Hoofdstuk 2 | ||
1.2 | Definities, meeteenheden en afkortingen | |
1.2.1 | Definities | |
1.2.2 | Meeteenheden |
Hoofdstuk 5 | ||
1.5 | Afwijkingen | |
1.5.1 | Tijdelijke afwijkingen | |
1.5.2 | Gereserveerd |
9.3.2
Verwarmingssystemen op brandstof
EX/II-voertuigen
De voertuigen moeten zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en uitgerust dat de explosieven zijn beschermd tegen gevaren van buitenaf en het weer.
Zij moeten gesloten zijn of met een dekzeil uitgerust zijn.
Het dekzeil moet bestand zijn tegen scheuren en moet zijn vervaardigd van waterdicht en moeilijk brandbaar* materiaal.
Het moet op zodanige wijze zijn gespannen dat de laadruimte aan alle zijden is afgedekt.
Alle openingen in het laadcompartiment van gesloten voertuigen moeten vergrendelbare, nauwsluitende deuren of panelen hebben.
De bestuurderscabine moet van het laadcompartiment gescheiden zijn door middel van een ononderbroken wand.
* Aan dit voorschrift inzake brandbaarheid wordt geacht te zijn voldaan, indien in overeenstemming met de procedure zoals omschreven in ISO-norm 3795:1989 “Wegvoertuigen, trekkende voertuigen en machines voor land- en bosbouw - Bepaling van het brandgedrag van interieurmaterialen”, bij monsters van het dekzeil de voortschrijding van een brand een waarde van 100 mm/min niet te boven gaat.
9.3.4
EX/III-voertuigen
De voertuigen moeten zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en uitgerust dat de explosieven zijn beschermd tegen gevaren van buitenaf en het weer.
Deze voertuigen moeten gesloten zijn.
De bestuurderscabine moet van het laadcompartiment gescheiden zijn door middel van een ononderbroken wand.
Het laadoppervlak mag geen onderbrekingen vertonen.
Bevestigingspunten voor het vastsjorren van de lading mogen ingebouwd zijn.
Alle naden moeten afgedicht zijn. Alle openingen moeten kunnen worden afgesloten.
Zij moeten zodanig zijn geconstrueerd en geplaatst dat de naden overlapt zijn.
De opbouw moet zijn vervaardigd van hitte- en vlambestendige materialen met een minimale dikte van 10 mm.
Materialen die volgens de norm EN 13501-1:2007 + A1:2009 zijn ingedeeld in klasse B-S3-d2 worden geacht aan deze bepaling te voldoen.
Indien het voor de opbouw gebruikte materiaal een metaal is, moet de gehele binnenzijde van de opbouw zijn afgedekt met materialen die aan dezelfde bepaling voldoen.
Motor en laadcompartiment
De motor voor de voortbeweging van een EX/II- of EX/III-voertuig moet vóór de voorwand van de laadruimte zijn geplaatst; plaatsing onder de laadruimte is echter toegestaan, mits dit op zodanige wijze wordt gedaan dat overmatige warmte geen gevaar oplevert voor de lading door stijging van de temperatuur op het binnenoppervlak van de laadruimte boven 80 °C.
Uitwendige warmtebronnen en de laadruimte
Het uitlaatsysteem van EX/II- en EX/III-voertuigen of andere delen van deze complete of afgebouwde voertuigen moet zodanig worden ontworpen en gesitueerd dat overmatige warmte geen gevaar oplevert voor de lading door stijging van de temperatuur op het binnenoppervlak van de laadruimte boven 80 °C.
9.3.7
Elektrische uitrusting
De elektrische installatie in de laadruimte moet stofdicht zijn (ten minste IP 54 overeenkomstig IEC 60529 of gelijkwaardig).
In geval van vervoer van delen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep J moet voorzien zijn in bescherming op het niveau van ten minste IP 65 overeenkomstig IEC 60529 of gelijkwaardig.