepast zijn aan de inhoud van de combinatie-IBC en het bedoelde gebruik.

 

6.5.5.4.12

De uitwendige omhulling mag geen uitstekende delen omvatten die de binnenhouder kunnen beschadigen.

 

6.5.5.4.13

Uitwendige omhullingen van metaal moeten zijn vervaardigd van een geschikt metaal met voldoende dikte.

 

6.5.5.4.14

Uitwendige omhullingen van natuurlijk hout moeten zijn vervaardigd van goed gedroogd hout, vochtvrij volgens handelskwaliteit en vrij van gebreken, die de sterkte van de diverse onderdelen van de omhulling merkbaar verminderen.

Het deksel en de bodem mogen zijn vervaardigd van waterbestendig houtvezelmateriaal zoals hardboard, spaanplaat of een ander geschikt type.

 

6.5.5.4.15

Uitwendige omhullingen van gelamineerd hout moeten zijn vervaardigd van goed gedroogde bladen fineer, verkregen door afschillen, snijden of zagen, vochtvrij volgens handelskwaliteit, en vrij van gebreken, die de sterkte van de omhulling zouden kunnen verminderen.

De afzonderlijke lagen moeten met een waterbestendige lijm op elkaar worden gelijmd.

Voor de fabricage van de omhullingen mogen tezamen met gelamineerd hout ook andere geschikte materialen worden gebruikt.

De omhullingen moeten aan de hoeklijsten of uiteinden stevig zijn gespijkerd of vastgemaakt of in elkaar gezet met andere gelijkwaardige en eveneens geschikte middelen.

 

6.5.5.4.16

De wanden van de uitwendige omhullingen van houtvezelmateriaal moeten zijn vervaardigd van waterbestendig houtvezelmateriaal zoals hardboard, spaanplaat of een ander geschikt type.

Andere gedeelten van de omhulling mogen zijn vervaardigd van andere geschikte materialen.

 

6.5.5.4.17

Uitwendige omhullingen van karton moeten zijn vervaardigd van massief karton of van golfkarton (met één of meer golflagen), van goede kwaliteit, dat geschikt is voor de inhoud van de omhulling en het gebruik waarvoor de omhullingen zijn bestemd.

De waterbestendigheid van het buitenoppervlak moet zodanig zijn, dat de massatoename, gemeten bij een beproeving ter vaststelling van de absorptie van water gedurende 30 minuten volgens de methode van Cobb, niet meer bedraagt dan 155 g/m2 (zie ISO-norm 535:1991).

Het karton moet geschikte buigeigenschappen hebben.

Het karton moet op zodanige wijze zijn gesneden, zonder kerf zijn gerild en voorzien van een sleuf, dat bij het in elkaar zetten geen breuk optreedt en dat het oppervlak niet scheurt of teveel opbolt.

De golflagen van het karton moeten stevig aan de vlakke lagen zijn gelijmd.

 

6.5.5.4.18

De kopwanden van de uitwendige omhullingen van karton mogen van een houten raamwerk zijn voorzien of geheel van hout zijn vervaardigd. Als versterking mogen houten lijsten worden gebruikt.

 

6.5.5.4.19

De naden van de uitwendige omhullingen van karton moeten met kleefband worden geplakt, of uitgevoerd zijn met een gelijmde of met metalen nieten gehechte overlapping.

De overlapping van de naden moet voldoende zijn. Indien de sluiting door lijmen of met kleefband wordt uitgevoerd, moet de lijm waterbestendig zijn.

 

6.5.5.4.20

Indien de uitwendige omhulling bestaat uit kunststof, dan zijn de betreffende bepalingen van 6.5.5.4.6 t/m 6.5.5.4.9 van toepassing, met dien verstande dat in dit geval de voorschriften voor de binnenhouder van toepassing zijn op de uitwendige omhulling van combinatie-IBC's.

 

6.5.5.4.21

De uitwendige omhulling van een IBC van het type 31HZ2 moet de binnenhouder aan alle zijden omsluiten.

 

6.5.5.4.22

Een palletconstructie die onverbrekelijk met de IBC is verbonden of een afneembare pallet moet geschikt zijn voor mechanische behandeling van de IBC die tot de grootste toelaatbare bruto massa is gevuld.

 

6.5.5.4.23

De pallet of de geïntegreerde palletconstructie moet zo zijn ontworpen dat uitstekende delen aan de bodem van de IBC, die bij de behandeling tot schade zouden kunnen leiden, worden vermeden.

 

6.5.5.4.24

De uitwendige omhulling moet aan een afneembare pallet zijn bevestigd, om de stabiliteit bij de behandeling en het vervoer te verzekeren.

Indien een afneembare pallet wordt gebruikt, moet het bovenoppervlak ervan vrij zijn van scherpe uitsteeksels die de IBC kunnen beschadigen.

 

6.5.5.4.25

Het is toegestaan gebruik te maken van versterkingsinrichtingen, zoals houten stutten, bedoeld om het stapelvermogen van de IBC te vergroten, maar zij moeten buiten de binnenhouder zijn aangebracht.

 

6.5.5.4.26

Indien de IBC's bedoeld zijn om te worden gestapeld, moet het dragende oppervlak zodanig zijn uitgevoerd dat de lading op veilige wijze wordt verdeeld.

Dergelijke IBC's moeten zo zijn ontworpen dat deze last niet gedragen wordt door de binnenhouder.

 

6.5.5.5

Bijzondere voorschriften voor kartonnen IBC's

6.5.5.5.1

Deze voorschriften zijn van toepassing op kartonnen IBC's bestemd voor het vervoer van vaste stoffen, die door de zwaartekracht worden gevuld en gelost.

Kartonnen IBC's zijn van het volgende type: 11G.

 

6.5.5.5.2

Kartonnen IBC's mogen niet zijn voorzien van inrichtingen voor het hijsen aan de bovenzijde.

 

6.5.5.5.3

Het verpakkingslichaam moet zijn vervaardigd van massief karton of van golfkarton (met één of meer golflagen), van goede kwaliteit, dat geschikt is voor de inhoud van de IBC en het gebruik, waarvoor deze bestemd is.

De waterbestendigheid van het buitenoppervlak moet zodanig zijn, dat de massatoename, gemeten bij een beproeving ter vaststelling van de absorptie van water gedurende 30 minuten volgens de methode van Cobb, niet meer bedraagt dan 155 g/m2 (zie ISO-norm 535:1991).

Het karton moet een geschikte buigsterkte hebben.

Het karton moet op zodanige wijze zijn gesneden, zonder kerf zijn gerild en voorzien van een sleuf, dat bij het in elkaar zetten geen breuk optreedt en dat het oppervlak niet scheurt of teveel opbolt.

De golflagen van het karton moeten stevig aan de vlakke lagen zijn gelijmd.

 

6.5.5.5.4

De wanden alsmede het deksel en de bodem moeten een weerstand bezitten tegen perforatie van ten minste 15 J, gemeten volgens ISO-norm 3036:1975.

 

6.5.5.5.5

De naden van het verpakkingslichaam van IBC’s moeten zijn voorzien van voldoende overlapping en zij moeten met kleefband worden geplakt, of uitgevoerd zijn met een gelijmde of met metalen nieten gehechte verbinding of met andere tenminste even werkzame middelen.

Indien de sluiting door lijmen of met kleefband wordt uitgevoerd, moet de lijm waterbestendig zijn. Metalen nieten moeten door alle te verbinden delen gaan en zij moeten zodanig worden gebruikt of worden beschermd dat zij de binnenzak niet kunnen afschuren of doorboren.

 

6.5.5.5.6

De binnenzak moet zijn vervaardigd van een geschikt materiaal. De sterkte van het gebruikte materiaal en de constructie van de binnenzak moeten aangepast zijn aan de inhoud van de IBC en het gebruik, waarvoor deze is bestemd.

De naden en sluitingen moeten stofdicht zijn en zij moeten weerstand kunnen bieden aan de drukken en de schokken die kunnen optreden onder normale omstandigheden van behandeling en vervoer.

 

6.5.5.5.7

Een palletconstructie die onverbrekelijk met de IBC is verbonden of een afneembare pallet moet geschikt zijn voor mechanische behandeling van de IBC die tot de grootste toelaatbare bruto massa is gevuld.

 

6.5.5.5.8

De pallet of de geïntegreerde palletconstructie moet zo zijn ontworpen dat uitstekende delen aan de bodem van de IBC, die bij de behandeling tot schade zouden kunnen leiden, worden vermeden.

 

6.5.5.5.9

Het verpakkingslichaam moet aan een afneembare pallet zijn bevestigd, om de stabiliteit bij de behandeling en het vervoer te verzekeren.

Indien een afneembare pallet wordt gebruikt, moet het bovenoppervlak vrij zijn van uitsteeksels die de IBC kunnen beschadigen.

 

6.5.5.5.10

Het is toegestaan gebruik te maken van versterkingsinrichtingen, zoals houten stutten, bedoeld om het stapelvermogen te vergroten, maar zij moeten buiten de binnenzak zijn aangebracht.

 

6.5.5.5.11

Indien de IBC's bedoeld zijn om te worden gestapeld, moet het dragende oppervlak zodanig zijn uitgevoerd dat de lading op veilige wijze wordt verdeeld.

 

6.5.5.6

Bijzondere voorschriften voor houten IBC's

6.5.5.6.1

Deze voorschriften zijn van toepassing op houten IBC's bestemd voor het vervoer van vaste stoffen, die door de zwaartekracht worden gevuld en gelost.

Er zijn de volgende typen houten IBC's:

11C natuurlijk hout met binnenzak
11D gelamineerd hout met binnenzak
11F houtvezelmateriaal met binnenzak

 

6.5.5.6.2

Houten IBC's mogen niet voorzien zijn van inrichtingen voor het hijsen aan de bovenzijde.

 

6.5.5.6.3

De sterkte van de gebruikte materialen en de wijze van constructie van het verpakkingslichaam moeten samenhangen met de inhoud van de IBC en het bedoelde gebruik.

 

6.5.5.6.4

Verpakkingslichamen van natuurlijk hout moeten zijn vervaardigd van goed gedroogd hout, vochtvrij volgens handelskwaliteit en vrij van gebreken, die de sterkte van de diverse onderdelen van de IBC merkbaar kunnen verminderen.

Elk onderdeel van de IBC moet bestaan uit één stuk of gelijkwaardig daaraan zijn.

Onderdelen worden beschouwd gelijkwaardig te zijn aan onderdelen uit één stuk, indien zij volgens een van de volgende methoden zijn samengevoegd:

  • lijmverbindingen volgens een geschikte methode [bijv. Lindermann-(zwaluwstaart)verbinding, messing en groef-verbinding, overlappende verbinding],
  • stompe verbinding met ten minste twee gegolfde metalen krammen voor elke verbinding,
  • andere, tenminste gelijkwaardige methoden.

 

6.5.5.6.5

Verpakkingslichamen van gelamineerd hout moeten uit ten minste 3 lagen bestaan.

Zij moeten zijn vervaardigd van goed gedroogde bladen fineer, verkregen door afschillen, snijden of zagen, vochtvrij volgens handelskwaliteit, en vrij van gebreken, die de sterkte van het verpakkingslichaam merkbaar zouden kunnen verminderen.

De afzonderlijke lagen moeten met een waterbestendige lijm op elkaar worden gelijmd.

Voor de fabricage van de verpakkingslichamen mogen tezamen met gelamineerd hout ook andere geschikte materialen worden gebruikt.

 

6.5.5.6.6

Verpakkingslichamen van houtvezelmateriaal moeten zijn vervaardigd van waterbestendig houtvezelmateriaal zoals hardboard, spaanplaat of een ander geschikt type.

 

6.5.5.6.7

De IBC's moeten aan de hoeklijsten of uiteinden stevig zijn gespijkerd of vastgemaakt of in elkaar gezet met andere gelijkwaardige en eveneens geschikte middelen.

 

6.5.5.6.8

De binnenzak moet zijn vervaardigd van een geschikt materiaal.

De sterkte van het gebruikte materiaal en de constructie van de binnenzak moeten verband houden met de inhoud van de IBC en met het gebruik, waarvoor deze is bestemd.

De naden en sluitingen moeten stofdicht zijn en zij moeten weerstand kunnen bieden aan de drukken en de schokken die kunnen optreden onder normale omstandigheden van behandeling en vervoer.

 

6.5.5.6.9

Een palletconstructie die onverbrekelijk met de IBC is verbonden of een afneembare pallet moet geschikt zijn voor mechanische behandeling van de IBC die tot de grootste toelaatbare bruto massa is gevuld.

 

6.5.5.6.10

De pallet of de geïntegreerde palletconstructie moet zo zijn ontworpen dat uitstekende delen aan de bodem van de IBC, die bij de behandeling tot schade zouden kunnen leiden, worden vermeden.

 

6.5.5.6.11

Het verpakkingslichaam moet aan een afneembare pallet zijn bevestigd, om de stabiliteit bij de behandeling en het vervoer te verzekeren.

Indien een afneembare pallet wordt gebruikt, moet het bovenoppervlak ervan vrij zijn van uitsteeksels die de IBC kunnen beschadigen.

 

6.5.5.6.12

Het is toegestaan gebruik te maken van versterkingsinrichtingen, zoals houten stutten, bedoeld om het stapelvermogen te vergroten, maar zij moeten buiten de binnenzak zijn aangebracht.

 

6.5.5.6.13

Indien de IBC's ontworpen zijn om te worden gestapeld, dan moet het dragende oppervlak zodanig zijn uitgevoerd dat de lading op veilige wijze wordt verdeeld.

 

6.5.6

Voorschriften voor de beproeving van IBC’s

6.5.6.1

Uitvoering en herhaling van de beproevingen

6.5.6.1.1

Vóór ingebruikneming van een IBC moet elk ontwerptype van een IBC met goed gevolg de beproevingen, voorgeschreven in dit hoofdstuk, doorstaan en worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit die toestaat dat het kenmerk wordt toegekend.

Het ontwerptype van een IBC wordt bepaald door het ontwerp, de grootte, het gebruikte materiaal en de wanddikte, de wijze van fabricage en de laad en losinrichtingen; het kan echter verschillende oppervlaktebehandelingen omvatten.

Het ontwerptype omvat eveneens IBC's die slechts door hun geringere uitwendige afmetingen verschillen van het ontwerptype.

 

6.5.6.1.2

De beproevingen moeten worden uitgevoerd met IBC's die als voor vervoer gereed zijn gemaakt.

De IBC's moeten worden gevuld als aangegeven in desbetreffende secties.

De in de IBC's te vervoeren stoffen mogen door andere stoffen worden vervangen, tenzij de betrouwbaarheid van de beproevingsresultaten hierdoor wordt verminderd.

Indien vaste stoffen door andere stoffen worden vervangen, dan moeten deze dezelfde fysische eigenschappen (massa, korrelgrootte, enz.) bezitten als de te vervoeren stof.

Het is toegestaan om ter verkrijging van de vereiste totale massa van het collo andere materialen erbij te gebruiken, zoals zakken met loodkorrels, mits zij zodanig worden geplaatst dat de betrouwbaarheid van de beproevingsresultaten niet wordt verminderd.

 

6.5.6.2

Beproevingen van het ontwerptype

6.5.6.2.1

Per ontwerptype, grootte, wanddikte en wijze van fabricage moet één enkele IBC worden onderworpen aan de beproevingen, zoals opgesomd in de in 6.5.6.3.7 aangegeven volgorde en zoals beschreven in 6.5.6.4 t/m 6.5.6.13. Deze beproevingen van het ontwerptype moeten worden uitgevoerd volgens de procedures, vastgelegd door de bevoegde autoriteit.

 

6.5.6.2.2

Teneinde voldoende chemische compatibiliteit met de vervoerde goederen of standaardvloeistoffen volgens 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.5 voor stijve kunststof IBC's van type 31H2 en voor combinatie-IBC's van de typen 31HH1 en 31HH2 aan te tonen, mag een tweede IBC worden gebruikt indien de IBC's ontworpen zijn om te worden gestapeld.

In zo'n geval moeten beide IBC's aan een voorafgaande opslag worden onderworpen.

 

6.5.6.2.3

De bevoegde autoriteit kan de selectieve beproeving toestaan van IBC's die slechts in geringe mate van het reeds beproefde type afwijken, bijvoorbeeld met een geringe reductie van uitwendige afmetingen.

 

6.5.6.2.4

Indien voor de beproevingen afneembare pallets worden gebruikt, dan moet het overeenkomstig 6.5.6.14 opgemaakte beproevingsrapport een technische beschrijving van de gebruikte pallets bevatten.

 

6.5.6.3

Voorbereiding van de IBC's voor de beproevingen

6.5.6.3.1

IBC's van papier, IBC’s van karton en combinatie-IBC's met uitwendige omhulling van karton moeten ten minste 24 uur worden geconditioneerd in een klimaat waarbij temperatuur en relatieve vochtigheid beheerst worden.

Er zijn drie mogelijkheden, waarvan één gekozen moet worden. Er zijn drie mogelijkheden, waarvan één gekozen moet worden.

De voorkeur bij deze conditionering gaat uit naar 23 oC ± 2 oC voor de temperatuur en 50% ± 2% voor de relatieve vochtigheid.

De twee andere mogelijkheden zijn: 20 oC ± 2 oC voor de temperatuur en 65% ± 2% voor de relatieve vochtigheid, of 27 oC ± 2 oC voor de temperatuur en 65% ± 2% voor de relatieve vochtigheid.

Opmerking: De gemiddelde waarden moeten liggen tussen deze grenswaarden.

Fluctuaties van korte duur en beperkingen inherent aan de metingen kunnen aanleiding geven tot verschillen in de afzonderlijke meetwaarden tot ± 5% voor de relatieve vochtigheid, zonder dat dit een belangrijk effect heeft op de reproduceerbaarheid van de beproevingsresultaten. 

 

6.5.6.3.2

Aanvullende maatregelen moeten worden getroffen om zeker te stellen dat de kunststof, gebruikt voor de fabricage van de IBC's van stijve kunststof van de typen 31H1 en 31H2, alsmede van de combinatie-IBC's van de typen 31HZ1 en 31HZ2 voldoet aan de bepalingen van 6.5.5.3.2 t/m 6.5.5.3.4 resp. 6.5.5.4.6 t/m 6.5.5.4.9.

 

6.5.6.3.3

Ten bewijze dat de chemische bestendigheid tegenover de te vervoeren stoffen voldoende is, moeten de monsters van de IBC's worden onderworpen aan een zes maanden durende voorafgaande opslag.

Gedurende deze periode moeten de monsters van de IBC's gevuld blijven met de stoffen voor het vervoer waarvan ze bestemd zijn, of met stoffen die in tenminste even sterke mate aanleiding geven tot spanningscorrosie, opzwelling, verweking of moleculaire degradatie van de betreffende kunststoffen.

Daarna worden de monsters onderworpen aan de van toepassing zijnde beproevingen, opgesomd in de tabel van 6.5.6.3.7.

 

6.5.6.3.4

Indien het gedrag van het kunststof materiaal volgens een andere methode is vastgesteld, behoeft de hierboven aangegeven beproeving van de chemische bestendigheid niet te worden uitgevoerd.

Dergelijke methoden moeten ten minste gelijkwaardig zijn aan bovengenoemde beproeving van de chemische bestendigheid en zij moeten door de bevoegde autoriteit zijn erkend.

 

6.5.6.3.5

Voor IBC's van stijve kunststof (typen 31H1 en 31H2) van polyetheen overeenkomstig 6.5.5.3 en combinatie-IBC's met binnenhouder van polyetheen (typen 31HZ1 en 31HZ2) overeenkomstig 6.5.5.4 kan de chemische bestendigheid tegen de te bevatten vloeistoffen, geassimileerd in overeenstemming met 4.1.1.21, als volgt met standaardvloeistoffen (zie 6.1.6) worden aangetoond.

De standaardvloeistoffen zijn representatief voor de afbraakprocessen bij polyetheen, zoals verweking door opzwelling, spanningscorrosie, moleculaire degradatie en combinaties daarvan.

Het bewijs van voldoende chemische bestendigheid van deze IBC's kan worden geleverd door een opslag van de vereiste proefmonsters met de betreffende standaardvloeistof(fen) gedurende 3 weken bij 40 °C; indien water als standaardvloeistof is aangegeven, is opslag in overeenstemming met deze procedure niet nodig. Opslag is ook niet vereist voor proefmonsters die worden gebruikt voor de stapelproef in het geval van de standaardvloeistoffen “oplossing van oppervlakteactieve stof” en “azijnzuur”.

Na deze opslag moeten de monsters de beproevingen als bedoeld in 6.5.6.4 t/m 6.5.6.9 ondergaan.

Voor tert-butylhydroperoxide met een peroxidegehalte van meer dan 40% alsmede voor peroxyazijnzuren van klasse 5.2 mag de beproeving van de chemische bestendigheid niet met standaardvloeistoffen worden uitgevoerd. Voor deze stoffen moet het bewijs van voldoende chemische bestendigheid van de proefmonsters worden geleverd door een zes maanden durende opslag bij omgevingstemperatuur met de stoffen voor het vervoer waarvan zij bestemd zijn.

De resultaten van de procedure van deze paragraaf met IBC's van polyetheen kunnen worden goedgekeurd voor een vergelijkbaar ontwerptype, waarvan het binnenoppervlak gefluoreerd is.

 

6.5.6.3.6

Voor ontwerptypen van IBC's, vervaardigd van polyetheen, zoals gespecificeerd in 6.5.6.3.5, die de beproeving in 6.5.6.3.5 hebben doorstaan, mag de chemische compatibiliteit met vulstoffen ook worden gecontroleerd door middel van laboratoriumproeven die, met inachtneming van de toepasselijke afbraakprocessen, aantonen dat het effect van dergelijke vulstoffen op de proefmonsters minder is dan dat van de aangewezen standaardvloeistof(fen).

Met betrekking tot de relatieve dichtheid en dampdruk zijn dezelfde voorwaarden van toepassing als die welke in 4.1.1.21.2 zijn uiteengezet.

 

6.5.6.3.7

Beproevingen voorgeschreven voor het ontwerptype en volgorde ervan

 

6.5.6.3.7

a) Voor IBC's die zijn ontworpen voor deze wijze van behandeling.
b) Voor zover de IBC's zijn ontworpen om te worden gestapeld.
c) Voor zover de IBC's zijn ontworpen om aan de bovenzijde of de zijkant te worden opgetild.
d) De uit te voeren beproevingen zijn met X aangegeven; een IBC die een beproeving heeft doorstaan, mag voor andere beproevingen in willekeurige volgorde worden gebruikt.
e) Een andere IBC van hetzelfde ontwerptype mag voor de valproef worden gebruikt.
f) Een andere IBC van hetzelfde ontwerp mag worden gebruikt voor de vibratieproef.
g) De tweede IBC volgens 6.5.6.2.2 mag buiten de beproevingsvolgorde onmiddellijk na de voorafgaande opslag worden gebruikt.

 

6.5.6.4

Hefproef (onderzijde)

6.5.6.4.1

Toepassingsgebied
Van toepassing op alle kartonnen en houten IBC’s, en op alle typen IBC's die voorzien zijn van middelen om aan de onderzijde opgetild te worden, als beproeving van het ontwerptype.

 

6.5.6.4.2

Voorbereiding van de IBC voor de beproeving
De IBC moet worden gevuld. Gelijkmatig verdeeld moet een belasting toegevoegd worden. De massa van de gevulde IBC en de belasting moet 1,25 maal de grootste toelaatbare bruto massa bedragen.

 

6.5.6.4.3

Beproevingsmethode
De IBC moet tweemaal door een vorkheftruck worden opgetild en neergelaten. De vork moet daarbij centraal worden geplaatst, met de lepels op een onderlinge afstand van ¾ maal de breedte van de insteekzijde (tenzij er vaste insteekpunten zijn).

De vork moet in de insteekrichting tot ¾ van de insteekdiepte worden ingebracht.

De beproeving moet voor elke mogelijke insteekrichting herhaald worden.

 

6.5.6.4.4

Criteria voor het doorstaan van de beproeving
Geen blijvende vervorming die de IBC, met inbegrip van de eventuele bodempallet, voor het vervoer ongeschikt maakt, en geen verlies van inhoud.

 

6.5.6.5

Hefproef (bovenzijde)

6.5.6.5.1

Toepassingsgebied
Van toepassing op alle typen IBC's die zijn ontworpen om aan de bovenzijde te worden opgetild en op flexibele IBC's die zijn ontworpen om aan de bovenzijde of de zijkant te worden opgetild, als beproeving van het ontwerptype.

 

6.5.6.5.2

Voorbereiding van de IBC voor de beproeving
Metalen IBC's, IBC's van stijve kunststof en combinatie-IBC's moeten worden gevuld.

Gelijkmatig verdeeld moet een belasting toegevoegd worden.

De massa van de gevulde IBC en de belasting moet tweemaal de grootste toelaatbare bruto massa bedragen.

Flexibele IBC's moeten zijn gevuld met een representatieve stof en moeten vervolgens tot zes maal hun hoogste toelaatbare bruto massa worden beladen, waarbij de belasting gelijkmatig moet zijn verdeeld.

 

6.5.6.5.3

Beproevingsmethode
Metalen IBC's en flexibele IBC's moeten op de wijze waarvoor zij zijn ontworpen, worden gehesen totdat zij vrij zijn van de grond, en gedurende vijf minuten in deze positie worden gehouden.

IBC's van stijve kunststof en combinatie-IBC's moeten:

  1. gedurende een periode van vijf minuten aan elk paar diagonaalsgewijze tegenover elkaar gelegen hijsinrichtingen zodanig worden gehesen, dat de hijskrachten in verticale richting werken; en
  2. gedurende een periode van vijf minuten aan elk paar diagonaalsgewijze tegenover elkaar gelegen hijsinrichtingen zodanig worden gehesen, dat de hijskrachten in de richting van het midden van de IBC werken onder een hoek van 45° met de verticale richting.

 

6.5.6.5.4

Voor flexibele IBC's mogen andere methoden voor de hefproef (bovenzijde) en de voorbereiding voor de beproeving, die tenminste even doelmatig zijn, worden toegepast.

 

6.5.6.5.5

Criteria voor het doorstaan van de beproeving

  1. Metalen IBC's, IBC's van stijve kunststof en combinatie-IBC's: de IBC blijft veilig in normale vervoersomstandigheden, er is geen blijvende vervorming waar te nemen van de IBC met inbegrip van de eventuele bodempallet, en geen verlies van de inhoud.
  2. Flexibele IBC's: geen beschadiging van de IBC of van de voor het heffen bedoelde voorzieningen, die de IBC voor het vervoer of de behandeling ongeschikt maakt en geen verlies van de inhoud.

 

6.5.6.6

Stapelproef

6.5.6.6.1

Toepassingsgebied
Van toepassing op alle typen IBC's die zijn ontworpen om te worden gestapeld, als een beproeving van het ontwerptype.

 

6.5.6.6.2

Voorbereiding van de IBC voor de beproeving
De IBC moet tot zijn grootste toelaatbare bruto massa gevuld worden. Indien de dichtheid van het voor de beproeving gebruikte product dit niet toelaat, moet de IBC aanvullend worden belast opdat hij beproefd wordt bij zijn grootste toelaatbare bruto massa, waarbij de belasting gelijkmatig verdeeld moet zijn.

 

6.5.6.6.3

Beproevingsmethode

  1. De IBC moet met zijn onderzijde op een horizontale, harde ondergrond worden geplaatst en moet worden onderworpen aan een gelijkmatig verdeelde, op de bovenzijde aangebrachte proefbelasting (zie 6.5.6.6.4). Voor IBC’s van stijve kunststof van type 31H2 en combinatie-IBC's van de typen 31HH1 en 31HH2 moet na de voorafgaande opslag een stapelproef worden uitgevoerd met de oorspronkelijke vulstof of een standaardvloeistof (zie 6.1.6) volgens 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.5 onder gebruikmaking van de tweede IBC volgens 6.5.6.2.2. IBC's moeten worden onderworpen aan de proefbelasting gedurende een periode van ten minste:

    1. 5 minuten, in het geval van metalen IBC’s;
    2. 28 dagen bij 40 oC, in het geval van IBC's van stijve kunststof van de typen 11H2, 21H2 en 31H2 en in het geval van combinatie-IBC's met uitwendige omhulling van kunststof die de stapelbelasting doorstaan (d.w.z. van de typen 11HH1, 11HH2, 21HH1, 21HH2, 31HH1 en 31HH2).
    3. 24 uren, in het geval van alle andere typen IBC’s;

  2. De proefbelasting moet op een van de navolgende wijzen worden aangebracht:
    1. Eén of meerdere IBC's van hetzelfde ontwerptype, gevuld tot de grootste toelaatbare bruto massa, worden op de te beproeven IBC gestapeld;
    2. Geschikte gewichten worden geplaatst op een vlakke plaat of op een model van de bodem van de IBC, die op de te beproeven IBC wordt geplaatst.

 

6.5.6.6.4

Berekening van de op de bovenzijde aangebrachte proefbelasting
De op de IBC aangebrachte belasting moet gelijk zijn aan 1,8 maal de totale grootste toelaatbare bruto massa van het aantal gelijksoortige IBC's die tijdens het vervoer op de IBC gestapeld kunnen worden.

 

6.5.6.6.5

Criteria voor het doorstaan van de beproeving

  1. IBC's, met uitzondering van flexibele IBC's: geen blijvende vervorming die de IBC, met inbegrip van de eventuele bodempallet, voor het vervoer onveilig maakt, en geen verlies van inhoud.
  2. Flexibele IBC's: geen beschadiging van het verpakkingslichaam, die de IBC voor het vervoer onveilig maakt, en geen verlies van inhoud.

 

6.5.6.7

Dichtheidsproef

6.5.6.7.1

Toepassingsgebied
Van toepassing op de typen IBC's die zijn bestemd voor het vervoer van vloeistoffen of van vaste stoffen die onder druk worden gevuld of gelost, als beproeving van het ontwerptype en periodieke beproeving.

 

6.5.6.7.2

Voorbereiding van de IBC voor de beproeving
De beproeving moet worden uitgevoerd vóór het aanbrengen van de eventuele warmte-isolerende bescherming.

Sluitingen die voorzien zijn van een ontluchtingsinrichting, moeten worden vervangen door daarmee overeenkomende sluitingen zonder ontluchtingsinrichting, of de ontluchtingsinrichting moet hermetisch worden gesloten.

 

6.5.6.7.3

Beproevingsmethode en toe te passen beproevingsdruk
De beproeving moet gedurende ten minste 10 minuten worden uitgevoerd met lucht bij een overdruk van ten minste 20 kPa (0,2 bar).

De luchtdichtheid van de IBC moet worden aangetoond middels een geschikte methode, zoals de luchtdrukverschilmeting of door onderdompeling van de IBC in water, of, in het geval van metalen IBC’s, door het bestrijken van de naden en verbindingen met een zeepoplossing.

In het geval van onderdompeling moet een correctiefactor voor de hydrostatische druk worden toegepast.

 

6.5.6.7.4

Criterium voor het doorstaan van de beproeving
Geen lekkage van lucht.

 

6.5.6.8

Hydraulische drukproef (beproeving met inwendige druk)

6.5.6.8.1

Toepassingsgebied
Van toepassing op de typen IBC's die zijn bestemd voor het vervoer van vloeistoffen of van vaste stoffen die onder druk worden gevuld of gelost, als beproeving van het ontwerptype.

 

6.5.6.8.2

Voorbereiding van de IBC voor de beproeving
De beproeving moet worden uitgevoerd vóór het aanbrengen van de eventuele warmte-isolerende bescherming.

Drukontlastingsinrichtingen moeten worden verwijderd, waarbij de ontstane openingen moeten worden afgesloten, of deze inrichtingen moeten buiten bedrijf zijn gesteld.

 

6.5.6.8.3

Beproevingsmethode
De beproeving moet gedurende ten minste 10 minuten worden uitgevoerd met een hydraulische druk die niet lager mag zijn dan de in 6.5.6.8.4 aangegeven druk.

De IBC's mogen gedurende de beproeving niet mechanisch worden ondersteund.

 

6.5.6.8.4

Toe te passen beproevingsdruk

6.5.6.8.4.1

Metalen IBC's:

  1. Voor IBC's van de typen 21A, 21B en 21N, bestemd voor het vervoer van vaste stoffen van verpakkingsgroep I: een beproevingsdruk van 250 kPa (2,5 bar) (overdruk);
  2. Voor IBC's van de typen 21A, 21B, 21N, 31A, 31B en 31N, bestemd voor het vervoer voor stoffen van de verpakkingsgroepen II en III: een beproevingsdruk van 200 kPa (2 bar) (overdruk);
  3. Bovendien, voor IBC's van de typen 31A, 31B en 31N: een beproevingsdruk van 65 kPa (0,65 bar) (overdruk). Deze beproeving moet worden uitgevoerd vóór de beproeving met 200 kPa (2 bar).

 

6.5.6.8.4.2

IBC's van stijve kunststof en combinatie-IBC's:

  1. Voor IBC's van de typen 21H1, 21H2, 21HZ1 en 21HZ2: een beproevingsdruk van 75 kPa (0,75 bar) (overdruk).
  2. Voor IBC's van de typen 31H1, 31H2, 31HZ1 en 31HZ2, de hoogste van twee waarden, waarvan de eerste waarde wordt bepaald door een van de volgende methoden:
    1. de totale overdruk, gemeten in de IBC (d.w.z. dampdruk van de stof in de IBC plus partiele druk van lucht of andere inerte gassen, minus 100 kPa) bij 55 oC, vermenigvuldigd met een veiligheidsfactor van 1,5; bij de bepaling van deze totale overdruk moet worden uitgegaan van een hoogste vullingsgraad zoals aangegeven in 4.1.1.4, en een vultemperatuur van 15 oC;
    2. 1,75 maal de dampdruk bij 50 oC van de te vervoeren stof, minus 100 kPa; de beproevingsdruk moet evenwel ten minste 100 kPa (overdruk) bedragen;
    3. 1,5 maal de dampdruk bij 55 oC van de te vervoeren stof, minus 100 kPa; de beproevingsdruk moet evenwel ten minste 100 kPa (overdruk) bedragen; en de tweede waarde wordt bepaald door de volgende methode:
    4. tweemaal de statische druk van de te vervoeren stof met een minimum van tweemaal de statische druk van water.

 

6.5.6.8.5

Criteria voor het doorstaan van de beproeving

  1. Voor IBC's van de typen 21A, 21B, 21N, 31A, 31B en 31N, die aan de in 6.5.6.8.4.1 a) of b) vermelde beproevingsdruk worden onderworpen: geen verlies van de inhoud;
  2. Voor IBC's van de typen 31A, 31B en 31N, die aan de in 6.5.6.8.4.1 c) vermelde beproevingsdruk worden onderworpen: geen blijvende vervorming die de IBC voor het vervoer ongeschikt maakt, en geen verlies van de inhoud;
  3. Voor IBC's van stijve kunststof en combinatie-IBC's: geen blijvende vervorming die de IBC voor het vervoer ongeschikt maakt, en geen verlies van inhoud.

 

6.5.6.9

Valproef

6.5.6.9.1

Toepassingsgebied
Van toepassing op alle typen IBC's, als beproeving van het ontwerptype.

 

6.5.6.9.2

Voorbereiding van de IBC voor de beproeving

  1. Metalen IBC's: de IBC moet tot ten minste 95% van zijn grootste inhoud worden gevuld in geval van vaste stoffen of 98% van zijn grootste inhoud in geval van vloeistoffen.

    Drukontlastingsinrichtingen moeten worden verwijderd, waarbij de ontstane openingen moeten worden afgesloten, of deze inrichtingen moeten buiten bedrijf worden gesteld.

  2. Flexibele IBC's: de IBC moet worden gevuld tot de grootste toelaatbare bruto massa, waarbij de inhoud gelijkmatig verdeeld moet worden.

  3. IBC's van stijve kunststof en combinatie-IBC's: de IBC moet tot ten minste 95% van zijn grootste inhoud worden gevuld in geval van vaste stoffen of 98% van zijn grootste inhoud in geval van vloeistoffen.

    Drukontlastingsinrichtingen mogen worden verwijderd en hun openingen mogen worden afgesloten, of deze inrichtingen mogen buiten bedrijf worden gesteld.

    De beproeving van de IBC moet worden uitgevoerd, nadat de temperatuur van het monster en de inhoud daarvan is verlaagd tot 18 oC of lager.

    Indien de monsters van combinatie IBC’s op deze wijze zijn voorbereid, kan de in 6.5.6.3.1 voorgeschreven conditionering achterwege worden gelaten.

    De vloeistoffen, die voor de beproeving worden gebruikt, moeten, zonodig door toevoeging van antivries, in vloeibare toestand worden gehouden.

    Deze conditionering is niet nodig indien de vervormbaarheid en de treksterkte van de materialen niet merkbaar worden verminderd bij een lage temperatuur.

  4. Kartonnen en houten IBC’s: De IBC moet tot ten minste 95% van zijn grootste inhoud worden gevuld.

 

6.5.6.9.3

Beproevingsmethode
De IBC moet op zijn onderzijde vallen op een niet-veerkrachtig, horizontaal, vlak, massief en stijf oppervlak in overeenstemming met de voorschriften van 6.1.5.3.4, op een zodanige wijze dat gegarandeerd wordt dat de plaats waar de IBC getroffen wordt, het als meest kwetsbaar beschouwde gedeelte van de onderzijde van de IBC is.

Een IBC met een inhoud van ten hoogste 0,45 m3 moet ook vallen:

  1. in het geval van metalen IBC ‘s: op het meest kwetsbare gedeelte, anders dan het grondvlak, waarop de eerste valproef is uitgevoerd;
  2. in het geval van flexibele IBC ‘s: op de meest kwetsbare zijkant;
  3. in het geval van IBC’s van stijve kunststof, combinatie-IBC’s, kartonnen en houten IBC’s: vlak op een zijkant, vlak op de bovenkant en op een hoek;

Voor elke valproef mag dezelfde IBC of een andere IBC van hetzelfde ontwerp worden gebruikt.

 

6.5.6.9.4

Valhoogte
Bij vaste stoffen en vloeistoffen, indien de beproeving wordt uitgevoerd met de te vervoeren vaste stof of vloeistof, of met een andere stof die in essentie dezelfde fysische eigenschappen bezit:

Verpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep III
1,8 m 1,2 m 0,8 m

Bij vloeistoffen, indien de beproeving wordt uitgevoerd met water:

  1. Indien de dichtheid van de te vervoeren stoffen 1,2 niet overschrijdt:
Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep III
1,2 m 0,8 m
  1. Indien de dichtheid van de te vervoeren stoffen 1,2 overschrijdt, moeten de valhoogten worden berekend op grond van de relatieve dichtheid (d) van de te vervoeren stof, naar boven afgerond op de eerste decimaal:
Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep III
d x 1,0 m d x 0,67 m

 

 

6.5.6.9.5

Criteria voor het doorstaan van de beproeving(en)

  1. Metalen IBC's: geen verlies van inhoud.
  2. Flexibele IBC's: geen verlies van inhoud. Een zeer gering verlies, bijv. via sluitingen of stikselgaten, tijdens de schok mag niet worden beschouwd als een niet voldoen van de IBC, onder voorwaarde dat er geen verdere lekkage optreedt nadat de IBC vrij van de grond is opgetild.
  3. IBC's van stijve kunststof, combinatie IBC's alsmede kartonnen en houten IBC’s: geen verlies van inhoud. Een zeer gering verlies via een sluiting tijdens de schok mag niet worden beschouwd als een niet voldoen van de IBC, onder voorwaarde dat er geen verdere lekkage optreedt.
  4. Alle IBC's: geen beschadiging waardoor de IBC onveilig wordt voor vervoer voor doeleinden van berging of verwijdering, en geen verlies van de inhoud. Bovendien moet de IBC opgehesen kunnen worden met een geschikt hulpmiddel, zodat deze de bodem niet meer raakt gedurende vijf minuten.

Opmerking: De criteria van d) zijn van toepassing op ontwerptypen van IBC’s vervaardigd vanaf 1 januari 2011.

 

6.5.6.10

Scheurproef

6.5.6.10.1

Toepassingsgebied
Van toepassing op alle typen flexibele IBC's, als beproeving van het ontwerptype

 

6.5.6.10.2

Voorbereiding van de IBC voor de beproeving
De IBC moet tot ten minste 95% van zijn inhoud en tot zijn grootste toelaatbare bruto massa gevuld worden, waarbij de inhoud gelijkmatig verdeeld moet zijn.

 

6.5.6.10.3

Beproevingsmethode
Nadat de IBC op de grond is geplaatst, wordt de grootste zijwand over een lengte van 100 mm volledig doorgesneden met een mes, onder een hoek van 45° ten opzichte van de hoofdas van de IBC en op halve hoogte tussen de bovenzijde van de vulling en de bodem van de IBC.

De IBC moet daarna worden blootgesteld aan een gelijkmatig verdeelde, bovenop de IBC aangebrachte belasting die gelijk is aan tweemaal de grootste toelaatbare bruto massa.

De belasting moet gedurende ten minste 5 minuten toegepast worden.

IBC’s die zijn ontworpen om aan de bovenzijde of de zijkant te worden opgetild, moeten vervolgens, nadat de op de bovenzijde aangebrachte belasting verwijderd is, worden gehesen totdat zij vrij zijn van de grond, en gedurende 5 minuten in deze positie worden gehouden.

 

6.5.6.10.4

Criterium voor het doorstaan van de beproeving
De snede mag zich met niet meer dan 25% van de oorspronkelijke lengte uitbreiden.

 

6.5.6.11

Kantelproef

6.5.6.11.1

Toepassingsgebied
Van toepassing op alle typen flexibele IBC's, als beproeving van het ontwerptype

6.5.6.11.2

Voorbereiding van de IBC voor de beproeving
De IBC moet tot ten minste 95% van zijn inhoud en tot zijn grootste toelaatbare bruto massa gevuld worden, waarbij de inhoud gelijkmatig verdeeld moet zijn.

 

6.5.6.11.3

Beproevingsmethode
De IBC moet zodanig omvallen, dat een willekeurig deel van het bovengedeelte een star, niet veerkrachtig, glad, vlak en horizontaal oppervlak raakt.

 

6.5.6.11.4

Valhoogte bij de kantelproef

Verpakkingsgroep I Verpakkingsgroep II Verpakkingsgroep III
1,8 m 1,2 m 0,8 m

  

6.5.6.11.5

Criterium voor het doorstaan van de beproeving
Geen verlies van inhoud. Een zeer gering verlies van de inhoud via sluitingen of stikselgaten tijdens de schok mag niet worden beschouwd als een niet voldoen van de IBC, onder voorwaarde dat er geen verdere lekkage optreedt.

 

6.5.6.12

Oprichtproef

6.5.6.12.1

Toepassingsgebied
Van toepassing op alle flexibele IBC's die zijn ontworpen om aan de bovenzijde of de zijkant te worden opgetild, als beproeving van het ontwerptype.

 

6.5.6.12.2

Voorbereiding van de IBC voor de beproeving
De IBC moet tot ten minste 95% van zijn inhoud en tot zijn grootste toelaatbare bruto massa gevuld worden, waarbij de inhoud gelijkmatig verdeeld moet zijn.

 

6.5.6.12.3

Beproevingsmethode
De op een zijkant liggende IBC moet met een snelheid van ten minste 0,1 m/s in verticale positie, vrij van de grond, worden gebracht, middels één hijsvoorziening of indien vier hijsvoorzieningen aanwezig zijn middels twee hijsvoorzieningen.

 

6.5.6.12.4

Criterium voor het doorstaan van de beproeving
Geen beschadiging van de IBC of zijn hijsvoorzieningen, die de IBC voor het vervoer of de behandeling onveilig maakt.

 

6.5.6.13

Vibratietest

6.5.6.13.1

Toepassingsgebied
Van toepassing op alle IBC's gebruikt voor vloeistoffen, als beproeving van het ontwerptype

Opmerking: Deze beproeving is van toepassing op ontwerptypen voor IBC's vervaardigd na 31 december 2010 (zie ook 1.6.1.14).

 

6.5.6.13.2

Voorbereiding van de IBC voor de beproeving
Een monster-IBC moet willekeurig worden gekozen en moet worden uitgerust en gesloten zoals voor het vervoer.

De IBC moet tot ten minste 98 % van de grootste inhoud met water worden gevuld.

 

6.5.6.13.3

Methode en tijdsduur van de beproeving

6.5.6.13.3.1

De IBC moet op het centrum van het platform van de beproevingsmachine met een verticale, sinusvormige, dubbele amplitude (top-top verplaatsing) van 25 mm + 5 %, worden geplaatst.

Zo nodig moeten op het platform inrichtingen worden bevestigd om te voorkomen dat het proefexemplaar in horizontale richting van het platform af kan bewegen, zonder dat de verticale beweging wordt beperkt.

 

6.5.6.13.3.2

De beproeving moet worden uitgevoerd gedurende één uur bij een frequentie die ertoe leidt dat een gedeelte van de onderzijde van de IBC kortstondig opgelicht wordt van het trillende platform gedurende elke cyclus en wel in een dergelijke mate dat een metalen afstandsplaatje volledig, op intermitterende wijze op ten minste één punt volledig tussen de onderzijde van de IBC en het beproevingsplatform geschoven kan worden.

De frequentie moet mogelijk worden aangepast na de oorspronkelijke instelling om te voorkomen dat de verpakking in resonantie geraakt. Desondanks moet de frequentie van de beproeving ertoe leiden dat het mogelijk blijft het metalen afstandsplaatje onder de IBC te plaatsen, zoals in deze paragraaf beschreven.

Het voortduren van de mogelijkheid om het metalen afstandsplaatje in te schuiven is essentieel voor het slagen van de proef.

Het voor deze proef te gebruiken metalen afstandsplaatje moet ten minste 1,6 mm dik, 50 mm breed en lang genoeg zijn om voor de uitvoering van de beproeving ten minste 100 mm tussen de IBC en het beproevingsplatform geschoven te worden.

 

6.5.6.13.4

Criteria voor het doorstaan van de beproeving
Er mag geen lekkage of scheur worden waargenomen. Bovendien mag geen breuk of defect van constructieve bestanddelen, zoals gebroken lasverbindingen of het falen van bevestigingen, worden waargenomen.

 

6.5.6.14

Beproevingsrapport

6.5.6.14.1

Van de beproeving moet een rapport gemaakt worden, dat ten minste de volgende gegevens moet bevatten en dat aan de gebruikers van de IBC ter beschikking gesteld moet worden:

  1. Naam en adres van de beproevingsinstantie;
  2. Naam en adres van de opdrachtgever (indien nodig);
  3. Uniek identificatienummer van het beproevingsrapport;
  4. Datum van het beproevingsrapport;
  5. Fabrikant van de IBC;
  6. Beschrijving van het ontwerptype van de IBC (bijv. afmetingen, materialen, sluitingen, wanddikte, enz.), met inbegrip van de wijze van fabricage (bijv. extrusie-blaasvormen) en eventueel met tekening(en) en/of foto('s);
  7. Grootste inhoud;
  8. Eigenschappen van de voor de beproeving gebruikte inhoud, bijv. viscositeit en relatieve dichtheid bij vloeistoffen en deeltjesgrootte bij vaste stoffen.
    Voor IBC’s van stijve kunststof en combinatie-IBC’s die worden onderworpen aan de in 6.5.6.8 vermelde hydraulische drukproef, de temperatuur van het gebruikte water;
  9. Beschrijving en resultaat van de beproevingen;
  10. Het beproevingsrapport moet zijn ondertekend met de naam en de functionele benaming van de ondertekenaar.

 

6.5.6.14.2

Het beproevingsrapport moet een verklaring bevatten dat de IBC, als voor verzending gereedgemaakt, is beproefd in overeenstemming met de overeenkomstige voorschriften van dit hoofdstuk en dat dit beproevingsrapport door gebruik van andere verpakkingsmethoden of bestanddelen van de verpakking ongeldig kan worden.

Een exemplaar van het beproevingsrapport moet beschikbaar zijn voor de bevoegde autoriteit.