Hoofdstuk 2 | ||
1.2 | Definities, meeteenheden en afkortingen | |
1.2.1 | Definities | |
1.2.2 | Meeteenheden |
Hoofdstuk 5 | ||
1.5 | Afwijkingen | |
1.5.1 | Tijdelijke afwijkingen | |
1.5.2 | Gereserveerd |
2.2.8
Klasse 8 Bijtende stoffen
2.2.8.1
Definitie, algemene voorschriften en criteria
Bijtende stoffen zijn stoffen die door hun chemische werking onomkeerbare schade aan de huid veroorzaken of die in geval van lekkage andere goederen of het vervoermiddel aanzienlijk beschadigen of zelfs vernietigen.
Onder de titel van deze klasse vallen ook stoffen die pas in aanwezigheid van water een bijtende vloeistof vormen of die in aanwezigheid van de natuurlijke luchtvochtigheid bijtende dampen of nevels ontwikkelen.
In 2.2.8.1.4 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de indeling van stoffen en mengsels die bijtend zijn voor de huid.
Huidcorrosie houdt in dat de huid onomkeerbaar is beschadigd; namelijk dat zichtbare necrose optreedt door de epidermis heen in de dermis na blootstelling aan een stof of mengsel.
Bij vloeistoffen en vaste stoffen die tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden en waarvan wordt aangenomen dat zij geen huidcorrosie veroorzaken, moet echter worden nagegaan wat hun vermogen is om corrosie van bepaalde metalen oppervlakken te veroorzaken overeenkomstig de criteria in 2.2.8.1.5.3 c - ii.
2.2.8.1.4
Algemene indelingsvoorschriften
De stoffen en voorwerpen van klasse 8 zijn als volgt onderverdeeld:
C1 - C11 | Bijtende stoffen zonder bijkomende gevaar en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten | |||||||
C1-C4 | Zure stoffen | |||||||
C1 | Anorganisch, Vloeibaar | |||||||
C2 | Anorganisch, Vast | |||||||
C3 | Organisch, vloeibaar | |||||||
C4 | Organisch, vast | |||||||
C5-C8 | Basische stoffen | |||||||
C5 | Anorganisch, Vloeibaar | |||||||
C6 | Anorganisch, Vast | |||||||
C7 | Organisch, vloeibaar | |||||||
C8 | Organisch, vast | |||||||
C9-C10 | Andere bijtende stoffen | |||||||
C9 | Vloeibaar | |||||||
C10 | Vast | |||||||
C11 | Voorwerpen | |||||||
CF | Bijtende stoffen, brandbaar | |||||||
CF1 | Vloeibaar | |||||||
CF2 | Vast | |||||||
CS | Bijtende stoffen, voor zelfverhitting vatbaar | |||||||
CS1 | Vloeibaar | |||||||
CS2 | Vast | |||||||
CW | Bijtende stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen. | |||||||
CW1 | Vloeibaar | |||||||
CW2 | Vast | |||||||
CO | Bijtende stoffen, Oxiderend | |||||||
CO1 | Vloeibaar | |||||||
CO2 | Vast | |||||||
CT | Bijtende stoffen, giftig en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten | |||||||
CT1 | Vloeibaar | |||||||
CT2 | Vast | |||||||
CT3 | Voorwerpen | |||||||
CFT | Bijtende stoffen, brandbare vloeistof, giftig | |||||||
COT | Bijtende stoffen, oxiderend, giftig |
Stoffen en mengsels van klasse 8 worden overeenkomstig hun mate van gevaar bij het vervoer over drie verpakkingsgroepen verdeeld:
- verpakkingsgroep I: zeer gevaarlijke stoffen en mengsels;
- verpakkingsgroep II: middelmatig gevaarlijke stoffen en mengsels;
- verpakkingsgroep III: minder gevaarlijke stoffen en mengsels.
De in tabel A van hoofdstuk 3.2 genoemde stoffen zijn toegewezen aan de verpakkingsgroepen in klasse 8 op basis van ervaringsfeiten, waarbij rekening is gehouden met bijkomende factoren zoals het gevaar van inademen (zie 2.2.8.1.4.5) en de reactiviteit met water (in het bijzonder de vorming van gevaarlijke ontledingsproducten).
Nieuwe stoffen en mengsels kunnen worden ingedeeld in verpakkingsgroepen aan de hand van de tijdsduur die nodig is om onomkeerbare schade te veroorzaken aan het onbeschadigde huidweefsel overeenkomstig de criteria van 2.2.8.1.5. Bij wijze van alternatief kunnen voor mengsels de criteria in 2.2.8.1.6 worden toegepast.
Een stof of mengsel, die/dat voldoet aan de criteria van klasse 8 en waarvan de giftigheid bij inademing van stof en nevels (LC50) overeenkomt met verpakkingsgroep I, maar waarvan de giftigheid bij inslikken of bij opname door de huid slechts overeenkomt met verpakkingsgroep III of met een geringere giftigheid, moet worden ingedeeld in klasse 8 (zie 2.2.61.1.7.2).
Bij de indeling in een verpakkingsgroep volgens 2.2.8.1.4.4 moet rekening worden gehouden met bij mensen opgedane ervaringen in geval van blootstelling bij ongevallen. Indien dergelijke menselijke ervaringen ontbreken, moet de indeling worden uitgevoerd op basis van de resultaten van proeven overeenkomstig OESO "Test Guidelines" 4046, 4357, 4318 of 4309. Stoffen of mengsels waarvan wordt vastgesteld dat deze niet bijtend zijn volgens één van deze "Test Guidelines" of niet geclassificeerd in overeenstemming met OESO Beproevingsrichtlijn 43910, kunnen zonder verdere beproevingen als niet bijtend voor de huid worden aangemerkt in de zin van het ADR.
Als de resultaten van een test leiden tot de conclusie dat een stof of mengsel bijtend is, en niet kan worden geplaatst in verpakkingsgroep I, en als de gebruikte testmethode geen onderscheid mogelijk maakt tussen verpakkingsgroep II en III, dan moet verpakkingsgroep II worden gekozen.
Als de test resultaten leiden tot de conclusie dat een stof of mengsel bijtend is, maar de gebruikte testmethode geen onderscheid mogelijk maakt tussen verpakkingsgroepen, dan moet verpakkingsgroep I worden gekozen als geen andere testresultaten tot een andere verpakkingsgroep leiden.
6 OECD Guideline for the testing of chemicals No. 404 “Acute Dermal Irritation/Corrosion” 2015
7 OECD Guideline for the testing of chemicals No. 435 ”In Vitro Membrane Barriers Test Method for Skin Corrosion”2015
8 OECD Guideline for the testing of chemicals No. 430 “In Vitro Skin Corrosion: Transcutaneous Electrical Resistance Test (TER)” 2015
9 OECD Guideline for the testing of chemicals No. 431 “In Vitro Skin Corrosion: reconstructed human epidermis (RHE) tets method” 2016
10 OECD Guideline for the testing of chemicals No. 439 “In Vitro Skin Irritation: Reconstructed Human Epidermis Test Method” 2015
Bijtende stoffen worden ingedeeld in verpakkingsgroepen volgens de volgende criteria (zie tabel 2.2.8.1.5.3):
- In verpakkingsgroep I worden ingedeeld stoffen die onomkeerbare schade aan het onbeschadigde huidweefsel over de volledige dikte veroorzaken binnen een observatieperiode van 60 minuten, die begint onmiddellijk na een inwerkingstijd van drie minuten of minder;
- In verpakkingsgroep II worden ingedeeld stoffen die onomkeerbare schade aan het onbeschadigde huidweefsel over de volledige dikte veroorzaken binnen een observatieperiode van 14 dagen, die begint na een inwerkingstijd van meer dan 3 minuten, maar ten hoogste 60 minuten;
- In verpakkingsgroep III worden ingedeeld:
- stoffen die de onomkeerbare schade aan het onbeschadigde huidweefsel over de volledige dikte veroorzaken binnen een observatieperiode van 14 dagen, die begint na een inwerkingstijd van meer dan 60 minuten, maar ten hoogste 4 uren; of
- stoffen waarvan kan worden aangenomen, dat zij niet de onomkeerbare schade aan het onbeschadigde huidweefsel over de volledige dikte veroorzaken, maar waarvan de corrosiesnelheid op oppervlakken van ofwel staal dan wel aluminium 6,25 mm per jaar bij een beproevingstemperatuur van 55 oC overschrijdt bij beproeving op beide materialen. Bij beproevingen op staal moet het type S235JR+CR (1.0037 resp. St. 37-2), S275J2G3+CR (1.0144 resp. St. 44-3), ISO 3574 of Unified Numbering System (UNS) G10200 of SAE 1020 worden gebruikt, en bij beproevingen op aluminium de niet geanodiseerde typen 7075-T6 of AZ5GU-T6. Een aanvaardbare beproeving is beschreven in het Handboek beproevingen en criteria, deel III, sectie 37.
Opmerking: Indien een eerste beproeving op ofwel staal dan wel aluminium aangeeft dat de stof die beproefd wordt bijtend is, dan is de vervolgbeproeving op het andere metaal niet vereist.
Verpakkingsgroep | Inwerkingstijd | Observatieperiode | Effect |
I | ≤ 3 min | ≤ 60 min | Onomkeerbare schade van het onbeschadigde huidweefsel |
II | > 3 min ≤ 1 h | ≤ 14 d | Onomkeerbare schade van het onbeschadigde huidweefsel |
III | > 1 h ≤ 4 h | ≤ 14 d | Onomkeerbare schade van het onbeschadigde huidweefsel |
III | - | - | Corrosiesnelheid op oppervlakken van staal of aluminium meer dan 6,25 mm per jaar bij een beproevingstemp. van 55 °C bij beproeving op beide materialen |
Tabel 2.2.8.1.5.3 Overzicht van de criteria van 2.2.8.1.5.3
Algemene voorschriften
Voor mengsels moet informatie worden verkregen die het mogelijk maakt de criteria op het mengsel toe te passen voor classificatie en indeling in een verpakkingsgroep. Voor die classificatie en indeling wordt een stapsgewijze aanpak gehanteerd die afhangt van de hoeveelheid beschikbare informatie voor het mengsel zelf, voor gelijksoortige mengsels en/of de bestanddelen daarvan. Het stroomschema in figuur 2.2.8.1.6.1 geeft weer welk proces moet worden gevolgd.
Figuur 2.2.8.1.6.1: Stapsgewijze aanpak voor de classificatie en indeling van bijtende mengsels in een verpakkingsgroep
Overbruggingsprincipes
Indien een mengsel niet is beproefd op het vermogen om huidcorrosie te veroorzaken, maar er voldoende gegevens beschikbaar zijn over de afzonderlijke bestanddelen en gelijksoortige beproefde mengsels om het mengsel te classificeren en in te delen in een verpakkingsgroep, moeten deze gegevens worden gebruikt in overeenstemming met de volgende overbruggingsregels. Dit zorgt ervoor dat er bij het classificatieproces zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de beschikbare gegevens om de gevaren van het mengsel te karakteriseren.
- Verdunning: Indien een beproefd mengsel wordt verdund met een verdunning die niet aan de criteria voor klasse 8 voldoet en geen gevolgen heeft voor de verpakkingsgroep van andere bestanddelen, kan het nieuwe verdunde mengsel worden ingedeeld in dezelfde verpakkingsgroep als die van het oorspronkelijk beproefde mengsel.
Opmerking: In bepaalde gevallen kan de verdunning van een mengsel of stof leiden tot een toename van de bijtende eigenschappen. Indien dit het geval is, kan dit overbruggingsprincipe niet worden toegepast. - Variatie tussen charges: Het vermogen van een beproefde charge uit de productie van een mengsel om huidcorrosie te veroorzaken, wordt geacht in wezen equivalent te zijn aan die van een andere niet beproefde charge uit de productie van hetzelfde commerciële product indien geproduceerd door of onder controle van dezelfde fabrikant, tenzij er redenen bestaan om aan te nemen dat er sprake is van significante verandering, zodat het vermogen van de niet beproefde charge om huidcorrosie te veroorzaken, is veranderd. Indien het laatstgenoemde optreedt, is een nieuwe classificatie noodzakelijk.
- Concentratie van mengsels van verpakkingsgroep I: Indien een beproefd mengsel dat aan de criteria voor indeling in verpakkingsgroep I voldoet, wordt geconcentreerd, kan het meer geconcentreerde niet beproefde mengsel zonder aanvullende beproevingen worden ingedeeld in verpakkingsgroep I.
- Interpolatie binnen één verpakkingsgroep: Indien in het geval van drie mengsels (A, B en C) met identieke bestanddelen de mengsels A en B zijn beproefd en in dezelfde verpakkingsgroep voor huidcorrosie vallen, en indien het niet beproefde mengsel C dezelfde bestanddelen van klasse 8 bevat als de mengsels A en B, maar concentraties van klasse 8-bestanddelen bevat die tussen de concentraties in mengsels A en B liggen, dan wordt aangenomen dat mengsel C in dezelfde verpakkingsgroep voor huidcorrosie valt als A en B.
- In wezen gelijksoortige mengsels: Gegeven het volgende geval:
- twee mengsels: (A+B) en (C+B);
- de concentratie van bestanddeel B is dezelfde in beide mengsels;
- de concentratie van bestanddeel A in mengsel (A+B) is gelijk aan die van bestanddeel C in mengsel (C+B);
- De gegevens betreffende huidcorrosie van de bestanddelen A en C zijn beschikbaar en in wezen equivalent, d.w.z. ze vallen onder dezelfde verpakkingsgroep voor huidcorrosie en beïnvloeden niet het vermogen van B om huidcorrosie te veroorzaken.
Indien mengsel (A+B) of (C+B) al geclassificeerd is op basis van beproevingsgegevens, dan kan het andere mengsel in dezelfde verpakkingsgroep worden ingedeeld.
Indien een mengsel niet is beproefd op het vermogen om huidcorrosie te veroorzaken en er onvoldoende gegevens over soortgelijke mengsels beschikbaar zijn, worden de bijtende eigenschappen van de stoffen in het mengsel in aanmerking genomen voor de classificatie en indeling in een verpakkingsgroep.
De rekenmethode mag alleen worden toegepast als er geen synergetische effecten optreden die het mengsel bijtender maken dan de som van zijn bestanddelen.
Deze restrictie is enkel van toepassing indien het mengsel zou worden ingedeeld in verpakkingsgroep II of III.
Om vast te stellen of een mengsel dat bijtende stoffen bevat, moet worden beschouwd als een bijtend mengsel voor indeling in een verpakkingsgroep, moet de rekenmethode in het stroomschema van figuur 2.2.8.1.6.3 worden toegepast.
Voor deze rekenmethode zijn generieke concentratielimieten van toepassing, waarbij 1% wordt gebruikt in de eerste stap voor de bepaling van de stoffen voor verpakkingsgroep I, en 5% wordt gebruikt voor de overige stappen.
Hierbij moet voor elke stap van de rekenmethode de summatieformule worden aangepast. Dit betekent dat, voor zover van toepassing, de algemene concentratiegrens moet worden vervangen door de specifieke concentratiegrens (SCLi) die aan de stof(fen) is toegewezen, en de aangepaste formule een gewogen gemiddelde is van de verschillende concentratiegrenzen die aan de verschillende stoffen in het mengsel zijn toegewezen:
waarin:
PG xi = concentratie van stof 1, 2 … i in het mengsel, ingedeeld in verpakkingsgroep x (I, II of III)
GCL = algemene concentratiegrens
SCLi = specifieke concentratiegrens toegekend aan stof i
Het criterium voor een verpakkingsgroep is vervuld wanneer het resultaat van de berekening is ≥ 1. De te gebruiken algemene concentratiegrenzen voor de evaluatie in elke stap van de rekenmethode zijn die in figuur 2.2.8.1.6.3.
In de onderstaande opmerking worden voorbeelden gegeven van de toepassing van bovengenoemde formule.
Opmerking: Voorbeelden van de toepassing van bovengenoemde formule
Voorbeeld 1: Een mengsel bevat één bijtende stof in een concentratie van 5%, ingedeeld in verpakkingsgroep I zonder een specifieke concentratiegrens:
Berekening voor verpakkingsgroep I : ➔ indelen in klasse 8, verpakkingsgroep I
Voorbeeld 2: Een mengsel bevat drie stoffen die bijtend zijn voor de huid; twee daarvan (A en B) hebben specifieke concentratiegrenzen; op de derde (C) is de algemene concentratiegrens van toepassing. De rest van het mengsel moet in beschouwing worden genomen:
Stof X in mengsel en indeling ervan in verpakkingsgroep in klasse 8 | Concentratie (conc) in het mengsel in % | Specifieke concentratie- grens (SCL) voor verpakkings- groep I |
Specifieke concentratie- grens (SCL) voor verpakkings- groep II |
Specifieke concentratie- grens (SCL) voor verpakkings- groep III |
A, ingedeeld in verpakkingsgroep I |
3 | 30% | geen | geen |
B, ingedeeld in verpakkingsgroep I | 2 | 20% | 10% | geen |
C, ingedeeld in verpakkingsgroep III |
10 | geen | geen | geen |
Berekening voor verpakkingsgroep I:
Er is niet voldaan aan het criterium voor verpakkingsgroep I.
Berekening voor verpakkingsgroep II:
Er is niet voldaan aan het criterium voor verpakkingsgroep II.
Berekening voor verpakkingsgroep III:
Er is voldaan aan het criterium voor verpakkingsgroep III, het mengsel wordt ingedeeld in klasse 8, verpakkingsgroep III.
Indien de stoffen van klasse 8 als gevolg van toevoegingen overgaan naar andere gevaarscategorieën dan die waartoe de met name genoemde stoffen in tabel A van hoofdstuk 3.2 behoren, moeten deze mengsels of oplossingen worden ingedeeld in de posities, waartoe zij op grond van hun werkelijke gevaar behoren.
Opmerking: Zie voor de classificatie van oplossingen en mengsels (zoals preparaten, formuleringen en afvalstoffen) ook 2.1.3.
Op grond van de criteria van 2.2.8.1.6 kan ook worden vastgesteld of de aard van een met name genoemde oplossing of een met name genoemd mengsel, respectievelijk een oplossing of een mengsel, die/dat een met name genoemde stof bevat, zodanig is, dat deze oplossing of dit mengsel niet is onderworpen aan de voorwaarden van deze klasse.
Opmerking: UN-nr. 1910 calciumoxide en UN-nr. 2812 natriumaluminaat, genoemd in de VN-modelbepalingen, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR.
De chemisch instabiele stoffen van klasse 8 zijn niet ten vervoer toegelaten, tenzij de noodzakelijke maatregelen zijn getroffen om de mogelijkheid van een gevaarlijke ontleding of polymerisatie onder normale vervoersomstandigheden te verhinderen.
Voor de benodigde voorzorgsmaatregelen om polymerisatie te voorkomen, zie bijzondere bepaling 386 van hoofdstuk 3.3. Daartoe moet er in het bijzonder zorg voor worden gedragen, dat de houders en tanks geen stoffen bevatten, die deze reacties kunnen bevorderen.
De volgende stoffen van klasse 8 zijn niet ten vervoer toegelaten:
- UN 1798 MENGSEL VAN SALPETERZUUR EN ZOUTZUUR,
- chemisch instabiele mengsels van afvalzwavelzuur,
- chemisch instabiele mengsels van nitreerzuur of niet gedenitreerde afgewerkte mengzuren,
- oplossingen in water van perchloorzuur met meer dan 72 massa-% zuur, alsmede mengsels van perchloorzuur met andere vloeistoffen dan water,
|
- Mengsels van vaste stoffen, die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR, met bijtende vloeistoffen, mogen worden vervoerd onder UN-nummer UN 3244, zonder dat eerst de indelingscriteria van klasse 8 worden toegepast, onder voorwaarde dat geen overtollige vloeistof zichtbaar is op het moment van het laden van de stof of van het sluiten van de verpakking, de wagen of de container. De verpakkingen moeten overeenkomen met een constructietype dat met goed gevolgd de dichtheidsproef voor verpakkingsgroep II heeft doorstaan.
- Chloorsilanen die in contact met water of vochtige lucht brandbare gassen ontwikkelen, zijn stoffen van klasse 4.3
- Chloorformiaten met overwegend giftige eigenschappen zijn stoffen van klasse 6.1.
- Bijtende stoffen die volgens subsectie 2.2.61.1.4 tot en met 2.2.61.1.9 zeer giftig zijn bij inademen, zijn stoffen van klasse 6.1.
- UN 1690 NATRIUMFLUORIDE,VAST, UN 1812 KALIUMFLUORIDE, VAST, UN 2505 AMMONIUMFLUORIDE,
UN 2674 NATRIUMFLUOROSILICAAT,UN2856 FLUOROSILICATEN, N.E.G., UN 3415 NATRIUMFLUORIDE,
OPLOSSING en UN 3422 KALIUMFLUORIDE, OPLOSSING zijn stoffen van klasse 6.1.