Skip to main content

DEEL 1 - Algemene voorschriften
Hoofdstuk 1    
1.1   Toepassingsgebied en toepasbaarheid
1.1.1   Structuur
1.1.2   Toepassingsgebied
1.1.3   Vrijstellingen
1.1.3.1   Vrijstellingen die samenhangen met de aard van het vervoersproces
1.1.3.2   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van gassen
1.1.3.3   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van vloeibare brandstoffen
1.1.3.4   Vrijstellingen in samenhang met bijzondere bepalingen of met gevaarlijke goederen, verpakt in gelimiteerde of vrijgestelde hoeveelheden
1.1.3.5   Vrijstellingen in samenhang met ongereinigde lege verpakkingen
1.1.3.6   Vrijstellingen in samenhang met de vervoerde hoeveelheden per transporteenheid
1.1.3.7   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van inrichtingen voor de opslag en productie van elektriciteit
1.1.3.8   Gereserveerd
1.1.3.9   Vrijstellingen in samenhang met gevaarlijke goederen die tijdens vervoer als koel- of conditioneringsmiddel worden gebruikt
1.1.3.10   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van lampen die gevaarlijke goederen bevatten
1.1.4   Toepasbaarheid van andere voorschriften
1.1.4.1   Gereserveerd
1.1.4.2   Vervoer in een transportketen die vervoer over zee of door de lucht omvat
1.1.4.3   Gebruik van transporttanks van het IMO-type, toegelaten voor het zeevervoer
1.1.4.4   Gereserveerd
1.1.4.5   Vervoer dat niet over de weg plaatsvindt
1.1.5   Toepassing van normen
     
Hoofdstuk 2    
1.2   Definities, meeteenheden en afkortingen
1.2.1 Definities
1.2.2 Meeteenheden
     
Hoofdstuk 3    
1.3 Opleiding van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen Toepassingsgebied
1.3.1 Aard van de opleiding
1.3.2.1 Algemene bewustmaking
1.3.2.2 Functiespecifieke opleiding
1.3.2.3 Veiligheidsopleiding
1.3.3 Documentatie
     
Hoofdstuk 4    
1.4   Veiligheidsplichten van de betrokkenen
1.4.1 Algemene zorg voor de veiligheid
1.4.2 Plichten van de belangrijkste betrokkenen
1.4.2.1 Afzender
1.4.2.2 Vervoerder
1.4.2.3 Geadresseerde
1.4.3 Plichten van andere betrokkenen
1.4.3.1 Belader
1.4.3.2 Verpakker
1.4.3.3 Vuller
1.4.3.4 Exploitant van een tankcontainer of transporttank
1.4.3.5 Gereserveerd
1.4.3.6 Gereserveerd
1.4.3.7 Losser
     
Hoofdstuk 5    
1.5 Afwijkingen
1.5.1 Tijdelijke afwijkingen
1.5.2 Gereserveerd
     
Hoofdstuk 6    
1.6   Overgangsvoorschriften
1.6.1   Algemeen
1.6.2   Drukhouders en houders voor klasse 2
1.6.3 Vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks en batterijwagens
1.6.4 Tankcontainers, transporttanks en MEGC’s
1.6.5 Voertuigen
1.6.6 Klasse 7
     
Hoofdstuk 7    
1.7 Algemene bepalingen voor radioactieve stoffen
1.7.1   Toepassingsgebied
1.7.1.5   Bijzondere voorschriften voor het vervoer van vrijgestelde colli
1.7.2   Stralingsbeschermingsprogramma
1.7.3   Beheersysteem
1.7.4   Speciale regeling
1.7.5   Radioactieve stoffen die bijkomende gevaarseigenschappen bezitten
1.7.6   Niet-naleving
     
Hoofdstuk 8    
1.8 Controlemaatregelen en andere maatregelen voor de ondersteuning van de naleving van de veiligheidsvoorschriften
1.8.1   Controles van gevaarlijke goederen van overheidswege
1.8.2   Ambtelijke hulp
1.8.3   Veiligheidsadviseur
1.8.3.12   Examens
1.8.3.16   Geldigheidsduur en verlenging van het certificaat
1.8.3.18   Model van het certificaat
1.8.3.19   Uitbreiding van het certificaat
1.8.4   Lijst van de bevoegde autoriteiten en de door hen aangewezen instanties
1.8.5   Meldingen van gebeurtenissen met gevaarlijke goederen
1.8.5.4   Model voor een rapport over gebeurtenissen tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen
1.8.6   Administratieve controles voor de toepassing van conformiteitsbeoordelingen, periodieke onderzoeken, tussentijdse onderzoeken en buitengewone controles omschreven in 1.8.7
1.8.6.1   Erkenning van onderzoeksinstanties
1.8.6.2   Verplichtingen voor de werkwijze van de bevoegde autoriteit, haar gemachtigde of onderzoeksinstantie
1.8.6.3   Verplichting tot het verstrekken van informatie
1.8.6.4   Delegatie van onderzoekstaken
1.8.6.5   Verplichting tot het verstrekken van informatie door de onderzoeksinstanties
1.8.7   Procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek
1.8.7.1   Algemene bepalingen
1.8.7.2   Typegoedkeuring
1.8.7.3   Toezicht op de fabricage
1.8.7.4   Eerste onderzoek en beproevingen
1.8.7.5   Periodiek onderzoek, tussentijds onderzoek en buitengewone controles
1.8.7.6   Toezicht op de interne inspectiedienst van de aanvrager
1.8.7.7   Documenten
1.8.7.8   Producten vervaardigd, goedgekeurd, onderzocht en beproefd volgens normen
1.8.8   Procedures voor de conformiteitsbeoordeling van gaspatronen
1.8.8.1   Algemene bepalingen
1.8.8.2   Onderzoek van het ontwerptype
1.8.8.3   Toezicht op de fabricage
1.8.8.4   Dichtheidsproef
1.8.8.5   (Gereserveerd)
1.8.8.6   Toezicht op de interne inspectiedienst
1.8.8.7   Documenten
     
Hoofdstuk 9    
1.9 Beperkingen in het vervoer door de bevoegde autoriteiten
1.9.5   Beperkingen in tunnels
1.9.5.1   Algemene bepalingen
1.9.5.2   Vaststelling van de categorieën
1.9.5.3   Bepalingen voor verkeersborden en kennisgeving van beperkingen
     
Hoofdstuk 10    
1.10   Voorschriften voor de beveiliging
1.10.1   Algemene voorschriften
1.10.2   Opleiding met het oog op de beveiliging
1.10.3   Voorschriften voor gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
1.10.3.1   Definitie van gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
1.10.3.2   Beveiligingsplannen
DEEL 2 - Classificatie
Hoofdstuk 1    
2.1 Algemene voorschriften
2.1.1 Inleiding
2.1.2   Principes van de classificatie
2.1.3   Classificatie van niet met name genoemde stoffen met inbegrip van oplossingen en mengsels (zoals preparaten, formuleringen en afvalstoffen)
2.1.4   Classificatie van monsters
2.1.5   Classificatie van voorwerpen als voorwerpen die gevaarlijke stoffen bevatten, n.e.g.
2.1.6   Classificatie van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd
     
Hoofdstuk 2    
2.2   Bijzondere voorschriften voor de afzonderlijke klassen
2.2.1   Klasse 1 Ontplofbare stoffen en voorwerpen
2.2.1.1   Criteria
2.2.1.1.6   Definitie van de compatibiliteitsgroepen van de stoffen en voorwerpen
2.2.1.1.7   Indeling van vuurwerk in de subklassen
2.2.1.1.7.5   Defaulttabel voor de classificatie van vuurwerk
2.2.1.1.8   Uitzondering van klasse 1
2.2.1.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen
2.2.1.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.1.4   Glossarium van de benamingen
     
2.2.2   Klasse 2 Gassen
2.2.2.1   Criteria
2.2.2.1.7   Chemische stoffen onder druk
2.2.2.2   Niet ten vervoer toegelaten gassen
2.2.2.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.3   Klasse 3 Brandbare vloeistoffen
2.2.3.1   Criteria
2.2.3.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.3.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.41   Klasse 4.1: Brandbare vaste stoffen, polymeriserende stoffen, zelfontledende stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand
2.2.41.1   Criteria
2.2.41.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.41.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.41.4   Lijst van reeds ingedeelde zelfontledende stoffen in verpakkingen
     
2.2.42   Klasse 4.2: Voor zelfontbranding vatbare stoffen
2.2.42.1   Criteria
2.2.42.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.42.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.43   Klasse 4.3: Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen
2.2.43.1   Criteria
2.2.43.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.43.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.51   Klasse 5.1 Oxiderende stoffen
2.2.51.1   Criteria
2.2.51.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.51.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.52   Klasse 5.2: Organische peroxiden
2.2.52.1   Criteria
2.2.52.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.52.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.52.4   Lijst van reeds ingedeelde organische peroxiden in verpakkingen
     
2.2.61   Klasse 6.1 Giftige stoffen
2.2.61.1   Criteria
2.2.61.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.61.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.62   Klasse 6.2 Infectueuze stoffen (besmettelijke stoffen)
2.2.62.1   Criteria
2.2.62.1.9   Biologische producten
2.2.62.1.10   Genetisch gemodificeerde micro-organismen en organismen
2.2.62.1.11   Ziekenhuis- of medisch afval
2.2.62.1.12   Besmette dieren
2.2.62.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.62.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.7   Klasse 7 Radioactieve stoffen
2.2.7.1   Definities
2.2.7.1.2   Besmetting
2.2.7.1.3   Definities van specifieke termen
2.2.7.2   Classificatie
2.2.7.2.1   Algemene bepalingen
2.2.7.2.2   Grenswaarden van de activiteit
2.2.7.2.3   Bepaling van andere stofeigenschappen
2.2.7.2.3.1   Stoffen met geringe specifieke activiteit (LSA)
2.2.7.2.3.3   Radioactieve stoffen in speciale toestand
2.2.7.2.3.4   Gering verspreidbare radioactieve stoffen
2.2.7.2.3.5   Splijtbare stoffen
2.2.7.2.4   Classificatie van colli of onverpakte stoffen
2.2.7.2.4.1   Classificatie als vrijgesteld collo
2.2.7.2.5   Speciale regelingen
     
2.2.8   Klasse 8 Bijtende stoffen
2.2.8.1   Definitie, algemene voorschriften en criteria
2.2.8.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.8.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.9   Klasse 9 Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen
2.2.9.1   Criteria
2.2.9.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen
2.2.9.3   Lijst van posities
     
Hoofdstuk 3    
2.3 Testmethoden
2.3.0   Algemeen
2.3.1   Beproeving van het uitzweten voor springstof, type A
2.3.2   Beproevingen betreffende genitreerde cellulosemengsels van klasse 4.1
2.3.2.9   Beproeving van de chemische stabiliteit bij verhoogde temperatuur
2.3.2.10   Ontbrandingstemperatuur (zie 2.3.2.1 en 2.3.2.2)
2.3.3   Beproevingen betreffende brandbare vloeistoffen van de klassen 3, 6.1 en 8.
2.3.3.1   Bepaling van het vlampunt
2.3.3.2   Bepaling van het beginkookpunt
2.3.3.3   Beproeving voor de bepaling van het peroxidegehalte
2.3.4   Beproeving voor de bepaling van het vloeigedrag
2.3.4.1   Meetapparaat
2.3.4.2   Beproevingsmethode
2.3.4.3   Beoordeling van de beproevingsresultaten
2.3.5   Indeling van metaalorganische stoffen in de klassen 4.2.en 4.3
     
DEEL 4 - Voorschriften voor verpakkingen en tanks
Hoofdstuk 1    
4.1   Gebruik van verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen
4.1.1   Algemene voorschriften voor het verpakken van gevaarlijke goederen in verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen
4.1.1.18   Ontplofbare stoffen, zelfontledende stoffen en organische peroxiden
4.1.1.19   Gebruik van bergingsverpakkingen en grote bergingsverpakkingen
4.1.1.20   Gebruik van bergingsdrukhouders
4.1.1.21   Verificatie van de chemische compatibiliteit van kunststof verpakkingen, met inbegrip van IBC's, door assimilatie van vulstoffen aan standaardvloeistoffen
4.1.2   Aanvullende algemene voorschriften voor het gebruik van IBC's
4.1.3   Algemene voorschriften met betrekking tot verpakkingsinstructies 
4.1.3.6   Drukhouders voor vloeistoffen en vaste stoffen
4.1.3.8   Onverpakte voorwerpen met uitzondering van voorwerpen van klasse 1
4.1.4   Lijst met verpakkingsinstructies
4.1.4.1   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van verpakkingen (uitgezonderd IBC's en grote verpakkingen)
4.1.4.2   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van IBC's
4.1.4.3   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van grote verpakkingen 
4.1.5   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor goederen van klasse 1
4.1.6   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor stoffen van klasse 2 en stoffen van andere klassen, waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegekend
4.1.7   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor organische peroxiden van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1
4.1.7.1   Gebruik van verpakkingen (met uitzondering van IBC’s)
4.1.7.2   Gebruik van IBC's
4.1.8   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor infectueuze stoffen (klasse 6.2)
4.1.9   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor radioactieve stoffen
4.1.9.1   Algemeen
4.1.9.2   Voorschriften en controlemaatregelen voor het vervoer van LSA-stoffen en SCO
4.1.9.3   Colli die splijtbare stoffen bevatten
4.1.10   Bijzondere voorschriften voor gezamenlijke verpakking 
     
Hoofdstuk 2    
4.2   Gebruik van transporttanks en un-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
4.2.1   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van stoffen van klassen 1 en 3 t/m 9
4.2.1.9   Vullingsgraad
4.2.1.10   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van klasse 3 stoffen in transporttanks
4.2.1.11   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klassen 4.1, 4.2 of 4.3 (met uitzondering van zelfontledende stoffen van klasse 4.1) in transporttanks
4.2.1.12   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 5.1 in transporttanks
4.2.1.13   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1 in transporttanks
4.2.1.14   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 6.1 in transporttanks
4.2.1.15   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 6.2 in transporttanks
4.2.1.16   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 7 in transporttanks
4.2.1.17   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 8 in transporttanks
4.2.1.18   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 9 in transporttanks
4.2.1.19   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van vaste stoffen die worden vervoerd bij temperaturen boven hun smeltpunt
4.2.2   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en chemische stoffen onder druk
4.2.2.7   Het vullen
4.2.3   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen
4.2.3.6   Het vullen
4.2.3.7   Werkelijke verblijftijd
4.2.4   Algemene voorschriften voor het gebruik van UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's)
4.2.4.5   Het vullen
4.2.5   Instructies en bijzondere bepalingen voor transporttanks
4.2.5.1   Algemeen
4.2.5.2   Transporttank-instructies
4.2.5.3   Bijzondere bepalingen voor transporttanks
     
Hoofdstuk 3    
4.3   Gebruik van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks met metalen reservoirs en batterijwagens en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
4.3.1   Toepassingsgebied
4.3.2   Voorschriften van toepassing op alle klassen
4.3.2.1   Gebruik
4.3.2.2   Vullingsgraad
4.3.2.3   Bedrijf
4.3.2.4   Lege, ongereinigde tanks, batterijwagens en MEGC's
4.3.3   Bijzondere bepalingen van toepassing op klasse 2
4.3.3.1   De codering en hiërarchie van tanks
4.3.3.2   Voorwaarden voor het vullen en beproevingsdrukken
4.3.3.3   Bedrijf
4.3.4   Bijzondere bepalingen, van toepassing op de klassen 1 en 3 t/m 9
4.3.4.1   Codering, gerationaliseerde benadering en tankhiërarchie
4.3.4.2   Algemene voorschriften
4.3.5   Bijzondere bepalingen
     
Hoofdstuk 4    
4.4   Gebruik van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks van vezelgewapende kunststof
4.4.1   Algemeen
4.4.2   Bedrijf
     
Hoofdstuk 5    
4.5   Gebruik van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)
4.5.1   Gebruik
4.5.2   Bedrijf
     
Hoofdstuk 6    
4.6   (Gereserveerd)
     
Hoofdstuk 7    
4.7   Gebruik van mobiele eenheden voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen (MEMU's)
4.7.1   Gebruik
4.7.2   Bedrijf
     
DEEL 5 - Procedures voor de verzending
Hoofdstuk 1    
5.1 Algemene voorschriften
5.1.1 Toepassing en algemene voorschriften
5.1.2 Het gebruik van oververpakkingen
5.1.3 Lege, ongereinigde verpakkingen (met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen), tanks, MEMU’s, voertuigen en containers voor vervoer als los gestort goed
5.1.4 Gezamenlijke verpakking
5.1.5 Algemene voorschriften voor klasse 7
5.1.5.1 Goedkeuring van verzendingen en kennisgeving
5.1.5.1.1 Algemeen
5.1.5.1.2 Goedkeuring voor de verzending
5.1.5.1.3 Goedkeuring van een verzending op grond van een speciale regeling
5.1.5.1.4 Kennisgevingen
5.1.5.2 Certificaten, uitgegeven door de bevoegde autoriteit
5.1.5.3 Bepaling van de transportindex (TI) en de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI)
5.1.5.4 Specifieke bepalingen voor vrijgestelde colli met radioactieve stoffen van klasse 7
5.1.5.5 Samenvatting van voorschriften inzake goedkeuring en voorafgaande kennisgeving
     
Hoofdstuk 2    
5.2 Kenmerking en etikettering
5.2.1 Kenmerking van colli
5.2.1.5 Aanvullende voorschriften voor goederen van klasse 1
5.2.1.6 Aanvullende voorschriften voor goederen van klasse 2
5.2.1.7 Bijzondere voorschriften voor het kenmerken van radioactieve stoffen
5.2.1.8 Bijzondere bepalingen voor de kenmerking van milieugevaarlijke stoffen
5.2.1.9 Kenmerking van lithiumbatterijen
5.2.1.10 Richtinggevende pijlen
5.2.2 De etikettering van colli
5.2.2.1 Etiketteringsvoorschriften
5.2.2.1.10 Bijzondere bepalingen voor de etikettering van colli met infectueuze stoffen.
5.2.2.1.11 Bijzondere bepalingen voor de etikettering van radioactieve stoffen
5.2.2.2 Voorschriften voor etiketten
5.2.2.2.2 Modellen van etiketten
     
Hoofdstuk 3    
5.3 Etikettering en kenmerking van containers, bulkcontainers, MEGC's, MEMU’s, tankcontainers, transporttanks en voertuigen
5.3.1 Het aanbrengen van grote etiketten
5.3.1.1 Algemene voorschriften
5.3.1.2 Het aanbrengen van grote etiketten op containers, bulkcontainers, MEGC’s, tankcontainers en transporttanks
5.3.1.3 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen die containers, bulkcontainers, MEGC's, tankcontainers of transporttanks vervoeren
5.3.1.4 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen voor vervoer als los gestort goed, tankwagens, batterijwagens, MEMU’s en voertuigen met afneembare tanks
5.3.1.5 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen die uitsluitend colli vervoeren
5.3.1.6 Het aanbrengen van grote etiketten op lege tankwagens, batterijwagens, MEGC’s, MEMU’s, tankcontainers, transporttanks en op lege voertuigen en containers voor vervoer als los gestort goed
5.3.1.7 Specificaties voor grote etiketten
5.3.2 Oranje borden
5.3.2.1 Algemene voorschriften voor oranje borden
5.3.2.2 Specificaties voor de oranje borden
5.3.2.3 Betekenis van gevaarsidentificatienummers
5.3.3 Kenmerk voor stoffen die in verwarmde toestand worden vervoerd
5.3.6 Kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen
     
Hoofdstuk 4    
5.4 Documentatie
5.4.0 Algemeen
5.4.1 Vervoersdocument voor gevaarlijke goederen en daarmee samenhangende informatie
5.4.1.1 Algemene informatie, die in het vervoersdocument moet staan
5.4.1.1.3 Bijzondere bepalingen voor afvalstoffen
5.4.1.1.5 Bijzondere bepalingen voor bergingsverpakkingen en bergingsdrukhouders
5.4.1.1.6 Bijzondere bepalingen voor lege, ongereinigde middelen van omsluiting
5.4.1.1.7 Bijzondere bepalingen voor vervoer in een transportketen die vervoer over zee of door de lucht omvat
5.4.1.1.11 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van IBC's, tanks, batterijwagens of transporttanks en MEGC’s na het verstrijken van de termijn voor de laatste periodieke beproeving of inspectie
5.4.1.1.13 Bijzondere bepalingen voor het vervoer in tankwagens met meerdere compartimenten of in transporteenheden met meer dan één tank.
5.4.1.1.14 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die bij verhoogde temperatuur vervoerd worden
5.4.1.1.15 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die door middel van temperatuurbeheersing gestabiliseerd zijn
5.4.1.1.16 Informatie vereist volgens bijzondere bepaling 640 in hoofdstuk 3.3
5.4.1.1.17 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van vaste stoffen in bulkcontainers conform 6.11.4
5.4.1.1.18 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu)
5.4.1.1.19 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd (UN 3509)
5.4.1.1.20 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die overeenkomstig 2.1.2.8 zijn ingedeeld
5.4.1.1.21 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van UN-nrs. 3528, 3529 en 3530
5.4.1.2 Aanvullende of bijzondere informatie, vereist voor bepaalde klassen
5.4.1.2.1 Bijzondere bepalingen voor klasse 1
5.4.1.2.2 Aanvullende bepalingen voor klasse 2
5.4.1.2.3 Aanvullende bepalingen voor zelfontledende stoffen en polymeriserende stoffen van klasse 4.1 en organische peroxiden van klasse 5.2
5.4.1.2.4 Aanvullende bepalingen voor klasse 6.2
5.4.1.2.5 Aanvullende bepalingen voor klasse 7
5.4.1.3 (Gereserveerd)
5.4.1.4 Vereiste opmaak en taal
5.4.1.5 Niet-gevaarlijke goederen
5.4.2 Container-/voertuigbeladingscertificaat
5.4.3 Schriftelijke instructies
5.4.4 Bewaring van informatie over het vervoer van gevaarlijke goederen
5.4.5 Voorbeeld van een formulier voor multimodaal vervoer van gevaarlijke goederen
     
Hoofdstuk 5    
5.5 Bijzondere bepalingen
5.5.1 (Geschrapt)
5.5.2 Bijzondere bepalingen van toepassing op gegaste laadeenheden (UN 3359)
5.5.2.1 Algemeen
5.5.2.2 Opleiding
5.5.2.3 Kenmerking en grote etiketten
5.5.2.4 Documentatie
5.5.3 Bijzondere bepalingen van toepassing op colli en voertuigen en containers met stoffen die een verstikkingsgevaar vertonen wanneer zij voor koelings- of conditioneringsdoeleinden worden gebruikt (zoals droogijs [UN 1845] of stikstof, sterk gekoeld, vloeibaar [UN 1977] of argon, sterk gekoeld, vloeibaar [UN 1951])
5.5.3.1 Toepassingsgebied
5.5.3.2 Algemeen
5.5.3.3 Colli die een koel- of conditioneringsmiddel bevatten
5.5.3.4 Kenmerking van colli die een koel- of conditioneringsmiddel bevatten
5.5.3.5 Voertuigen en containers die onverpakt droogijs bevatten
5.5.3.6 Kenmerking van voertuigen en containers
5.5.3.7 Documentatie
     
DEEL 6 - Voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen, IBC’s, grote verpakkingen en tanks
Hoofdstuk 1    
6.1 Voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen
6.1.1 Algemeen
6.1.2 Code voor de aanduiding van typen van verpakkingen
6.1.3 Kenmerk
6.1.4 Eisen aan verpakkingen
6.1.4.0 Algemene voorschriften
6.1.4.1 Stalen vaten
6.1.4.2 Aluminium vaten
6.1.4.3 Vaten van een ander metaal dan staal of aluminium
6.1.4.4 Jerrycans van staal of aluminium
6.1.4.5 Vaten van gelamineerd hout
6.1.4.7 Kartonnen vaten
6.1.4.8 Vaten en jerrycans van kunststof
6.1.4.9 Kisten van natuurlijk hout
6.1.4.10 Kisten van gelamineerd hout
6.1.4.11 Kisten van houtvezelmateriaal
6.1.4.12 Kartonnen dozen
6.1.4.13 Dozen van kunststof
6.1.4.14 Kisten van staal, aluminium of ander metaal
6.1.4.15 Zakken van textiel
6.1.4.16 Zakken van kunststof weefsel
6.1.4.17 Zakken van kunststof folie
6.1.4.18 Papieren zakken
6.1.4.19 Combinatieverpakkingen (kunststof)
6.1.4.20 Combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk)
6.1.4.21 Samengestelde verpakkingen
6.1.4.22 Lichte metalen verpakkingen
6.1.5 Voorschriften voor de beproeving van de verpakkingen
6.1.5.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen
6.1.5.2 Voorbereiding van de verpakkingen en de colli voor de beproevingen
6.1.5.3 Valproef
6.1.5.4 Dichtheidsproef
6.1.5.5 Beproeving met inwendige druk (hydraulische proefpersing)
6.1.5.6 Stapelproef
6.1.5.7 Aanvullende beproeving van permeatie bij vaten en jerrycans van kunststof volgens 6.1.4.8 en combinatieverpakkingen (kunststof) volgens 6.1.4.19, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen met een vlampunt £60 oC, met uitzondering van de verpakkingen 6HA1
6.1.5.8 Beproevingsrapport
6.1.6 Standaardvloeistoffen voor het aantonen van de chemische bestendigheid van verpakkingen, met inbegrip van IBC’s, van polyetheen, volgens respectievelijk 6.1.5.2.6 en 6.5.6.3.5.
     
Hoofdstuk 2    
6.2 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van drukhouders, spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen) en patronen voor brandstofcellen met vloeibaar gemaakt, brandbaar gas
6.2.1 Algemene voorschriften
6.2.1.1 Ontwerp en constructie
6.2.1.2 Materialen
6.2.1.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.1.4 Goedkeuring van drukhouders
6.2.1.5 Eerste onderzoek en beproeving
6.2.1.6 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.1.7 Voorschriften voor fabrikanten
6.2.1.8 Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.2 Voorschriften voor UN-drukhouders
6.2.2.1 Ontwerp, constructie en eerste onderzoek en beproeving
6.2.2.2 Materialen
6.2.2.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.2.4 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.2.5 Conformiteitbeoordelingssysteem en goedkeuring voor de fabricage van drukhouders
6.2.2.6 Goedkeuringssysteem voor periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders
6.2.2.7 Merktekens op hervulbare UN-drukhouders
6.2.2.8 Merktekens op niet-hervulbare UN-drukhouders
6.2.2.9 Merktekens op UN-opslagsystemen met metaalhydride
6.2.2.10 Merktekens op UN-flessenbatterijen
6.2.2.11 Equivalente procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3 Algemene voorschriften voor niet-UN-drukhouders
6.2.3.1 Ontwerp en constructie
6.2.3.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.3.4 Eerste onderzoek en beproeving
6.2.3.5 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3.6 Goedkeuring van drukhouders
6.2.3.7 Voorschriften voor fabrikanten
6.2.3.8 Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.3.9 Merktekens op hervulbare drukhouders
6.2.3.10 Merktekens op niet-hervulbare drukhouders
6.2.3.11 Bergingsdrukhouders
6.2.4 Voorschriften voor niet-UN-drukhouders, die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.2.4.2 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.5 Voorschriften voor niet-UN-drukhouders die niet volgens normen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.2.5.1 Materialen
6.2.5.2 Bedrijfsuitrusting
6.2.5.3 Metalen flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen
6.2.5.4 Aanvullende bepalingen die betrekking hebben op drukhouders vervaardigd van een aluminiumlegering voor samengeperste gassen, vloeibaar gemaakte gassen, opgeloste gassen en drukloze gassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters), alsmede op voorwerpen die gas onder druk bevatten met uitzondering van spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen)
6.2.5.5 Drukhouders van composietmaterialen
6.2.5.6 Gesloten cryo-houders
6.2.6 Algemene voorschriften voor spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen), alsmede voor patronen voor brandstofcellen die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten
6.2.6.1 Ontwerp en constructie
6.2.6.2 Hydraulische drukproef
6.2.6.3 Dichtheidsproef
6.2.6.4 Verwijzing naar normen
     
Hoofdstuk 3    
6.3 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van verpakkingen voor infectueuze (besmettelijke) stoffen van categorie A van klasse 6.2
6.3.1 Algemeen
6.3.2 Voorschriften voor verpakkingen
6.3.3 Code voor de aanduiding van de typen verpakkingen
6.3.4 Kenmerk
6.3.4.4 Voorbeeld van kenmerk
6.3.5 Beproevingseisen voor verpakkingen
6.3.5.1 Uitvoering en frequentie van de beproevingen
6.3.5.2 Voorbereiding van verpakkingen voor de beproeving
6.3.5.3 Valproef
6.3.5.4 Doorstootproef
6.3.5.5 Beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 4    
6.4 Voorschriften voor de constructie, beproeving en goedkeuring van colli voor radioactieve stoffen en voor de goedkeuring van dergelijke stoffen
6.4.1 (Gereserveerd)
6.4.2 Algemene bepalingen
6.4.3 (Gereserveerd)
6.4.4 Bepalingen voor vrijgestelde colli
6.4.5 Bepalingen voor industriële colli
6.4.6 Bepalingen voor colli die uraniumhexafluoride bevatten
6.4.7 Bepalingen voor colli van type A
6.4.8 Bepalingen voor colli van type B(U)
6.4.9 Bepalingen voor colli van type B(M)
6.4.10 Bepalingen voor colli van type C
6.4.11 Bepalingen voor colli met splijtbare stoffen
6.4.12 Beproevingsprocedures en bewijs van overeenstemming
6.4.13 Beproeving van de goede staat van de borghouder en de afscherming en beoordeling van de veiligheid ten aanzien van criticaliteit
6.4.14 Trefplaat voor valproeven
6.4.15 Beproeving met het doel aan te tonen dat het collo normale vervoersomstandigheden kan doorstaan
6.4.16 Bijkomende beproevingen voor colli van type A ontworpen voor vloeistoffen en gassen
6.4.17 Beproevingen met het doel om aan te tonen dat het collo ongevalsomstandigheden tijdens het vervoer kan doorstaan
6.4.18 Verzwaarde onderdompelingsbeproeving in water voor colli van type B(U) en van type B(M) die meer dan 105 A2 bevatten en colli van type C
6.4.19 Beproeving van waterlekkage voor colli die splijtbare stoffen bevatten
6.4.20 Beproevingen voor colli van type C
6.4.21 Keuringen van verpakkingen ontworpen om ten minste 0,1 kg uraniumhexafluoride te bevatten
6.4.22 Goedkeuring van het model van colli en stoffen
6.4.23 Aanvragen voor goedkeuring en goedkeuring voor het vervoer van radioactieve stoffen
     
Hoofdstuk 5    
6.5 Voorschriften voor de constructie en beproeving van IBC’s
6.5.1 Algemene voorschriften
6.5.1.1 Toepassingsgebied
6.5.1.4 Coderingssysteem voor de kenmerking van IBC's
6.5.2 Kenmerk
6.5.2.1 Basiskenmerk
6.5.2.2 Aanvullende kenmerking
6.5.2.3 Overeenstemming met het ontwerptype
6.5.2.4 Kenmerk van omgebouwde combinatie-IBC’s (31HZ1)
6.5.3 Voorschriften voor de constructie
6.5.3.1 Algemene voorschriften
6.5.4 Beproeving, certificering en inspectie
6.5.4.4 Inspectie en beproeving
6.5.4.5 Gerepareerde IBC's
6.5.5 Bijzondere voorschriften voor IBC’s
6.5.5.1 Bijzondere voorschriften voor metalen IBC's
6.5.5.2 Bijzondere voorschriften voor flexibele IBC's
6.5.5.3 Bijzondere voorschriften voor IBC's van stijve kunststof
6.5.5.4 Bijzondere voorschriften voor combinatie-IBC's met binnenhouder van kunststof
6.5.5.5 Bijzondere voorschriften voor kartonnen IBC's
6.5.5.6 Bijzondere voorschriften voor houten IBC's
6.5.6 Voorschriften voor de beproeving van IBC’s
6.5.6.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen
6.5.6.2 Beproevingen van het ontwerptype
6.5.6.3 Voorbereiding van de IBC's voor de beproevingen
6.5.6.4 Hefproef (onderzijde)
6.5.6.5 Hefproef (bovenzijde)
6.5.6.6 Stapelproef
6.5.6.7 Dichtheidsproef
6.5.6.8 Hydraulische drukproef (beproeving met inwendige druk)
6.5.6.9 Valproef
6.5.6.10 Scheurproef
6.5.6.11 Kantelproef
6.5.6.12 Oprichtproef
6.5.6.13 Vibratietest
6.5.6.14 Beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 6    
6.6 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van grote verpakkingen
6.6.1 Algemeen
6.6.2 Code voor het aanduiden van typen grote verpakkingen
6.6.3 Kenmerk
6.6.4 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen
6.6.4.1 Bijzondere voorschriften voor metalen grote verpakkingen
6.6.4.2 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van flexibel materiaal
6.6.4.3 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van kunststof
6.6.4.4. Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van karton
6.6.4.5. Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van hout
6.6.5 Beproevingsvoorschriften voor grote verpakkingen
6.6.5.1 Uitvoering en frequentie van de beproevingen
6.6.5.2 Voorbereiding voor de beproeving
6.6.5.3 Beproevingsvoorschriften
6.6.5.4. Certificering en beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 7    
6.7 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks en UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
6.7.1 Toepassing en algemene voorschriften
6.7.2 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van stoffen van de klassen 1 en 3 t/m 9
6.7.2.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.2.3 Ontwerpcriteria
6.7.2.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.2.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.2.6 Openingen aan de onderzijde
6.7.2.7 Veiligheidsinrichtingen
6.7.2.8 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.9 Instelling van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.10 Smeltveiligheden
6.7.2.11 Breekplaten
6.7.2.12 Capaciteit van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.13 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.14 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.15 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.16 Peilinrichtingen
6.7.2.17 Steunen voor transporttanks, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen
6.7.2.18 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.2.19 Onderzoek en beproeving
6.7.2.20 Kenmerking
6.7.3 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen
6.7.3.1 Definities
6.7.3.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.3.3 Ontwerpcriteria
6.7.3.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.3.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.3.6 Openingen aan de onderzijde
6.7.3.7 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.8 Capaciteit van ontlastingsinrichtingen
6.7.3.9 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.10 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.11 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.12 Peilinrichtingen
6.7.3.13 Steunen, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen voor transporttanks
6.7.3.14 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.3.15 Onderzoek en beproeving
6.7.3.16 Kenmerking
6.7.4 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2
6.7.4.1 Definities
6.7.4.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.4.3 Ontwerpcriteria
6.7.4.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.4.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.4.6 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.7 Capaciteit en instelling van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.8 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.9 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.10 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.11 Peilinrichtingen
6.7.4.12 Steunen voor transporttanks, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen.
6.7.4.13 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.4.14 Onderzoek en beproeving
6.7.4.15 Kenmerking
6.7.5 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's), bestemd voor het vervoer van niet sterk gekoelde gassen.
6.7.5.1 Definities
6.7.5.2 Algemene ontwerp- en constructievoorschriften
6.7.5.3 Bedrijfsuitrusting
6.7.5.4 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.5 Capaciteit van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.6 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.7 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.8 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.9 Peilinrichtingen
6.7.5.10 Steunen, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen voor MEGC's
6.7.5.11 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.5.12 Onderzoek en beproeving
6.7.5.13 Kenmerking
     
Hoofdstuk 8    
6.8 Voorschriften voor de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, het onderzoek en de beproeving en de kenmerking van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks en tankcontainers en wissellaadtanks, met reservoirs van metaal, en batterijwagens en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's)
6.8.1 Toepassingsgebied
6.8.2 Voorschriften van toepassing op alle klassen
6.8.2.1 Constructie,Basisprincipes, Materialen van de reservoirs,Minimale wanddikte van het reservoir, Het lassen en het onderzoek van de lasverbindingen
6.8.2.2 Uitrustingsdelen
6.8.2.3 Typegoedkeuring
6.8.2.4 Onderzoek en beproevingen
6.8.2.5 Kenmerking
6.8.2.6 Voorschriften voor tanks die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.2.6.2 Onderzoek en beproeving
6.8.2.7 Voorschriften voor tanks die niet volgens normen waarnaar verwezen wordt, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.3 Bijzondere voorschriften van toepassing op klasse 2
6.8.3.1 Constructie van reservoirs, Constructie van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.2 Uitrustingsdelen, Warmte-isolerende beschermingen, Uitrustingsdelen voor batterijwagens en MEGC's
6.8.3.3 Typegoedkeuring
6.8.3.4 Onderzoek en beproevingen, Onderzoek en beproevingen van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.5 Kenmerking, Kenmerking van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.6 Voorschriften voor batterijwagens en MEGC’s die worden ontworpen, geconstrueerd en beproefd overeenkomstig normen waarnaar wordt verwezen
6.8.3.7 Voorschriften voor batterijwagens en MEGC's die niet volgens normen waarnaar wordt verwezen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.4 Bijzondere bepalingen
6.8.5 Voorschriften betreffende de materialen en constructie van vaste gelaste tanks, afneembare gelaste tanks en gelaste reservoirs van tankcontainers waarvoor een beproevingsdruk van ten minste 1 MPa (10 bar) is voorgeschreven en van vaste gelaste tanks, afneembare gelaste tanks en gelaste reservoirs van tankcontainers bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2
6.8.5.1 Materialen en reservoirs
6.8.5.2 Beproevingsvoorschriften
6.8.5.2.1 Stalen reservoirs
6.8.5.2.2 Reservoirs van aluminium of van aluminiumlegeringen
6.8.5.2.3 Reservoirs van koper of koperlegeringen
6.8.5.3 Kerfslagproeven
6.8.5.4 Verwijzing naar normen
     
Hoofdstuk 9    
6.9 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, beproeving en kenmerking van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks van vezelgewapende kunststof
6.9.1 Algemeen
6.9.2 Constructie
6.9.2.3 Grondstoffen
6.9.2.3.2 Harsen
6.9.2.3.3 Versterkingsvezels
6.9.2.3.4 Materiaal voor thermoplastische bekleding
6.9.2.3.5 Additieven
6.9.2.14 Bijzondere voorschriften voor het vervoer van stoffen met een vlampunt ten hoogste 60 oC
6.9.3 Uitrustingsdelen
6.9.4 Typekeuring en typegoedkeuring
6.9.4.2 Materiaalbeproeving
6.9.4.3 Typekeuring
6.9.4.4 Typegoedkeuring
6.9.5 Inspecties
6.9.6 Kenmerking
     
Hoofdstuk 10    
6.10 Voorschriften voor de constructie, de uitrusting, de typegoedkeuring, het onderzoek en de kenmerking van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)
6.10.1 Algemeen
6.10.1.1 Definitie
6.10.1.2 Toepassingsgebied
6.10.2 Constructie
6.10.3 Uitrustingsdelen
     
Hoofdstuk 11    
6.11 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van bulkcontainers
6.11.2 Toepassing en algemene voorschriften
6.11.2.3 Code voor het aanduiden van typen bulkcontainers
6.11.3 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van BK1- of BK2-containers die voldoen aan de CSC en die als bulkcontainers gebruikt worden
6.11.3.1 Ontwerp- en constructievoorschriften
6.11.3.2 Bedrijfsuitrusting
6.11.3.3 Onderzoek en beproeving
6.11.3.4 Kenmerking
6.11.4 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie en de goedkeuring van BK1- en BK2-bulkcontainers met uitzondering van containers die voldoen aan de CSC
6.11.5 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van flexibele bulkcontainers (BK3)
6.11.5.1 Voorschriften voor ontwerp en constructie
6.11.5.2 Bedrijfsuitrusting en voorzieningen voor de behandeling
6.11.5.3 Onderzoek en beproeving
6.11.5.4 Beproevingsrapport
6.11.5.5 Kenmerking
     
Hoofdstuk 12    
6.12 Voorschriften voor de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, onderzoeken en beproevingen en kenmerking van tanks, bulkcontainers en speciale compartimenten voor ontplofbare stoffen of voorwerpen van mobiele eenheden voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen (MEMU's)
6.12.1 Toepassingsgebied
6.12.2 Algemene bepalingen
6.12.3 Tanks
6.12.3.1 Tanks met een inhoud van 1000 liter of meer
6.12.3.2 Tanks met een inhoud van minder dan 1000 liter
6.12.4 Uitrustingsdelen
6.12.5 Speciale compartimenten voor ontplofbare stoffen en voorwerpen
     
DEEL 7 - Voorschriften inzake het vervoer, het laden, lossen en de behandeling
Hoofdstuk 1    
7.1 Algemene voorschriften en bijzondere bepalingen voor temperatuurbeheersing
     
Hoofdstuk 2    
7.2 Voorschriften inzake het vervoer in colli
     
Hoofdstuk 3    
7.3 Voorschriften inzake het vervoer als los gestort goed
7.3.1 Algemene voorschriften
7.3.2 Voorschriften voor het vervoer als los gestort goed indien de voorschriften van 7.3.1.1 a) worden toegepast.
7.3.2.3 Goederen van klasse 4.2
7.3.2.4 Goederen van klasse 4.3
7.3.2.5 Goederen van klasse 5.1
7.3.2.6 Goederen van klasse 6.2
7.3.2.6.2 Afvalstoffen van klasse 6.2 (UN 3291)
7.3.2.7 Stoffen van klasse 7
7.3.2.8 Goederen van klasse 8
7.3.2.9 Goederen van klasse 9
7.3.2.10 Gebruik van flexibele bulkcontainers
7.3.3 Bijzondere bepalingen voor het vervoer als los gestort goed indien de voorschriften van 7.3.1.1 b) worden toegepast
     
Hoofdstuk 4    
7.4 Voorschriften inzake vervoer in tanks
     
Hoofdstuk 5    
7.5 Voorschriften inzake het laden, lossen en de behandeling
7.5.1 Algemene voorschriften inzake het laden, lossen en de behandeling
7.5.2 Samenladingsverboden
7.5.4 Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot levens- en genotsmiddelen en voer voor dieren
7.5.5 Beperking van de vervoerde hoeveelheden
7.5.5.2 Beperkingen met betrekking tot ontplofbare stoffen en voorwerpen
7.5.5.2.1 Te vervoeren stoffen en hoeveelheden
7.5.5.2.3 Vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen op MEMU's
7.5.7 Behandeling en stuwage
7.5.7.6 Laden van flexibele bulkcontainers
7.5.8 Reiniging na het lossen
7.5.9 Rookverbod
7.5.10 Voorzorgsmaatregelen tegen elektrostatische ladingen
7.5.11 Aanvullende voorschriften voor bepaalde klassen of specifieke goederen
     
Bijlage B   Bepalingen betreffende de vervoermiddelen en het vervoer
DEEL 8 - Voorschriften voor de bemanning, uitrusting en exploitatie van het voertuig en documentatie
Hoofdstuk 1    
8.1 Algemene voorschriften inzake transporteenheden en boorduitrusting
8.1.1 Transporteenheden
8.1.2 Aan boord van de transporteenheid mee te voeren documenten
8.1.3 Het aanbrengen van grote etiketten en kenmerking
8.1.4 Brandbestrijdingsuitrusting
8.1.5 Uitrusting van uiteenlopende aard en uitrusting voor persoonlijke bescherming
     
Hoofdstuk 2    
8.2 Voorschriften inzake de opleiding van de bemanning van het voertuig
8.2.1 Toepassing en algemene voorschriften inzake de opleiding van bestuurders
8.2.2 Bijzondere voorschriften inzake de opleiding van bestuurders
8.2.2.3 Structuur van de opleiding
8.2.2.4 Programma voor de aanvangscursus
8.2.2.5 Programma voor de herhalingsopleiding
8.2.2.6 Goedkeuring van de opleiding
8.2.2.7 Examens
8.2.2.7.1 Examens voor de basisopleidingscursus
8.2.2.7.2 Examens voor de specialisatieopleidingscursussen voor het vervoer in tanks of voor het vervoer van stoffen en voorwerpen van klasse 1 of radioactieve stoffen van klasse 7
8.2.2.8 Het vakbekwaamheidscertificaat van de bestuurder
8.2.2.8.5 Model van het opleidingscertificaat voor bestuurders van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren
8.2.3 De opleiding van personen - met uitzondering van bestuurders die in het bezit zijn van een certificaat volgens 8.2.1 - die bij het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg betrokken zijn
     
Hoofdstuk 3    
8.3 Diverse voorschriften waaraan de bemanning van het voertuig moet voldoen
8.3.1 Passagiers
8.3.2 Het gebruik van brandblusapparaten
8.3.3 Verbod op het openen van colli
8.3.4 Draagbare verlichtingsapparaten
8.3.5 Rookverbod
8.3.6 Het laten draaien van de motor tijdens laden of lossen
8.3.7 Gebruik van de parkeerrem en de stopblokken
8.3.8 Gebruik betrokken zijn
     
Hoofdstuk 4    
8.4 Voorschriften betreffende het toezicht op voertuigen
     
Hoofdstuk 5    
8.5 Aanvullende voorschriften met betrekking tot specifieke klassen of goederen
     
Hoofdstuk 6    
8.6 Beperkingen voor de doorgang door tunnels voor het wegverkeer van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren
8.6.1 Algemene bepalingen
8.6.2 Verkeerstekens en symbolen voor het wegverkeer, van toepassing op de doorgang van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren.
8.6.3 Codes voor beperkingen in tunnels
8.6.4 Beperkingen voor de doorgang van transporteenheden die gevaarlijke goederen vervoeren door tunnels
     
DEEL 9 - Voorschriften inzake de constructie en goedkeuring van voertuigen
Hoofdstuk 1    
9.1 Toepassingsgebied, definities en voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen
9.1.1 Toepassingsgebied en definities
9.1.1.1 Toepassingsgebied
9.1.1.2 Definities
9.1.2 Goedkeuring van EX/II-, EX/III-, FL - en AT-voertuigen en MEMU’s
9.1.2.1 Algemeen
9.1.2.2 Voorschriften voor voertuigen met typegoedkeuring
9.1.2.3 Jaarlijks technisch onderzoek
9.1.3 Certificaat van goedkeuring
9.1.3.5 Model voor het certificaat van goedkeuring voor voertuigen die bepaalde gevaarlijke goederen vervoeren
     
Hoofdstuk 2    
9.2 Voorschriften inzake de constructie van voertuigen
9.2.1 Overeenstemming met de voorschriften van dit hoofdstuk
9.2.2 Elektrische uitrusting
9.2.2.1 Algemene voorschriften
9.2.2.2 Bedrading
9.2.2.3 Zekeringen en stroomonderbrekers
9.2.2.4 Accu's
9.2.2.5 Verlichting
9.2.2.6 Elektrische verbindingen tussen motorvoertuigen en aanhangwagens
9.2.2.7 Spanning
9.2.2.8 Hoofdschakelaar voor de accu
9.2.2.9 Stroomkringen met permanente voeding
9.2.3 Reminrichting
9.2.3.1 Algemene voorschriften
9.2.4 Voorkomen van brandgevaar
9.2.4.1 Algemene voorschriften
9.2.4.3 Brandstoftanks
9.2.4.5 Uitlaatsysteem
9.2.4.6 Duurremsysteem
9.2.4.7 Verwarmingssystemen op brandstof
9.2.5 Snelheidsbegrenzer
9.2.6 Koppelingen van motorvoertuigen en aanhangwagens
9.2.7 Voorkomen van andere risico's veroorzaakt door brandstoffen
     
Hoofdstuk 3    
9.3 Aanvullende voorschriften inzake complete of afgebouwde EX/II- of EX/III-voertuigen, bestemd voor het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen (klasse 1) in colli
9.3.1 Te gebruiken materialen voor de constructie van voertuigopbouwen
9.3.2 Verwarmingssystemen op brandstof
9.3.3 EX/II-voertuigen
9.3.4 EX/III-voertuigen
9.3.5 Motor en laadcompartiment
9.3.6 Uitwendige warmtebronnen en de laadruimte
9.3.7 Elektrische uitrusting
     
Hoofdstuk 4    
9.4 Aanvullende voorschriften inzake de constructie van de opbouwen van complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen in colli (met uitzondering van EX/II- en EX/III-voertuigen)
     
Hoofdstuk 5    
9.5 Aanvullende voorschriften inzake de constructie van de opbouwen van complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van gevaarlijke vaste stoffen als losgestort goed
     
Hoofdstuk 6    
9.6 Aanvullende voorschriften inzake complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van stoffen onder temperatuurbeheersing
     
Hoofdstuk 7    
9.7 Aanvullende voorschriften inzake tankwagens (vaste tanks) batterijwagens en complete of afgebouwde voertuigen, die worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen in afneembare tanks met een inhoud groter dan 1 m3 of in tankcontainers, transporttanks of MEGC’s met een inhoud groter dan 3 m3 (EX/III-, FL- en AT-voertuigen)
9.7.1 Algemene voorschriften
9.7.2 Voorschriften inzake tanks
9.7.3 Bevestiging
9.7.4 Equipotentiaalverbinding van FL-voertuigen
9.7.5 Stabiliteit van tankwagens
9.7.6 Bescherming aan de achterzijde van voertuigen
9.7.7 Verwarmingssystemen op brandstof
9.7.8 Elektrische uitrusting
9.7.9 Aanvullende veiligheidsvoorschriften betreffende EX/III-voertuigen
     
Hoofdstuk 8    
9.8 Aanvullende voorschriften inzake complete en afgebouwde MEMU’s
9.8.1 Algemene bepalingen
9.8.2 Voorschriften inzake tanks en bulkcontainers
9.8.3 Equipotentiaalverbinding van MEMU's
9.8.4 Stabiliteit van MEMU's
9.8.5 Bescherming aan de achterzijde van MEMU's
9.8.6 Verwarmingssystemen op brandstof
9.8.7 Aanvullende veiligheidsvoorschriften
9.8.8 Aanvullende beveiligingsvoorschriften
     

HOOFDSTUK 6.2 - Voorschriften voor de constructie en de beproeving van drukhouders, spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen) en patronen voor brandstofcellen met vloeibaar gemaakt, brandbaar gas
Hoofdstuk 6.2
   
6.2 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van drukhouders, spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen) en patronen voor brandstofcellen met vloeibaar gemaakt, brandbaar gas
6.2.1 Algemene voorschriften
6.2.1.1 Ontwerp en constructie
6.2.1.2 Materialen
6.2.1.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.1.4 Goedkeuring van drukhouders
6.2.1.5 Eerste onderzoek en beproeving
6.2.1.6 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.1.7 Voorschriften voor fabrikanten
6.2.1.8 Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.2 Voorschriften voor UN-drukhouders
6.2.2.1 Ontwerp, constructie en eerste onderzoek en beproeving
6.2.2.2 Materialen
6.2.2.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.2.4 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.2.5 Conformiteitbeoordelingssysteem en goedkeuring voor de fabricage van drukhouders
6.2.2.6 Goedkeuringssysteem voor periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders
6.2.2.7 Merktekens op hervulbare UN-drukhouders
6.2.2.8 Merktekens op niet-hervulbare UN-drukhouders
6.2.2.9 Merktekens op UN-opslagsystemen met metaalhydride
6.2.2.10 Merktekens op UN-flessenbatterijen
6.2.2.11 Equivalente procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3 Algemene voorschriften voor niet-UN-drukhouders
6.2.3.1 Ontwerp en constructie
6.2.3.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.3.4 Eerste onderzoek en beproeving
6.2.3.5 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3.6 Goedkeuring van drukhouders
6.2.3.7 Voorschriften voor fabrikanten
6.2.3.8 Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.3.9 Merktekens op hervulbare drukhouders
6.2.3.10 Merktekens op niet-hervulbare drukhouders
6.2.3.11 Bergingsdrukhouders
6.2.4 Voorschriften voor niet-UN-drukhouders, die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.2.4.2 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.5 Voorschriften voor niet-UN-drukhouders die niet volgens normen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.2.5.1 Materialen
6.2.5.2 Bedrijfsuitrusting
6.2.5.3 Metalen flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen
6.2.5.4 Aanvullende bepalingen die betrekking hebben op drukhouders vervaardigd van een aluminiumlegering voor samengeperste gassen, vloeibaar gemaakte gassen, opgeloste gassen en drukloze gassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters), alsmede op voorwerpen die gas onder druk bevatten met uitzondering van spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen)
6.2.5.5 Drukhouders van composietmaterialen
6.2.5.6 Gesloten cryo-houders
6.2.6 Algemene voorschriften voor spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen), alsmede voor patronen voor brandstofcellen die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten
6.2.6.1 Ontwerp en constructie
6.2.6.2 Hydraulische drukproef
6.2.6.3 Dichtheidsproef
6.2.6.4 Verwijzing naar normen

6.2.1

Algemene voorschriften

6.2.1.1

Ontwerp en constructie

6.2.1.1.1

Drukhouders en de sluitingen daarvan moeten zodanig zijn ontworpen, vervaardigd, beproefd en uitgerust dat zij alle omstandigheden, vermoeiing inbegrepen, kunnen doorstaan, waaraan zij zullen worden onderworpen onder normale vervoers- en gebruiksomstandigheden.

 

6.2.1.1.2

Gereserveerd

 

6.2.1.1.3

De minimumwanddikte mag in geen geval lager zijn dan die welke is vastgelegd in de technische normen voor ontwerp en constructie.

 

6.2.1.1.4

Voor gelaste drukhouders mogen alleen metalen van een lasbare kwaliteit worden gebruikt

 

6.2.1.1.5

De beproevingsdruk van flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen moet overeenkomen met verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 of, voor chemische stoffen onder druk, met verpakkingsinstructie P206 van 4.1.4.1.

De beproevingsdruk van gesloten cryo-houders moet overeenkomen met verpakkingsinstructie P203 van 4.1.4.1.

De beproevingsdruk van een opslagsysteem met metaalhydride moet in overeenstemming zijn met verpakkingsinstructie P205 van 4.1.4.1.

De beproevingsdruk van een fles voor een geadsorbeerd gas moet overeenkomen met verpakkingsinstructie P208 van 4.1.4.1.

 

6.2.1.1.6

Drukhouders die in een batterij samengevoegd zijn, moeten door een constructie worden ondersteund en bij elkaar worden gehouden als een eenheid.

De drukhouders moeten zijn vastgezet op een wijze die beweging ten opzichte van de samenstellende constructie en beweging die zou kunnen leiden tot concentratie van schadelijke plaatselijke spanningen, verhindert.

Geassembleerde verzamelleidingen (b.v. verzamelleiding, afsluiters en manometers) moeten zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat zij beschermd zijn tegen beschadiging door schokken en krachten die normalerwijze tijdens het vervoer optreden.

Voor de verzamelleidingen geldt ten minste dezelfde proefdruk als voor de flessen.

In het geval van giftige, vloeibaar gemaakte gassen moet elke drukhouder voorzien zijn van een afsluiter om deze te isoleren om te waarborgen dat elke drukhouder afzonderlijk kan worden gevuld en dat geen uitwisseling van de inhoud van de drukhouders tijdens het vervoer kan voorkomen.

Opmerking: Giftige, vloeibaar gemaakte gassen hebben de classificatiecode 2T, 2TF, 2TC, 2TO, 2TFC of 2TOC. 

 

6.2.1.1.7

Contact tussen ongelijksoortige metalen, dat beschadiging door galvanische werking ten gevolg zou kunnen hebben, moet worden vermeden.

 

6.2.1.1.8

Aanvullende voorschriften voor de constructie van gesloten cryo-houders voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen.

 

6.2.1.1.8.1

De mechanische eigenschappen van het gebruikte metaal, de kerfslagwaarde en de buigcoëfficiënt inbegrepen, moeten worden vastgesteld voor elke drukhouder.

Opmerking: Wat betreft de kerfslagwaarde zijn in subsectie 6.8.5.3 bijzonderheden over de beproevingsvoorschriften die gebruikt kunnen worden, opgenomen.

 

6.2.1.1.8.2

De drukhouders moeten thermisch geïsoleerd zijn. De thermische isolatie moet tegen stoten beschermd zijn door een mantel.

Indien de ruimte tussen de drukhouder en de mantel luchtledig is gemaakt (vacuüm-isolatie), moet de mantel zijn ontworpen om zonder blijvende deformatie een uitwendige druk van ten minste 100 kPa (1 bar) te doorstaan, berekend overeenkomstig erkende technische regels of een berekende kritische bezwijkdruk van ten minste 200 kPa (2 bar) overdruk. Indien de mantel zodanig gesloten is dat deze gasdicht is (bv. in het geval van vacuüm-isolatie) moet in een inrichting zijn voorzien, die voorkomt dat zich een gevaarlijke druk in de isolerende laag ontwikkelt in geval van onvoldoende gasdichtheid van de drukhouder of de armaturen ervan.

De inrichting moet voorkomen dat vocht in de isolatie doordringt.

 

6.2.1.1.8.3

Gesloten cryo-houders bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen met een kookpunt lager dan -182 °C bij atmosferische druk mogen geen materialen bevatten die kunnen reageren met zuurstof of met zuurstof verrijkte atmosferen op gevaarlijke wijze, indien deze zich bevinden in gedeelten van de thermische isolatie waar het gevaar bestaat van contact met zuurstof of een met zuurstof verrijkte vloeistof.

 

6.2.1.1.8.4

Gesloten cryo-houders moeten met geschikte hijs- en vastzetinrichtingen zijn ontworpen en geconstrueerd.

 

6.2.1.1.9

Aanvullende voorschriften voor de constructie van drukhouders voor acetyleen

Drukhouders voor UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, moeten zijn gevuld met een poreus materiaal, dat gelijkmatig is verdeeld, van een type dat voldoet aan de voorschriften en de beproevingen vastgelegd in een door de bevoegde autoriteit erkende norm of technische regel, en dat

  1. verenigbaar is met de drukhouder en geen schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormt noch met het acetyleen noch met het oplosmiddel in het geval van UN 1001; en
  2. in staat is de uitbreiding van de ontleding van het acetyleen in het poreuze materiaal te voorkomen.

In het geval van UN 1001 moet het oplosmiddel verenigbaar zijn met de drukhouder.

 

6.2.1.2

Materialen

6.2.1.2.1

De constructiematerialen van drukhouders en hun sluitingen, die in direct contact staan met gevaarlijke stoffen, mogen niet worden aangetast of verzwakt door de gevaarlijke goederen bedoeld om vervoerd te worden en zij mogen geen gevaarlijk effect veroorzaken bv. het katalyseren van een reactie of reageren met de gevaarlijke goederen.

 

6.2.1.2.2

De drukhouders en hun sluitingen moeten van de materialen zijn vervaardigd die zijn gespecificeerd in de technische normen voor het ontwerp en de constructie en in de verpakkingsinstructie van toepassing op de stoffen bedoeld om vervoerd te worden in de drukhouder.

De materialen moeten bestand zijn tegen brosse breuk en interkristallijne spanningscorrosie, zoals aangegeven in de technische normen voor het ontwerp en de constructie.

 

6.2.1.3

Bedrijfsuitrusting

6.2.1.3.1

Afsluiters, buisleidingen en andere armaturen die onder druk staan, met uitzondering van drukontlastingsinrichtingen, moeten zodanig worden ontworpen en geconstrueerd dat de barstdruk ten minste 1,5 maal de beproevingsdruk van de drukhouder bedraagt.

 

6.2.1.3.2

De bedrijfsuitrusting moet zo worden gegroepeerd of ontworpen dat beschadiging, die zou kunnen leiden tot het vrijkomen van de inhoud van de drukhouder onder normale omstandigheden van behandeling en vervoer, wordt voorkomen.

Buizen van verzamelleidingen die leiden naar afsluitventielen moeten voldoende flexibel zijn om de afsluiters en de buizen te beschermen tegen afschuiving of het vrijkomen van de inhoud van de drukhouder.

De afsluiters voor het vullen en ledigen en eventuele beschermkappen moeten tegen onbedoeld openen beschermd kunnen worden. Afsluiters moeten beschermd zijn zoals aangegeven in 4.1.6.8.

 

6.2.1.3.3

Drukhouders die niet handmatig behandeld of gerold kunnen worden, moeten van inrichtingen (sleden, ogen, beugels) zijn voorzien, die garanderen dat ze op veilige wijze met mechanische hulpmiddelen behandeld kunnen worden en die zodanig zijn aangebracht, dat zij de sterkte van de drukhouder niet verminderen en geen overmatige spanningen in de drukhouder veroorzaken.

 

6.2.1.3.4

Afzonderlijke drukhouders moeten zijn uitgerust met drukontlastingsinrichtingen als dit is aangegeven in verpakkingsinstructie P200 (2) of P205 van 4.1.4.1 of in 6.2.1.3.6.4 en 6.2.1.3.6.5. Drukontlastingsinrichtingen moeten zodanig zijn ontworpen dat zij het binnendringen van vreemde stoffen, lekkage van gas en de ontwikkeling van een gevaarlijke overdruk, verhinderen. Indien zij daarmee zijn uitgerust, moeten drukontlastingsinrichtingen op horizontaal liggende drukhouders, die verbonden zijn door een verzamelleiding en gevuld met een brandbaar gas, zodanig worden aangebracht, dat zij vrij in de lucht kunnen afblazen op een zodanige wijze dat verhinderd wordt dat het ontsnappende gas onder normale vervoersomstandigheden in contact komt met de drukhouder zelf.

 

6.2.1.3.5

Drukhouders die volumetrisch worden gevuld moeten zijn voorzien van een peilinrichting.

 

6.2.1.3.6

Aanvullende voorschriften voor gesloten cryo-houders

 

6.2.1.3.6.1

Elke vul- en losopening in een gesloten cryo-houder die voor het vervoer van brandbare, sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen wordt gebruikt, moet zijn voorzien van ten minste twee, van elkaar onafhankelijke in serie gemonteerde sluitingen, waarvan de eerste een afsluiter en de tweede een dop of andere gelijkwaardige inrichting moet zijn.

 

6.2.1.3.6.2

De gedeelten van buisleidingen die aan beide uiteinden kunnen worden gesloten en waarin het vloeibare gas opgesloten kan raken, moeten zijn voorzien van een voorziening van automatische drukontlasting om opbouw van overdruk binnen de buisleidingen te verhinderen.

 

6.2.1.3.6.3

Elke koppeling op een gesloten cryo-houder moet duidelijk zijn gekenmerkt om zijn functie aan te geven (bijv. damp- of vloeistoffase).

 

6.2.1.3.6.4

Drukontlastingsinrichtingen

6.2.1.3.6.4.1

Elke gesloten cryo-houder moet zijn voorzien van ten minste één drukontlastingsinrichting. De drukontlastingsinrichting moet van het type zijn dat weerstand biedt tegen mechanische krachten met inbegrip van klotsen.

 

6.2.1.3.6.4.2

Gesloten cryo-houders mogen bovendien parallel aan de veerbelaste voorziening(en) een breekplaat hebben teneinde aan de voorschriften van 6.2.1.3.6.5 te voldoen.

 

6.2.1.3.6.4.3

Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen moeten van voldoende grootte zijn om de vereiste afblaashoeveelheid onbelemmerd naar de drukontlastingsinrichting te laten stromen.

 

6.2.1.3.6.4.4

Alle inlaten van drukontlastingsinrichtingen moeten zich onder omstandigheden van maximale vulling in de dampruimte van de gesloten cryo-houder bevinden en de inrichtingen moeten zodanig worden aangebracht dat zij waarborgen dat de damp onbelemmerd kan ontsnappen.

 

6.2.1.3.6.5

Capaciteit en instelling van drukontlastingsinrichtingen

Opmerking: Met betrekking tot drukontlastingsinrichtingen van gesloten cryo-houders betekent "hoogste toelaatbare bedrijfsdruk (MAWP)" de maximale effectieve overdruk die aan de bovenzijde van een gevulde gesloten cryo-houder in zijn bedrijfsopstelling toelaatbaar is, met inbegrip van de hoogste effectieve druk tijdens het vullen en lossen.

 

6.2.1.3.6.5.1

De drukontlastingsinrichting moet automatisch openen bij een druk van ten minste de MAWP en geheel open staan bij een druk gelijk aan 110% van de MAWP.

Zij moet na het afblazen sluiten bij een druk die niet lager ligt dan 10% onder de druk waarbij het afblazen begint en moet bij alle lagere drukken gesloten blijven.

 

6.2.1.3.6.5.2

Breekplaten moeten barsten bij een nominale druk die de laagste is van ofwel de beproevingsdruk ofwel 150% van de MAWP.

 

6.2.1.3.6.5.3

In het geval van verlies van vacuüm in een met vacuüm geïsoleerde, gesloten cryo-houder moet de gecombineerde afblaascapaciteit van alle ingebouwde drukontlastingsinrichtingen toereikend zijn, zodat de druk (met inbegrip van drukophoping) binnenin de gesloten cryo-houder niet meer bedraagt dan 120% van de MAWP.

 

6.2.1.3.6.5.4

De vereiste afblaascapaciteit van de drukontlastingsinrichtingen moet worden berekend volgens een deugdelijk technisch reglement, erkend door de bevoegde autoriteit*

* Zie bijvoorbeeld CGA Publications S-1.2-2003 ”Pressure Relief Device Standards - Part 2 - Cargo and Portable Tanks for Compressed Gases" en S-1.1-2003 "Pressure Relief Device Standards - Part 1 - Cylinders for Compressed Gases".

 

6.2.1.4

Goedkeuring van drukhouders

6.2.1.4.1

De conformiteit van drukhouders moet worden beoordeeld op het moment van de fabricage zoals voorgeschreven door de bevoegde autoriteit.

Drukhouders moeten worden onderzocht, beproefd en goedgekeurd door een onderzoeksinstantie.

De technische documentatie moet de volledige specificaties omvatten voor het ontwerp en de constructie en de volledige documentatie voor de fabricage en de beproeving.

 

6.2.1.4.2

Kwaliteitsborgingssystemen moeten voldoen aan de voorschriften van de bevoegde autoriteit.

 

6.2.1.5

Eerste onderzoek en beproeving

6.2.1.5.1

Nieuwe drukhouders, met uitzondering van gesloten cryo-houders en opslagsystemen met metaalhydride, moeten tijdens en na de fabricage worden onderworpen aan beproeving en onderzoek overeenkomstig de normen voor het ontwerp die van toepassing zijn met inbegrip van het volgende:
Voor een voldoende aantal drukhouders:

  1. De beproeving van de mechanische eigenschappen van het constructiemateriaal
  2. Controle van de minimumwanddikte;
  3. Controle van de homogeniteit van het materiaal voor elke gefabriceerde serie;
  4. Onderzoek naar de uitwendige en de inwendige toestand van de drukhouders;
  5. Onderzoek van de schroefdraad van de hals;
  6. Controle op overeenstemming met de ontwerpnorm;

Voor alle drukhouders:

  1. Een hydraulische proefpersing. De drukhouders moeten voldoen aan de acceptatiecriteria die zijn vastgelegd in de technische norm of regel voor het ontwerp of de constructie;

    Opmerking: Met toestemming van de bevoegde autoriteit mag de hydraulische proefpersing door een beproeving met een gas vervangen worden, voor zover deze methode niet gevaarlijk is.

  2. Inspectie en beoordeling van fabricagegebreken en ofwel deze repareren, ofwel de drukhouders onbruikbaar maken. In het geval van gelaste drukhouders moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de kwaliteit van de lasverbindingen;
  3. Onderzoek van de kenmerken op de drukhouders;
  4. Bovendien bij drukhouders voor het vervoer van UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, een onderzoek naar de wijze van aanbrengen en de toestand van het poreuze materiaal en, indien van toepassing, de hoeveelheid oplosmiddel.

 

6.2.1.5.2

Op een voldoende aantal gesloten cryo-houders moeten de in 6.2.1.5.1 a), b), d), en f) aangegeven onderzoeken en beproevingen worden uitgevoerd.

Bovendien moeten van een aantal gesloten cryo-houders overeenkomstig de ontwerp- en constructienorm, die van toepassing is, de lasverbindingen worden geïnspecteerd door middel van een röntgenologische, ultrasone of een andere geschikte, niet-destructieve onderzoeksmethode.

Dit lasonderzoek is niet van toepassing op de mantel.

Bovendien moeten alle gesloten cryo-houders de in 6.2.1.5.1 g), h), en i) gespecificeerde eerste onderzoeken en beproevingen ondergaan, alsmede een dichtheidsproef en een beproeving van de goede werking van de bedrijfsuitrusting na montage.

 

6.2.1.5.3

Er moet worden gecontroleerd of bij opslagsystemen met metaalhydride de onderzoeken en beproevingen aangegeven in 6.2.1.5.1 a), b), c), d), e), voor zover van toepassing, f), g), h) en i) zijn uitgevoerd met een toereikend monster van de houders gebruikt in het opslagsysteem met metaalhydride.

Bovendien moeten met een toereikend monster van opslagsystemen met metaalhydride onderzoeken en beproevingen aangegeven in 6.2.1.5.1 c) en f), alsook in 6.2.5.1 e) indien van toepassing, worden uitgevoerd, en onderzoek van de uitwendige toestand van het opslagsysteem met metaalhydride.

Bovendien moeten alle opslagsystemen met metaalhydride een eerste onderzoek en beproeving ondergaan zoals aangegeven in 6.2.1.5.1 h) en i), alsook een dichtheidsproef en een beproeving van de goede werking van de bedrijfsuitrusting.

 

6.2.1.6

Periodiek onderzoek en beproeving

6.2.1.6.1

Hervulbare drukhouders met uitzondering van cryo-houders moeten worden onderworpen aan periodieke onderzoeken en beproevingen door een instantie erkend door de bevoegde autoriteit, overeenkomstig het volgende:

  1. uitwendige controle van de drukhouder, de uitrusting en de opschriften;
  2. inwendige controle van de drukhouder (bijv. onderzoek naar de inwendige toestand, controle van de minimale wanddikte);
  3. controle van de schroefdraden, indien er tekenen zijn van corrosie of indien de armaturen worden verwijderd;
  4. hydraulische proefpersing en indien noodzakelijk controle van de materiaaleigenschappen door middel van daartoe geschikte beproevingen;
  5. controle van de bedrijfsuitrusting, andere uitrustingsdelen en drukontlastingsinrichtingen, bij de heringebruikname.

Opmerking 1: Na toestemming van de bevoegde autoriteit mag de hydraulische proefpersing worden vervangen door een beproeving met een gas, voor zover deze handelwijze niet gevaarlijk is.

Opmerking 2: Voor naadloze stalen flessen en grote cilinders mag de controle van 6.2.1.6.1 b) en de hydraulische proefpersing van 6.2.1.6.1 d) worden vervangen door een procedure volgens ISO 16148:2016 "Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen en grote cilinders – Akoestisch emissie-onderzoek (AT) en ultrasonisch vervolgonderzoek (UT) voor periodieke inspectie en beproeving".

Opmerking 3: Het onderzoek van 6.2.1.6.1 b) en de hydraulische proefpersing van 6.2.1.6.1 d) mogen worden vervangen door ultrasoon onderzoek uitgevoerd in overeenstemming met ISO 10461:2005+A1:2006 voor naadloze gasflessen van aluminiumlegeringen en in overeenstemming met ISO 6406:2005 voor naadloze stalen gasflessen.

Opmerking 4: Voor de frequentie van de periodieke onderzoeken en beproevingen, zie verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 of, voor chemische stoffen onder druk, verpakkingsinstructie P206 van 4.1.4.1.

 

6.2.1.6.2

Drukhouders bestemd voor het vervoer van UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost, en UN-nummer 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, moeten slechts worden onderzocht zoals aangegeven in 6.2.1.6.1 a), c) en e).

Bovendien moet de toestand van het poreuze materiaal (b.v. scheuren, vrije ruimte boven, verzakking) worden onderzocht.

 

6.2.1.6.3

Overdrukventielen voor gesloten cryo-houders moeten periodiek worden onderzocht en beproefd.

 

6.2.1.7

Voorschriften voor fabrikanten

6.2.1.7.1

De fabrikant moet technisch bekwaam zijn en moet beschikken over alle middelen die vereist zijn voor het naar behoren fabriceren van drukhouders; dit heeft in het bijzonder betrekking op gekwalificeerd personeel:

  1. voor het toezicht op het gehele fabricageproces;
  2. om verbindingen tussen materialen tot stand te brengen; en
  3. om de desbetreffende beproevingen uit te voeren.

 

6.2.1.7.2

De beoordeling van de geschiktheid van een fabrikant moet in alle gevallen worden uitgevoerd door een onderzoeksinstantie, erkend door de bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring.

 

6.2.1.8

Voorschriften voor onderzoeksinstanties

6.2.1.8.1

Onderzoeksinstanties moeten onafhankelijk zijn van ondernemingen betrokken bij de fabricage en bevoegd zijn om de beproevingen, onderzoeken en goedkeuringen uit te voeren.

 

6.2.2

Voorschriften voor UN-drukhouders

Aanvullend op de algemene voorschriften van de sectie 6.2.1 moeten UN-drukhouders voldoen aan de voorschriften van deze sectie, met inbegrip van de normen, voor zover van toepassing. De vervaardiging van nieuwe drukhouders of bedrijfsuitrusting volgens een van de normen in 6.2.2.1 en 6.2.2.3 is niet toegestaan na de in de rechterkolom van de tabellen vermelde datum.

Opmerking 1: UN-drukhouders en bedrijfsuitrusting geconstrueerd in overeenstemming met normen zoals van toepassing op de datum van vervaardiging mogen gebruikt blijven worden, onder voorbehoud van de bepalingen van het ADR inzake periodiek onderzoek.
Opmerking 2: Indien EN ISO-versies van de volgende ISO-normen beschikbaar zijn, mogen deze worden gebruikt om aan de voorschriften van 6.2.2.1, 6.2.2.2, 6.2.2.3 en 6.2.2.4 te voldoen.

 

6.2.2.1

Ontwerp, constructie en eerste onderzoek en beproeving

6.2.2.1.1

De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving van UN-flessen, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5:

Verwijzing

Titel

Van toepassing voor vervaardiging

ISO 9809-1:1999

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen– Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Veredelde en geharde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa

Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.3 van deze norm is niet van toepassing op UN-flessen.

Tot 31 december 2018

ISO 9809-1:2010

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen– Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Veredelde en geharde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa

Tot nader order

ISO 9809-2:2000

Gasflessen– Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Normaalgegloeide en getemperde flessen met een treksterkte groter dan of gelijk aan 1100 MPa

Tot 31 december 2018

ISO 9809-2:2010

Gasflessen– Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Veredelde en geharde stalen flessen met een treksterkte groter dan of gelijk aan 1100 MPa

Tot nader order

ISO 9809-3:2000

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen flessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Gegloeide stalen flessen

Tot 31 december 2018

ISO 9809-3:2010

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen flessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Gegloeide stalen flessen

Tot nader order

ISO 9809-4:2014

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen flessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 4: Roestvast stalen flessen met een Rm-waarde van minder dan 1 100 MPa

Tot nader order

ISO 7866:1999

Gasflessen – Hervulbare naadloze gasflessen van aluminiumlegering – Ontwerp, constructie en beproeving

Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.2 van deze norm is niet van toepassing op UN-flessen. De aluminiumlegering 6351A–T6 of gelijksoortige legeringen zijn niet toegelaten.

Tot 31 december 2020

ISO 7866:2012 + Corr.1:2014

Gasflessen – Hervulbare naadloze gasflessen van aluminiumlegering – Ontwerp, constructie en beproeving

Opmerking: De aluminiumlegering 6551A en gelijksoortige legeringen zijn niet toegestaan.

Tot nader order

ISO 4706:2008

Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen cylinders – Proefdruk 60 bar en lager

Tot nader order

ISO 18172-1:2007

Gasflessen – Hervulbare gelaste roestvast stalen cylinders – Deel 1: proefdruk 6 MPa en lager

Tot nader order

ISO 20703:2006

Gasflessen – Hervulbare gelaste aluminiumlegering cylinders – Ontwerp, constructie en beproeving

Tot nader order

ISO 11118:1999

Gasflessen – Niet hervulbare stalen gasflessen – Specificatie en beproevingsmethoden

Tot 31 december 2020

ISO 11118:2015

Gasflessen – Niet hervulbare stalen gasflessen – Specificatie en beproevingsmethoden

Tot nader order

ISO 11119-1:2002

Gasflessen van composiet materiaal – Specificatie en beproevingsmethoden – Deel 1: Radiaal met composietmaterialen omwikkelde gasflessen

Tot 31 december 2020

ISO 11119-1:2012

Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote cilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Radiaal met composietmaterialen omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l

Tot nader order

ISO 11119-2:2002

Gasflessen van composiet materiaal – Specificatie en beproevingsmethoden – Deel 2: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen met dragende metalen liners

Tot 31 december 2020

ISO 11119-2:2012 + Amd 1:2014

Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote cilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l met dragende metalen liners

Tot nader order

ISO 11119-3:2002

Gasflessen van composiet materiaal - Specificatie en beproevingsmethoden - Deel 3: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen met niet-metallieke en niet-dragende metalen binnenhuizen.

Opmerking: deze norm mag niet worden gebruikt voor flessen zonder liners die bestaan uit twee samengevoegde delen.

Tot 31 december 2020

ISO 11119-3:2013

Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote cilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l met niet-metallieke en niet-dragende metalen liners.

Opmerking: deze norm mag niet worden gebruikt voor flessen zonder liners die bestaan uit twee samengevoegde delen.

Tot nader order

ISO 11119-4: 2016

Gasflessen – Hervulbare gasflessen van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 4: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen van composiet materiaal tot 150 l met dragende gelaste metalen liners.

Tot nader order

Opmerking 1: In de hierboven aangehaalde normen moeten gasflessen van composietmateriaal worden ontworpen voor een ontwerplevensduur van ten minste 15 jaar.

Opmerking 2: Gasflessen van composietmateriaal met een ontwerplevensduur van langer dan 15 jaar mogen niet worden gevuld na 15 jaar vanaf de datum van fabricage, tenzij het ontwerp een beproevingsprogramma voor de gebruiksduur met goed gevolg heeft doorstaan. Dit programma moet deel uitmaken van de eerste goedkeuring van het ontwerptype alsmede de onderzoeken en proeven vermelden waaruit blijkt dat de naar behoren geproduceerde flessen veilig blijven tot aan het einde van hun ontwerplevensduur. Dit beproevingsprogramma en de uitkomsten daarvan moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring dat verantwoordelijk is voor de eerste goedkeuring van het flesontwerp. De gebruiksduur van gasflessen van composietmateriaal mag niet worden verlengd tot na de oorspronkelijke goedgekeurde ontwerplevensduur.

 

 

6.2.2.1.2

De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving van grote UN-cilinders, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring met 6.2.2.5 in overeenstemming moeten zijn:

Verwijzing

Titel

Van toepassing voor vervaardiging

ISO 11120:1999

Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare, naadloze stalen buizen (grote cilinders) voor het vervoer van samengeperst gas met een capaciteit van 150 l tot 3000 l – Ontwerp, constructie en beproeving

Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.1 van deze norm is niet van toepassing op grote UN-cilinders.

Tot 31 december 2022

ISO 11120:2015

Gasflessen – Hervulbare, naadloze stalen buizen (grote cilinders) met een capaciteit van 150 l tot 3000 l – Ontwerp, constructie en beproeving

Tot nader order

ISO 11119-1:2012

Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote cilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Radiaal met composietmaterialen omwikkelde gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l

Tot nader order

ISO 11119-2:2012 + Amd 1:2014

Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote gascilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Volledig omwikkelde met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l met dragende metalen liners

Tot nader order

ISO 11119-3:2013

Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote cilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Volledig omwikkelde met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l met niet-dragende metalen of niet-metalen liners.

Opmerking: deze norm mag niet worden gebruikt voor cylinderszonder liners die bestaan uit twee samengevoegde delen.

Tot nader order

ISO 11515: 2013

Gasflessen – Hervulbare grote en versterkte flessen met een waterinhoud van tussen 450 l en 3 000 l – Ontwerp, constructie en beproeving

Tot nader order

Opmerking 1: In de hierboven aangehaalde normen moeten grote cilinders van composiet materiaal worden ontworpen voor een ontwerplevensduur van ten minste 15 jaar.

Opmerking 2: Grote cilinders van composietmateriaal met een ontwerplevensduur langer dan 15 jaar mogen 15 jaar na constructiedatum enkel worden gevuld wanneer een beproevingsprogramma voor de gebruiksduur met goed gevolg is doorlopen. Dit programma moet deel uitmaken van de eerste goedkeuring van het ontwerptype alsmede de onderzoeken en proeven vermelden waaruit blijkt dat de naar behoren geproduceerde grote cilinders veilig blijven tot aan het einde van hun ontwerplevensduur. Dit beproevingsprogramma en de uitkomsten daarvan moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring dat verantwoordelijk is voor de eerste goedkeuring van het ontwerp van de grote cilinders. De gebruiksduur van een grote cilinder van composietmateriaal mag niet worden verlengd tot na de oorspronkelijke goedgekeurde ontwerplevensduur

 

6.2.2.1.3

De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving van UN-acetyleenflessen, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring met 6.2.2.5 in overeenstemming moeten zijn:

Voor de wand van de fles:

Verwijzing

Titel

Van toepassing voor vervaardiging

ISO 9809-1:1999

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Veredelde en geharde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa

Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.3 van deze norm is niet van toepassing op UN-flessen.

Tot 31 december 2018

ISO 9809-1:2010

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Veredelde en geharde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa

Tot nader order

ISO 9809-3:2000

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Gegloeide stalen flessen

Tot 31 december 2018

ISO 9809-3:2010

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Gegloeide stalen flessen

Tot nader order

ISO 4706: 2008

Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen gasflessen – Beproevingsdruk 60 bar en minder

Tot nader order

ISO 7866: 2012 + Cor 1: 2014

Gasflessen –Hervulbare naadloze aluminium-legering gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving

Opmerking: Aluminium legering 6351A of gelijksoortig mag niet worden gebruikt

Tot nader order

Voor flessen voor acetyleen inclusief het poreuze materiaal in de fles:

Verwijzing Titel Van toepassing voor vervaardiging
ISO 3807-1:2000 Flessen voor acetyleen - Basiseisen - Deel 1: flessen zonder smeltprop Tot 31 december 2020
ISO 3807-2:2000 Flessen voor acetyleen - Basiseisen - Deel 2: flessen met smeltprop Tot 31 december 2020
ISO 3807:2013 Gasflessen - Acetyleenflessen - Basiseisen en typebeproeving Tot nader order

 

 

6.2.2.1.4

De volgende norm is van toepassing op het ontwerp, de constructie en het eerste onderzoek en beproeving van UN-cryo-houders, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5:

Verwijzing Titel Van toepassing voor vervaardiging
ISO 21029-1:2004 Cryogene vaten - Verplaatsbare met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter - Deel 1: Ontwerp, vervaardiging, inspectie en beproeving.

Tot nader order

 

6.2.2.1.5

De volgende norm is van toepassing op het ontwerp, de constructie en het eerste onderzoek en de beproeving van UN-opslagsystemen met metaalhydride, met uitzondering van het feit dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5:

Verwijzing Titel Van toepassing voor
vervaardiging
ISO 16111:2008 Verplaatsbare  apparatuur  voor  opslag  van  gassen  –
Waterstof geabsorbeerd in omkeerbaar metaalhydride
Tot nader order

 

 

6.2.2.1.6

De onderstaande norm is van toepassing op het ontwerp, de constructie, het eerste onderzoek en de eerste beproeving van UN-flessenbatterijen. Iedere fles in een UN-flessenbatterij moet een UN-fles zijn die voldoet aan de voorschriften van 6.2.2. De voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitsbeoordelingssysteem en de goedkeuring van UN-flessenbatterijen moeten in overeenstemming zijn met 6.2.2.5.

Verwijzing Titel Van toepassing voor
vervaardiging
ISO 10961: 2010 Gasflessen – Flessenbundels - Ontwerp, vervaardiging, beproeving en onderzoek Tot nader order

 

6.2.2.1.7

De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie, het eerste onderzoek en de eerste beproeving van UN-flessen voor geadsorbeerde gassen, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitsbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5.

Verwijzing Titel Van toepassing
voor vervaardiging
ISO 11513:2011 Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen flessen met materialen voor het verpakken van subatmosferisch gas
(met uitzondering van acetyleen) – Ontwerp, constructie, beproeving, gebruik en periodiek onderzoek
Tot nader order
ISO 9809-1:2010 Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Veredelde
en geharde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa
Tot nader order

6.2.2.1.8

De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving van UN-drukvaten, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5.

Verwijzing Titel Van toepassing voor vervaardiging
ISO 21172-1:2015 Gasflessen – Gelaste stalen drukvaten met een capaciteit van ten hoogste 3000 l voor het vervoer van gassen – Ontwerp en constructie – Deel 1: Capaciteit van ten hoogste 1000 l
Opmerking: Ongeacht sectie 6.3.3.4 van deze norm mogen gelaste stalen gasdrukvaten met naar binnen gewelfde bodems worden gebruikt voor het vervoer van bijtende stoffen, op voorwaarde dat aan alle toepasselijke
vereisten van het ADR is voldaan.
Tot nader order
ISO 4706:2008 Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen flessen – Proefdruk 60 bar en lager Tot nader order
ISO 18172-1:2007 Gasflessen – Hervulbare gelaste roestvast stalen flessen
– Deel 1: Proefdruk 6 MPa en lager
Tot nader order

6.2.2.2

Materialen
Aanvullend op de materiaaleisen, vastgelegd in de normen voor het ontwerp en de constructie van drukhouders, en op de beperkingen, vastgelegd in de verpakkingsinstructie van toepassing op het/de te vervoeren gas(sen) (bijv. verpakkingsinstructie P200 of P205 van 4.1.4.1), zijn de volgende normen van toepassing op de compatibiliteit van de materialen:

ISO 11114-1:2012 + A1: 2017 Gasflessen - Compatibiliteit van materialen voor
flessen en afsluiters met de gasinhoud - Deel 1: Metalen
ISO 11114-2:2013 Gasflessen - Compatibiliteit van materialen voor
flessen en afsluiters met de gasinhoud - Deel 2: Niet-metalen

 

6.2.2.3

Bedrijfsuitrusting
De volgende normen zijn van toepassing op de sluitingen en de bescherming daarvan:

Verwijzing

Titel

Van toepassing voor vervaardiging

ISO 11117:1998

Gasflessen – Beschermingskappen en afschermingen voor gasflessen voor industriële en medische toepassing – Ontwerp, constructie en beproevingen

Tot 31 december 2014

ISO 11117:2008 + Cor 1:2009

Gasflessen - Beschermingskappen en afschermingen - Ontwerp, constructie en beproevingen

Tot nader order

ISO 10297:1999

Gasflessen – Afsluiters voor hervulbare gasflessen – Specificatie en typekeuring

Tot 31 december 2008

ISO 10297:2006

Gasflessen - Afsluiters voor hervulbare gasflessen – Specificatie en typekeuring

Tot 31 december 2020

ISO 10297:2014

Gasflessen - Afsluiters voor gasflessen - Specificatie en typekeuring

Opmerking: De Engelse versie van deze ISO-norm voldoet aan de eisen en mag ook worden gebruikt.

Tot 31 december 2022

ISO 10297: 2014 + A1: 2017

Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen

Fabricagebeproevingen en -keuringen

Tot nader order

ISO 13340:2001

Verplaatsbare gasflessen – Afsluiters voor niet-hervulbare gasflessen – Specificatie en prototypekeuring

Tot 31 december 2020

ISO 14246:2014

Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Fabricagebeproevingen en -keuringen

Tot 31 december 2024

ISO 14246: 2014 + A1: 2017

Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Fabricagebeproevingen en -keuringen

Tot nader roder

ISO 17871:2015

Gasflessen – Snelopenende afsluiters – Specificatie en typekeuring

Tot nader order

ISO 17879: 2017

Gasflessen –Zelfsluitende afsluiters – Specificatie en beproeving

Opmerking: Deze norm mag niet worden gebruikt voor zelfsluitende afsluiters in acetyleen flessen

Tot nader order

 

De voorschriften aangegeven in de volgende norm zijn van toepassing op sluitingen voor UN-opslagsystemen met metaalhydride en de bescherming daarvan:

Verwijzing Titel Van     toepassing     voor vervaardiging
ISO 16111:2008 Verplaatsbare  apparatuur  voor  opslag  van
gassen     –    Waterstof     geabsorbeerd     in omkeerbaar metaalhydride”
Tot nader order

 

6.2.2.4

Periodiek onderzoek en beproeving
De volgende normen zijn van toepassing op het periodiek onderzoek en beproeving van UN-flessen en hun afsluitingen:

Verwijzing

Titel

Van toepassing

ISO 6406:2005

Periodieke onderzoek en beproeving van naadloze stalen gasflessen

Tot nader order

ISO 10460:2005

Gasflessen – Gelaste koolstofstalen gasflessen – Periodiek onderzoek en beproeving

Opmerking: Reparaties van lasnaden als beschreven in bepaling 12.1 van deze norm zijn niet toegestaan. Voor reparaties conform 12.2 is goedkeuring vereist van de bevoegde autoriteit die de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving heeft erkend overeenkomstig 6.2.2.6.

Tot nader order

ISO 10461:2005 + A1:2006

Naadloze gasflessen van aluminiumlegeringen - Periodiek onderzoek en beproeving

Tot nader order

ISO 10462:2013

Gasflessen – Acetyleenflessen – Periodiek onderzoek en onderhoud.

Tot nader order

ISO 11513:2011

Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen flessen met materialen voor het verpakken van subatmosferisch gas (met uitzondering van acetyleen) – Ontwerp, constructie, beproeving, gebruik en periodiek onderzoek

Tot nader order

ISO 11623:2002

Verplaatsbare gasflessen – Periodieke keuring en beproeving van gasflessen van composietmaterialen

Tot 31 december 2020

ISO 11623:2015

Gasflessen – Composiet materiaal – Periodieke keuring en beproeving

Tot nader order

ISO 22434:2006

Verplaatsbare gasflessen – Inspectie en onderhoud van afsluiters

Opmerking: Aan deze eisen kan op een ander tijdstip worden voldaan dan tijdens periodiek onderzoek en beproeving van UN-flessen.

Tot nader order

ISO 20475:2018

Gasflessen – cilinderpakketten – Periodieke keuring en beproeving

Tot nader order

 De volgende normen zijn van toepassing op het periodiek onderzoek en beproeving van UN-opslagsystemen met metaalhydriden:

Verwijzing Titel Van toepassing
SO 16111:2008 Verplaatsbare apparatuur voor opslag van gassen – Waterstof geabsorbeerd in omkeerbaar metaalhydride Tot nader order

6.2.2.5

Conformiteitbeoordelingssysteem en goedkeuring voor de fabricage van drukhouders

6.2.2.5.1

Definities
In deze subsectie wordt verstaan onder:

Conformiteitbeoordelingssysteem: Een systeem voor de toelating van een fabrikant door de bevoegde autoriteit, dat bestaat uit de goedkeuring van het ontwerptype van de drukhouder, de goedkeuring van het kwaliteitsborgingsysteem van de fabrikant en de erkenning van de onderzoeksinstanties.

Ontwerptype: Het ontwerp van een drukhouder, omschreven in een speciale norm voor drukhouders.

Controleren: Bevestigen door onderzoek of overlegging van objectieve bewijsstukken dat aan de voorgeschreven eisen is voldaan.

 

6.2.2.5.2

Algemene voorschriften

6.2.2.5.2.1

Bevoegde autoriteit

De bevoegde autoriteit die de drukhouder goedkeurt, moet het conformiteitbeoordelingssysteem goedkeuren, om te garanderen dat de drukhouders voldoen aan de voorschriften van het ADR. In de gevallen, waarin de bevoegde autoriteit die een drukhouder goedkeurt, niet de bevoegde autoriteit van het land van fabricage is, moet het kenmerk van het land van goedkeuring en van het land van fabricage in de kenmerken van de drukhouder zijn opgenomen (zie 6.2.2.7 en 6.2.2.8).

De bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring moet aan haar tegenhanger van het land van gebruik op verzoek bewijsmateriaal verschaffen dat aan dit conformiteitbeoordelingssysteem is voldaan.

 

6.2.2.5.2.2

De bevoegde autoriteit mag geheel of gedeeltelijk haar taken in dit conformiteitbeoordelingssysteem delegeren.

 

6.2.2.5.2.3

De bevoegde autoriteit moet ervoor zorg dragen, dat een actuele lijst van de onderzoeksinstanties en hun identiteitskenmerken, alsmede van de toegelaten fabrikanten en hun identiteitskenmerken ter beschikking staat.

 

6.2.2.5.2.4

Onderzoeksinstantie

De onderzoeksinstantie moet door de bevoegde autoriteit zijn erkend voor het onderzoek van drukhouders en moet:

  1. beschikken over personeel in een organisatiestructuur, dat bekwaam, opgeleid, competent en vakkundig is, teneinde de technische functies op bevredigende wijze te kunnen uitvoeren;
  2. toegang hebben tot geschikte en voldoende faciliteiten en uitrusting;
  3. op onpartijdige wijze te werk gaan en vrij zijn van invloeden die zouden kunnen verhinderen om zo te handelen;
  4. commerciële vertrouwelijkheid waarborgen van de commerciële en door het eigendomsrecht beschermde activiteiten van de fabrikant en andere instanties;
  5. een duidelijke scheiding aanhouden tussen de werkelijke functies van onderzoeksinstantie en functies die daar geen verband mee houden;
  6. een gedocumenteerd kwaliteitssysteem beheren;
  7. waarborgen dat de beproevingen en onderzoeken, aangegeven in de betreffende norm voor drukhouders en in het ADR, worden uitgevoerd, en
  8. een doeltreffend en geschikt systeem voor rapportage en dossiervorming aanhouden in overeenstemming met 6.2.2.5.6.

 

6.2.2.5.2.5

De onderzoeksinstantie moet de goedkeuring van het ontwerptype, onderzoek en beproeving van de fabricage van de drukhouders en certificering uitvoeren, teneinde de overeenstemming met de betreffende norm voor de drukhouders te controleren (zie 6.2.2.5.4 en 6.2.2.5.5).

 

6.2.2.5.2.6

De fabrikant

De fabrikant moet:

  1. werken met een gedocumenteerd kwaliteitssysteem overeenkomstig 6.2.2.5.3.
  2. goedkeuring van het ontwerptype overeenkomstig 6.2.2.5.4 aanvragen;
  3. een onderzoeksinstantie kiezen uit de lijst van toegelaten onderzoeksinstanties, verzorgd door de bevoegde autoriteit van het land van toelating; en;
  4. dossiers overeenkomstig 6.2.2.5.6 bewaren.

 

6.2.2.5.2.7

Beproevingslaboratorium

Het beproevingslaboratorium moet beschikken over:

  1. personeel in een organisatiestructuur, dat voldoende in aantal, competent en vakkundig is; en
  2. geschikte en voldoende inrichtingen en uitrusting om de beproevingen uit te voeren, die zijn voorgeschreven in de norm voor de fabricage, tot tevredenheid van de onderzoeksinstantie.

 

6.2.2.5.3

Kwaliteitssysteem van de fabrikant

6.2.2.5.3.1

Het kwaliteitssysteem moet alle beginselen, vereisten en voorschriften omvatten, die door de fabrikant zijn aangenomen. Dit systeem moet op systematische en ordelijke wijze zijn gedocumenteerd in de vorm van schriftelijk vastgelegd(e) beleid, procedures en instructies.

De inhoud moet in het bijzonder adequate beschrijvingen omvatten van:

  1. de organisatiestructuur en de verantwoordelijkheden van het personeel met betrekking tot het ontwerp en de kwaliteit van het product;
  2. de voor de controle en verificatie van het ontwerp gebruikte technieken, de processen en procedures, gebruikt bij het ontwerp van drukhouders;
  3. de betreffende instructies, waarvan gebruikt gemaakt zal worden voor de fabricage van drukhouders, de kwaliteitscontrole, de kwaliteitsborging en processturing;
  4. kwaliteitsdossiers, zoals inspectierapporten, beproevingsgegevens en kalibratiegegevens;
  5. beoordelingen door de bedrijfsleiding met het doel de effectieve werking van het kwaliteitssysteem voortvloeiend uit de audits overeenkomstig 6.2.2.5.3.2 te garanderen;
  6. het proces dat beschrijft op welke wijze aan de eisen van de klant wordt voldaan;
  7. het proces voor de controle van de documenten en de herziening daarvan;
  8. de controlemiddelen voor drukhouders die niet aan de eisen voldoen, aangekochte componenten, tussenproducten en eindproducten en
  9. opleidingsprogramma’s en kwalificatieprocedures voor het betreffende personeel.

 

6.2.2.5.3.2

Audits van het kwaliteitsysteem

Het kwaliteitssysteem moet in de beginfase worden beoordeeld teneinde vast te stellen of het voldoet aan de eisen van 6.2.2.5.3.1 tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit.

De fabrikant moet worden ingelicht over de resultaten van de audit. De mededeling moet de conclusies van de audit en eventuele verbeteringsacties omvatten.

Periodieke audits moeten worden uitgevoerd tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit, met het doel te verzekeren dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast. Verslagen van de

periodieke audits moeten aan de fabrikant ter beschikking worden gesteld.

 

6.2.2.5.3.3

Onderhouden van het kwaliteitssysteem

De fabrikant moet het kwaliteitssysteem, zoals het is goedgekeurd, onderhouden zodat het adequaat en efficiënt blijft.

De fabrikant moet de bevoegde autoriteit, die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, informeren over voorgenomen veranderingen. De voorgestelde veranderingen moeten worden beoordeeld teneinde vast te stellen of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds aan de voorwaarden van 6.2.2.5.3.1 voldoet.

 

6.2.2.5.4

Procedure voor de goedkeuring

6.2.2.5.4.1

Eerste goedkeuring van het ontwerptype

De eerste goedkeuring van het ontwerptype moet bestaan uit de goedkeuring van het kwaliteitssysteem van de fabrikant en de goedkeuring van het ontwerp van de te fabriceren drukhouder. Een aanvraag voor een eerste goedkeuring van het ontwerptype moet voldoen aan de voorwaarden van 6.2.2.5.4.2 t/m 6.2.2.5.4.6 en 6.2.2.5.4.9.

 

6.2.2.5.4.2

Een fabrikant die drukhouders wenst te produceren in overeenstemming met een norm voor drukhouders en met het ADR, moet een certificaat van goedkeuring van het ontwerptype aanvragen, verkrijgen en bewaren, afgegeven door de bevoegde autoriteit in het land van toelating overeenkomstig de procedure in 6.2.2.5.4.9 en geldig voor ten minste één ontwerptype drukhouder.

Dit certificaat moet op verzoek worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van het land van gebruik.

 

6.2.2.5.4.3

Een aanvraag moet worden ingediend voor elke productie-eenheid en moet het volgende omvatten:

  1. naam en officieel adres van de fabrikant en bovendien, indien de aanvraag wordt ingediend door een gevolmachtigd vertegenwoordiger, diens naam en adres;
  2. het adres van de productie-eenheid (indien afwijkend van bovengenoemd adres);
  3. de naam en de titel van de perso(o)n(en), verantwoordelijk voor het kwaliteitssysteem;
  4. de omschrijving van de drukhouder en van de betreffende norm voor de drukhouder;
  5. bijzonderheden over een eventuele weigering van de goedkeuring voor een soortgelijke aanvraag door een andere bevoegde autoriteit,
  6. de identiteit van de onderzoeksinstantie voor de goedkeuring van het ontwerptype;
  7. documentatie over de productie-eenheid, zoals aangegeven in 6.2.2.5.3.1, en
  8. de technische documentatie noodzakelijk voor de goedkeuring van het ontwerptype, die de verificatie van de conformiteit van de drukhouders met de voorwaarden van de betreffende norm voor het ontwerp van drukhouders mogelijk moet maken.

    De technische documentatie moet het ontwerp en de fabricagemethode omvatten en moet, voor zover van belang voor de beoordeling, tenminste het volgende omvatten:
    1. norm voor het ontwerp van de drukhouder, tekeningen voor het ontwerp en de fabricage, waarop, voor zover aanwezig, onderdelen en de samenbouw daarvan te zien zijn;
    2. Beschrijvingen en toelichtingen, nodig voor het begrip van de tekeningen en het bedoelde gebruik van de drukhouders;
    3. een lijst van normen, noodzakelijk om het productieproces volledig te omschrijven;
    4. berekeningen voor het ontwerp en materiaalspecificaties; en
    5. beproevingsrapporten van de goedkeuring van het ontwerptype, waarin de resultaten van de onderzoeken en beproevingen, uitgevoerd overeenkomstig 6.2.2.5.4.9, zijn beschreven.

 

6.2.2.5.4.4

Een eerste audit overeenkomstig 6.2.2.5.3.2 moet tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd.

 

6.2.2.5.4.5

Indien de goedkeuring aan de fabrikant wordt geweigerd, moet de bevoegde autoriteit schriftelijk en gedetailleerd de redenen voor de weigering aangeven.

 

6.2.2.5.4.6

Na de goedkeuring moeten wijzigingen van de informatie, ingediend overeenkomstig 6.2.2.5.4.3, die verband houden met de eerste goedkeuring, aan de bevoegde autoriteit worden verschaft.

 

6.2.2.5.4.7

Vervolggoedkeuringen van ontwerptypen

Een aanvraag voor een vervolggoedkeuring van een ontwerptype moet voldoen aan de voorschriften van 6.2.2.5.4.8 en 6.2.2.5.4.9, onder voorwaarde, dat de fabrikant in bezit is van een eerste goedkeuring van het ontwerptype. In een dergelijk geval moet het kwaliteitssysteem van de fabrikant
overeenkomstig 6.2.2.5.3 zijn goedgekeurd bij de eerste goedkeuring van het ontwerptype en moet het van toepassing zijn op het nieuwe ontwerp.

 

6.2.2.5.4.8

De aanvraag moet de volgende gegevens omvatten:

  1. de naam en het adres van de fabrikant en bovendien, indien de aanvraag wordt ingediend door een gevolmachtigde vertegenwoordiger, diens naam en adres;
  2. bijzonderheden over een eventuele weigering van de goedkeuring voor een soortgelijke aanvraag door een andere bevoegde autoriteit;
  3. bewijsstukken, waaruit blijkt, dat de eerste goedkeuring van het ontwerptype is verleend; en
  4. de technische documentatie bedoeld in 6.2.2.5.4.3 h).

 

6.2.2.5.4.9

Procedure voor de goedkeuring van het ontwerptype

De onderzoeksinstantie moet:

  1. de technische documentatie beoordelen, om te controleren of
    1. het ontwerp overeenkomt met de betreffende voorwaarden van de norm, en
    2. de partij prototypen is gefabriceerd overeenkomstig de technische documentatie en representatief is voor het ontwerp;
  2. controleren of de inspecties van de productie zijn uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften in 6.2.2.5.5;
  3. drukhouders kiezen uit een partij voor de fabricage van het prototype en toezicht houden op de beproevingen van deze drukhouders, zoals voorgeschreven voor de goedkeuring van het ontwerptype;
  4. de onderzoeken en beproevingen uitvoeren, of hebben uitgevoerd, die zijn gespecificeerd in de norm voor de drukhouder, met het doel om vast te stellen dat:
    1. de norm is toegepast en aan de norm is voldaan, en
    2. de procedures, aanvaard door de fabrikant, overeenstemmen met de voorwaarden van de norm, en
  5. waarborgen dat de verschillende onderzoeken en beproevingen voor de goedkeuring van het ontwerptype op correcte en deskundige wijze worden uitgevoerd.

Nadat de beproeving van het ontwerptype met bevredigend resultaat is uitgevoerd en aan alle voorschriften van 6.2.2.5.4 die van toepassing zijn, is voldaan, moet een certificaat van goedkeuring van het ontwerptype worden verstrekt, waarin zijn opgenomen:

  • de naam en het adres van de fabrikant,
  • resultaten en conclusies van het onderzoek, en
  • de gegevens, noodzakelijk voor de identificatie van het ontwerptype.

Indien het verzoek van de fabrikant tot goedkeuring van een ontwerptype wordt afgewezen, moet de bevoegde autoriteit schriftelijk en gedetailleerd de redenen voor de afwijzing aangeven.

 

6.2.2.5.4.10

Wijzigingen ten opzichte van goedgekeurde ontwerptypen

De fabrikant moet ofwel:

  1. de bevoegde autoriteit die de goedkeuring verleent, op de hoogte stellen van wijzigingen ten opzichte van het goedgekeurde ontwerptype, indien dergelijke wijzigingen niet een nieuw ontwerp vormen, zoals vastgelegd in de norm voor de drukhouder; dan wel
  2. een vervolggoedkeuring van het ontwerptype aanvragen in die gevallen waarin dergelijke wijzigingen volgens de desbetreffende norm voor drukhouders een nieuw ontwerp vormen. Deze aanvullende goedkeuring moet worden verleend in de vorm van een amendement op het oorspron-kelijke certificaat ter goedkeuring van het ontwerptype.

 

6.2.2.5.4.11

De bevoegde autoriteit moet op verzoek van andere bevoegde autoriteiten informatie verschaffen over goedkeuringen van ontwerptypen, wijzigingen van goedkeuringen en ingetrokken goedkeuringen.

 

6.2.2.5.5

Productiecontrole en certificering

Algemene voorschriften

Een onderzoeksinstantie of een vertegenwoordiger daarvan moet de controle en certificering van alle drukhouders uitvoeren. De onderzoeksinstantie die door de fabrikant is uitgekozen voor controle en beproeving tijdens de productie, mag verschillen van de onderzoeksinstantie die de beproeving voor de goedkeuring van het ontwerptype uitvoert.

Indien tot tevredenheid van de onderzoeksinstantie kan worden aangetoond, dat de fabrikant beschikt over opgeleide en deskundige inspecteurs, die onafhankelijk zijn van het fabricageproces, dan mogen de controles worden uitgevoerd door deze inspecteurs.

In dergelijke gevallen moet de fabrikant de opleidingsgegevens van de inspecteurs bewaren.

De onderzoeksinstantie moet controleren of de inspecties die door de fabrikant worden uitgevoerd en de beproevingen van deze drukhouders volledig overeenkomen met de norm en met de voorschriften van het ADR.

Indien in verband met deze controles en onderzoeken wordt vastgesteld, dat er geen sprake is van overeenstemming, dan kan de toestemming voor het uitvoeren van controles door de inspecteurs van de fabrikant worden ingetrokken.

De fabrikant moet na de goedkeuring door de onderzoeksinstantie een verklaring van conformiteit met het gecertificeerde ontwerptype afgeven.

Het aanbrengen op de drukhouders van het certificeringsmerkteken moet worden beschouwd als een verklaring dat de drukhouder overeenkomt met de van toepassing zijnde normen voor drukhouders, met de voorschriften van dit conformiteitbeoordelingssysteem en met het ADR.

De onderzoeksinstantie moet het certificeringsmerkteken en het geregistreerde merkteken van de onderzoeksinstantie op alle goedgekeurde drukhouders aanbrengen, of de fabrikant delegeren, deze aan te brengen.

Vóór het vullen van de drukhouders moet een certificaat van overeenstemming, ondertekend door de onderzoeksinstantie en de fabrikant worden afgegeven.

 

6.2.2.5.6

Dossiers
Dossiers inzake de goedkeuring van het ontwerptype en het certificaat van overeenstemming moeten door de fabrikant en door de onderzoeksinstantie ten minste 20 jaren worden bewaard.

 

6.2.2.6

Goedkeuringssysteem voor periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders

6.2.2.6.1

Definitie
In de zin van deze sectie betekent:

"Goedkeuringssysteem": een systeem van erkenning door de bevoegde autoriteit van een instantie die periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders uitvoert (in het navolgende aangeduid als "instantie voor periodiek onderzoek en beproeving"), met inbegrip van de goedkeuring van het kwaliteitssysteem van die instantie.

 

6.2.2.6.2

Algemene voorschriften

6.2.2.6.2.1

Bevoegde autoriteit

De bevoegde autoriteit moet een goedkeuringsysteem instellen met het doel te waarborgen dat periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders aan de eisen van het ADR voldoen.

In gevallen waarin de bevoegde autoriteit die een instantie erkent die periodiek onderzoek en beproeving van een drukhouder uitvoert, niet de bevoegde autoriteit is van het land dat de fabricage van de drukhouder goedkeurt, moeten het kenmerk van het land van toelating van periodiek onderzoek en beproeving in de kenmerken van de drukhouder aangegeven worden (zie 6.2.2.7).

De bevoegde autoriteit van het land van toelating voor het periodiek onderzoek en de beproeving moet op verzoek aan haar tegenhanger in een land van gebruik bewijs leveren van naleving van dit goedkeuringssysteem, met inbegrip van de dossiers van het periodiek onderzoek en de beproeving.

De bevoegde autoriteit van het land van toelating mag het certificaat van erkenning, waarnaar in 6.2.2.6.4.1 verwezen wordt, intrekken bij gebleken bewijs van niet-naleving van het goedkeuringssysteem

 

6.2.2.6.2.2

De bevoegde autoriteit mag haar functies in dit goedkeuringssysteem geheel of gedeeltelijk delegeren.

 

6.2.2.6.2.3

De bevoegde autoriteit moet waarborgen dat een recente lijst van erkende instanties voor periodiek onderzoek en beproeving met hun identiteitskenmerken beschikbaar is.

 

6.2.2.6.2.4

Instantie voor periodiek onderzoek en beproeving

De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet door de bevoegde autoriteit worden erkend en moet:

  1. beschikken over personeel in een organisatiestructuur, dat bekwaam, opgeleid, competent en vakkundig is, teneinde de technische functies op bevredigende wijze te kunnen uitvoeren;
  2. toegang hebben tot geschikte en voldoende faciliteiten en uitrusting;
  3. op onpartijdige wijze te werk gaan en vrij zijn van invloeden die zouden kunnen verhinderen om zo te handelen;
  4. commerciële vertrouwelijkheid waarborgen;
  5. een duidelijke scheiding aanhouden tussen feitelijke functies van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving en functies die er geen verband mee houden;
  6. een gedocumenteerd kwaliteitssysteem beheren volgens 6.2.2.6.3;
  7. goedkeuring aanvragen volgens 6.2.2.6.4;
  8. waarborgen dat de periodieke onderzoeken en beproevingen worden uitgevoerd volgens 6.2.2.6.5; en
  9. een doeltreffend en geschikt systeem voor rapportage en dossiervorming volgens 6.2.2.6.6 aanhouden

 

6.2.2.6.3

Kwaliteitssysteem en audit van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving

6.2.2.6.3.1

Kwaliteitssysteem

Het kwaliteitssysteem moet alle door de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving aangenomen beginselen, eisen en voorschriften bevatten. Het moet op systematische en ordelijke wijze in de vorm van schriftelijk vastgelegd(e) beleid, procedures en instructies gedocumenteerd zijn.

Het kwaliteitssysteem moet omvatten:

  1. een omschrijving van de organisatiestructuur en verantwoordelijkheden;
  2. de betreffende instructies voor de kwaliteitscontrole, kwaliteitsborging en processturing, die gebruikt zullen worden;
  3. kwaliteitsdossiers, zoals onderzoeksrapporten, beproevingsgegevens, kalibratiegegevens en certificaten;
  4. beoordelingen door de bedrijfsleiding om de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem voortvloeiend uit de volgens 6.2.2.6.3.2 uitgevoerde audits te waarborgen;
  5. een proces ter controle van documenten en hun herziening;
  6. een middel ter controle van niet-conforme drukhouders; en
  7. opleidingsprogramma's en kwalificatieprocedures voor het desbetreffende personeel.

 

6.2.2.6.3.2

Audit

De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving en haar kwaliteitssysteem moet worden gecontroleerd teneinde te bepalen of zij ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan de voorschriften van het ADR voldoet.

Een audit moet worden uitgevoerd als onderdeel van het eerste goedkeuringsproces (zie 6.2.2.6.4.3). Een audit kan vereist zijn als onderdeel van het proces ter wijziging van een goedkeuring (zie 6.2.2.6.4.6).

Periodieke audits moeten ten genoegen van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd om te waarborgen dat de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving aan de voorschriften van het ADR blijft voldoen.

De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet van de resultaten van elke audit op de hoogte worden gebracht.

De kennisgeving moet de conclusies van de audit en alle vereiste maatregelen ter verbetering bevatten.

 

6.2.2.6.3.3

Onderhoud van het kwaliteitssysteem

De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet het kwaliteitssysteem onderhouden zoals goedgekeurd, opdat het toereikend en doeltreffend blijft.

De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet de bevoegde autoriteit die het kwaliteitssysteem goedkeurde, op de hoogte stellen van alle voorgenomen wijzigingen volgens het proces ter wijziging van een goedkeuring in 6.2.2.6.4.6.

 

6.2.2.6.4

Erkenningsproces voor instanties voor periodiek onderzoek en beproeving

6.2.2.6.4.1

Eerste erkenning

Een instantie die periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders wil uitvoeren overeenkomstig een norm voor drukhouders en het ADR, moet een door de bevoegde autoriteit afgegeven certificaat van erkenning aanvragen, verkrijgen en bewaren.

Deze schriftelijke goedkeuring moet op verzoek worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een land van gebruik.

 

6.2.2.6.4.2

Voor elke instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet een aanvraag worden ingediend en deze moet omvatten:

  1. de naam en het adres van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving en, indien de aanvraag door een gevolmachtigd vertegenwoordiger ingediend wordt, zijn naam en adres;
  2. het adres van elke keuringsvoorziening waar periodiek onderzoek en beproeving wordt uitgevoerd;
  3. de naam en titel van de persoon (personen) die voor het kwaliteitssysteem verantwoordelijk is (zijn);
  4. de omschrijving van de drukhouders, de methoden voor periodiek onderzoek en beproeving, alsmede de betreffende normen voor drukhouders waarmee in het kwaliteitssysteem rekening wordt gehouden;
  5. documentatie over elke keuringsfaciliteit, de uitrusting en het kwaliteitssysteem, zoals gespecificeerd in 6.2.2.6.3.1;
  6. de kwalificaties en opleidingsdossiers van het personeel dat periodiek onderzoek en beproeving uitvoert; en
  7. bijzonderheden van elke weigering van goedkeuring van een soortgelijke aanvraag door enige andere bevoegde autoriteit.

 

6.2.2.6.4.3

De bevoegde autoriteit moet:

  1. de documentatie onderzoeken teneinde te verifiëren dat de procedures in overeenstemming zijn met de voorschriften van de betreffende normen voor drukhouders en het ADR; en
  2. een audit volgens 6.2.2.6.3.2 uitvoeren ter bevestiging dat de onderzoeken en beproevingen ten genoegen van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd zoals door de betreffende normen voor drukhouders en het ADR vereist wordt.

 

6.2.2.6.4.4

Nadat de audit met bevredigend resultaat is uitgevoerd en aan alle voorschriften van 6.2.2.6.4 die van toepassing zijn, is voldaan, moet een certificaat van erkenning worden uitgereikt.

Daarin moet de naam staan van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving, het geregistreerde kenmerk, het adres van elke keuringsfaciliteit, alsmede de noodzakelijke gegevens ter identificatie van de goedgekeurde verrichtingen (bijv. de omschrijving van drukhouders, de methode van periodiek onderzoek en beproeving en de normen voor drukhouders).

 

6.2.2.6.4.5

Indien aan de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving erkenning wordt geweigerd, moet de bevoegde autoriteit voor een dergelijke weigering de gedetailleerde redenen schriftelijk opgeven.

 

6.2.2.6.4.6

Wijzigingen in erkenningen van instanties voor periodiek onderzoek en beproeving

Na erkenning moet de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving de erkenning verlenende bevoegde autoriteit op de hoogte stellen van alle wijzigingen ten opzichte van de onder 6.2.2.6.4.2 ingediende informatie die met de eerste erkenning samenhangen.

De wijzigingen moeten worden geëvalueerd teneinde te bepalen of aan de voorschriften van de betreffende normen voor drukhouders en het ADR zal worden voldaan. Een audit volgens 6.2.2.6.3.2 kan vereist zijn.

De bevoegde autoriteit moet deze wijzigingen schriftelijk aanvaarden of afwijzen en zonodig moet een gewijzigd goedkeuringscertificaat worden afgegeven.

 

6.2.2.6.4.7

Op verzoek moet de bevoegde autoriteit aan elke andere bevoegde autoriteit informatie overdragen die betrekking heeft op de eerste erkenningen, wijzigingen van erkenningen en ingetrokken erkenningen.

 

6.2.2.6.5

Periodiek onderzoek en beproeving en certificering

Het aanbrengen van het kenmerk van periodiek onderzoek en beproeving op een drukhouder moet worden beschouwd als een verklaring dat de drukhouder voldoet aan de van toepassing zijnde normen voor drukhouders en aan de voorschriften van het ADR. De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet op elke goedgekeurde drukhouder het kenmerk voor periodiek onderzoek en beproeving aanbrengen, met inbegrip van haar geregistreerde kenmerk (zie 6.2.2.7.6).

Voordat de drukhouder wordt gevuld, moet door de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving een dossier worden afgegeven, waarin verklaard wordt dat een drukhouder het periodiek onderzoek en de beproeving heeft doorstaan.

 

6.2.2.6.6

Dossiers

De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet dossiers van periodiek onderzoek en beproevingen van drukhouders (zowel goed- als afkeuringen) met inbegrip van de plaats van de keuringsfaciliteit gedurende ten minste 15 jaar bewaren.

De eigenaar van de drukhouder moet tot het volgende periodiek onderzoek en beproeving een identiek dossier bewaren, tenzij de drukhouder voorgoed buiten dienst gesteld wordt.

 

6.2.2.7

Merktekens op hervulbare UN-drukhouders

Opmerking: Voorschriften voor de merktekens voor UN-opslagsystemen met metaalhydride zijn opgenomen in 6.2.2.9 en voorschriften voor de merktekens voor UN-flessenbatterijen zijn opgenomen in 6.2.2.10.

 

6.2.2.7.1

Hervulbare UN-drukhouders moeten duidelijk en leesbaar worden gemerkt met merktekens van de certificering, het gebruik en de fabricage.

Deze merktekens moeten permanent op de drukhouder aangebracht zijn (bv. ingeslagen, gegraveerd of geëtst). De merktekens moeten op de schouder, het bovenste einde of de hals van de drukhouder of op een permanent aangebracht onderdeel van de drukhouder (bijv. aangelaste kraag of een op de buitenmantel van een gesloten cryo-houder gelaste corrosiebestendige plaat) zijn aangebracht.

Behalve het UN-symbool voor verpakkingen moet de grootte van de merktekens ten minsts 5 mm bedragen voor drukhouders met een diameter van ten minste 140 mm en 2,5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm.

De minimale grootte van het UN-symbool voor verpakkingen bedraagt 10 mm voor drukhouders met een diameter van ten minste 140 mm en 5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm.

 

6.2.2.7.2

De volgende merktekens van de certificering moeten zijn aangebracht:

  1. het UN-symbool voor verpakkingen : 6.1.3.1 1

Dit symbool mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan te verklaren dat een verpakking, een flexibele bulkcontainer, een transporttank of een MEGC voldoet aan de desbetreffende voorschriften van hoofdstuk 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6, 6.7 of 6.11. Dit symbool mag niet worden gebruikt voor drukhouders die slechts voldoen aan de voorschriften van 6.2.3 t/m 6.2.5 (zie 6.2.3.9);

  1. de technische norm (bijv. ISO 9809-1), gebruikt voor het ontwerp, de constructie en de beproeving;
  2. de letter(s) die het land van goedkeuring aangeeft (aangeven), overeenkomstig het onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer *1

    Opmerking: Het land van goedkeuring wordt geacht het land te zijn van de bevoegde autoriteit die toestemming heeft verleend voor de keuring en beproeving van de houder ten tijde van de productie.

  3. het identiteitskenmerk of de stempelinslag van de onderzoeksinstantie, die bij de bevoegde autoriteit van het land, waar de kenmerking werd toegelaten, is geregistreerd;
  4. de datum van het eerste onderzoek, het jaar (vier cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z.’/’).

*1 Onderscheidingsteken van de staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bijv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).

 

6.2.2.7.3

De volgende merktekens voor het gebruik moeten zijn aangebracht:

  1. de beproevingsdruk in bar, voorafgegaan door de letters “PH” en gevolgd door de letters “BAR”;
  2. de massa van de lege drukhouder met inbegrip van alle permanent bevestigde onderdelen (bijvoorbeeld ring om de hals of om de voet, enz.) in kilogrammen, gevolgd door de letters “KG”. De massa van de afsluiter, de beschermkap van de afsluiter of de bescherming van de afsluiter, een eventuele coating of het poreuze materiaal voor acetyleen mag in deze massa niet zijn inbegrepen. De massa moet worden uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar boven is afgerond. Bij flessen van minder dan 1 kg moet de massa worden uitgedrukt in twee significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar boven is afgerond. In het geval van drukhouders voor UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, moet ten minste één decimaal na de komma worden aangebracht en voor drukhouders van minder dan 1 kg, twee decimalen;
  3. de gegarandeerde minimumwanddikte van de drukhouder in millimeter, gevolgd door de letters “MM”. Dit merkteken is niet vereist voor drukhouders met een waterinhoud van ten hoogste 1 liter en niet voor flessen van composietmateriaal of voor gesloten cryo-houders;
  4. in het geval van drukhouders voor samengeperste gassen, UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, de bedrijfsdruk in bar, voorafgegaan door de letters “PW”. In het geval van gesloten cryo-houders de hoogste toelaatbare bedrijfsdruk, voorafgegaan door de letters "MAWP";
  5. in het geval van drukhouders voor vloeibaar gemaakte gassen en sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen de waterinhoud in liter, uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond, gevolgd door de letter “L”. Indien de getalswaarde van de minimale of nominale waterinhoud een geheel getal is, mogen de cijfers na de komma buiten beschouwing worden gelaten;
  6. in het geval van drukhouders voor UN 1001 acetyleen, opgelost, de totale massa van de ledige houder, de uitrustingsdelen en toebehoren die tijdens het vullen niet worden verwijderd, een eventuele coating, het poreuze materiaal, het oplosmiddel en het gas waarmee dit wordt verzadigd, uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond, gevolgd door de letters “KG”. Ten minste één decimaal na de komma moet worden aangebracht. Voor drukhouders van minder dan 1 kg moet de massa worden uitgedrukt in twee significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond;
  7. in het geval van drukhouders voor UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, de totale massa van de ledige houder, de uitrustingsdelen en toebehoren die tijdens het vullen niet worden verwijderd, een eventuele coating, het poreuze materiaal, uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond, gevolgd door de letters “KG”. Ten minste één decimaal na de komma moet worden aangebracht. Voor drukhouders van minder dan 1 kg moet de massa worden uitgedrukt in twee significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond.

 

6.2.2.7.4

De volgende fabricagemerktekens moeten zijn aangebracht:

  1. de aanduiding voor de schroefdraad van de fles (bijv. 25E). Dit merkteken is niet vereist voor gesloten cryo-houders;
  2. Het merkteken van de fabrikant, geregistreerd door de bevoegde autoriteit. Indien het land van fabricage niet hetzelfde is als het land van toelating, dan moet het merkteken van de fabrikant worden voorafgegaan door de letter(s) die het land van fabricage aangeeft (aangeven), overeenkomstig de onderscheidingstekens gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer*. De merktekens voor het land en voor de fabrikant moeten worden gescheiden door een spatie of een schuine streep;

    Opmerking: Informatie over kenmerken die gebruikt mogen worden voor de identificatie van schroefdraad van flessen, is te vinden in ISO/TR 11364 "Gasflessen – Compilatie van nationale en internationale selectie voor afsluiters met schroefspindel en hun identificatie en markeringsysteem".

  3. het door de fabrikant toegekende serienummer;
  4. In het geval van drukhouders van staal en drukhouders van composietmateriaal met een bekleding van staal, bestemd voor het vervoer van gassen met een gevaar van waterstofbrosheid, de letter “H”, als bewijs van de compatibiliteit van het staal (zie ISO 11114-1:2012 + A1:2017).
  5. In het geval van flessen en grote cilinders van composietmateriaal met een beperkte ontwerplevensduur, de letters “FINAL”, gevolgd door de ontwerplevensduur aangegeven als jaar (vier cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. “/”);
  6. in het geval van flessen en grote cilinders van composietmateriaal met een beperkte ontwerplevensduur van langer dan 15 jaar en in het geval van flessen en grote cilinders van composietmateriaal met een onbeperkte ontwerplevensduur, de letters “SERVICE” gevolgd door de datum 15 jaar na de vervaardigingsdatum (eerste onderzoek) aangegeven als jaar (vier cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. “/”).

Opmerking: Zodra het eerste ontwerptype het beproevingsprogramma voor de gebruiksduur overeenkomstig 6.2.2.1.1 Opmerking * of 6.2.2.1.2

Opmerking 2 met goed gevolg heeft doorstaan, is het kenmerk voor de oorspronkelijke gebruiksduur niet meer nodig bij toekomstige fabricage. Dit kenmerk moet onleesbaar worden gemaakt op flessen en grote cilinders van een ontwerptype dat heeft voldaan aan de vereisten van het beproevingsprogramma voor de gebruiksduur.

* Onderscheidingsteken van de staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bijv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).

 

6.2.2.7.5

De bovengenoemde merktekens moeten in drie groepen worden gerangschikt.

  • De fabricagemerktekens vormen de bovenste groep en moeten in de in paragraaf 6.2.2.7.4 aangegeven volgorde na elkaar zijn aangegeven, met uitzondering van de merktekens beschreven in 6.2.2.7.4 q) en r), die naast de merktekens voor periodiek onderzoek en beproeving van 6.2.2.7.7 moeten zijn aangebracht.
  • De merktekens voor het gebruik, genoemd in 6.2.2.7.3, moeten de middelste groep vormen en de beproevingsdruk (f) moet onmiddellijk worden voorafgegaan door de bedrijfsdruk (i), indien de laatste vereist is.
  • De merktekens van de certificering vormen de onderste groep en moeten in de in 6.2.2.7.2 aangegeven volgorde na elkaar zijn aangegeven.

De volgende afbeelding is een voorbeeld van de merktekens op een fles:

6.2.2.7.5

 

6.2.2.7.6

Andere merktekens op andere plekken dan de zijwand zijn toegelaten, onder voorwaarde dat zij worden aangebracht op plekken met lage spanningen en dat zij niet van een grootte of diepte zijn, die tot schadelijke spanningsconcentraties leiden.

In het geval van gesloten cryo-houders mogen dergelijke merktekens op een afzonderlijke plaat staan, die op de buitenmantel aangebracht is.

Dergelijke merktekens mogen niet strijdig zijn met de voorgeschreven merktekens.

 

6.2.2.7.7

In aanvulling op de voorafgaande merktekens moet elke hervulbare drukhouder die aan de voorschriften voor periodiek onderzoek en beproeving van 6.2.2.4 voldoet, worden gemerkt met:

  1. het (de) onderscheidingsteken(s) van het land dat de instantie die het periodieke onderzoek en de periodieke beproeving uitvoert, toegelaten heeft, overeenkomstig het onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer *. Dit kenmerk is niet vereist indien deze instantie wordt toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land dat de fabricage goedkeurt;
  2. het geregistreerde waarmerk van de instantie die door de bevoegde autoriteit is toegelaten om periodiek onderzoek en beproeving uit te voeren;
  3. de datum van periodieke onderzoek en beproeving, het jaar (twee cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. "/" ). Om het jaar aan te geven mogen vier cijfers worden gebruikt.

De hierboven genoemde merktekens moeten in de aangegeven volgorde opeenvolgend voorkomen.

* Onderscheidingsteken van de staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bijv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).

6.2.2.7.8

Bij acetyleenflessen mag, indien de bevoegde autoriteit hiermee instemt, de datum van het laatst uitgevoerde periodieke onderzoek en het waarmerk van de instantie die het periodiek onderzoek en beproeving uitvoert, worden ingeslagen op een ring die aan de fles is bevestigd door middel van de afsluiter. De ring moet zo zijn uitgevoerd dat deze alleen kan worden verwijderd door demontage van de afsluiter van de fles.

 

6.2.2.7.9

Geschrapt

 

6.2.2.8

Merktekens op niet-hervulbare UN-drukhouders

6.2.2.8.1

Niet-hervulbare UN-drukhouders moeten duidelijk en leesbaar voorzien zijn van de merktekens van de certificering en bijzondere merktekens voor gassen en drukhouders.

Deze merktekens moeten permanent op de drukhouder zijn aangebracht (bijvoorbeeld met een sjabloon afgedrukt, ingeslagen, gegraveerd of geëtst).

De merktekens moeten, behalve wanneer zij met een sjabloon zijn aangebracht, op de schouder, het bovenste gedeelte of de hals van de drukhouder of op een permanent aangebracht onderdeel van de drukhouder (bv. een aangelaste kraag) zijn aangebracht.

Met uitzondering van het UN-symbool voor verpakkingen en het opschrift “NIET HERVULLEN” moet de grootte van de merktekens ten minste 5 mm bedragen voor drukhouders met een diameter van ten minste 140 mm en 2,5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm.

De minimale grootte van het UN-symbool voor verpakkingen moet 10 mm bedragen voor drukhouders met een diameter van ten minste 140 mm en 5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm. De minimumgrootte voor het opschrift “NIET HERVULLEN” bedraagt 5 mm.

 

6.2.2.8.2

De merktekens, genoemd in 6.2.2.7.2 t/m 6.2.2.7.4, moeten met uitzondering van g), h) en m) zijn aangebracht. Het serienummer o) mag worden vervangen door het chargenummer.

Bovendien is het opschrift “NIET HERVULLEN” met een letterhoogte van ten minste 5 mm voorgeschreven.

 

6.2.2.8.3

De voorschriften van 6.2.2.7.5 zijn van toepassing.

Opmerking: In verband met de grootte van niet-hervulbare drukhouders mogen deze duurzame kenmerken worden vervangen door een etiket.

 

6.2.2.8.4

Andere merktekens op andere plekken dan de zijwanden zijn toegelaten, onder voorwaarde dat zij worden aangebracht op plekken met lage spanningen en dat zij niet van een grootte of diepte zijn die tot schadelijke spanningsconcentraties leiden.

Dergelijke merktekens mogen niet strijdig zijn met de voorgeschreven merktekens.

 

6.2.2.9

Merktekens op UN-opslagsystemen met metaalhydride

6.2.2.9.1

UN-opslagsystemen met metaalhydride moeten duidelijk en leesbaar zijn gemerkt met de merktekens hieronder genoemd. Deze merktekens moeten permanent op het opslagsysteem met metaalhydride zijn aangebracht (bijv. ingeslagen, gegraveerd of geëtst).

De merktekens moeten op de schouder, het bovenste einde of de hals van het opslagsysteem met metaalhydride of op een permanent aangebracht onderdeel van het opslagsysteem met metaalhydride zijn aangebracht.

Behalve in het geval van het UN-symbool voor verpakkingen moet de grootte van de merktekens ten minste 5 mm bedragen voor opslagsystemen met metaalhydride met een totale afmeting van ten minste 140 mm en 2,5 mm voor het opslagsysteem met metaalhydride met een totale afmeting kleiner dan 140 mm.

De minimale grootte van het UN-symbool voor verpakkingen bedraagt 10 mm voor het opslagsysteem met metaalhydride met een minimale totale afmeting van ten minste 140 mm en 5 mm voor het opslagsysteem met metaalhydride met een minimale totale afmeting minder dan 140 mm.

 

6.2.2.9.2

De volgende merktekens moeten zijn aangebracht:

  1. het UN-symbool voor verpakkingen 6.1.3.1 1

    Dit symbool mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan te verklaren dat een verpakking, een flexibele bulkcontainer, een transporttank of een MEGC voldoet aan de desbetreffende voorschriften van hoofdstuk 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6, 6.7 of 6.11.
  1. “ISO 16111” (de technische norm, gebruikt voor het ontwerp, de constructie en de beproeving);
  2. de letter(s) die het land van goedkeuring aangeeft (aangeven), overeenkomstig het onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer *;

    Opmerking: Het land van goedkeuring wordt geacht het land te zijn van de bevoegde autoriteit die toestemming heeft verleend voor de keuring en beproeving van de houder ten tijde van de productie.

  3. het identiteitskenmerk of de stempelinslag van de onderzoeksinstantie, die bij de bevoegde autoriteit van het land, waar de kenmerking werd toegelaten, is geregistreerd;
  4. de datum van het eerste onderzoek, het jaar (vier cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z.”/”).
  5. de beproevingsdruk van de houder in bar, voorafgegaan door de letters “PH” en gevolgd door de letters “BAR”;
  6. de nominale vuldruk van het opslagsysteem met metaalhydride, voorafgegaan door de letters “RCP” en gevolgd door de letters “BAR”;
  7. het merkteken van de fabrikant, geregistreerd door de bevoegde autoriteit. Indien het land van fabricage niet hetzelfde is als het land van toelating, dan moet het merkteken van de fabrikant worden voorafgegaan door de letter(s) die het land van fabricage aangeeft (aangeven), overeenkomstig de onderscheidingstekens gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer.2 De merktekens voor het land en voor de fabrikant moeten worden gescheiden door een spatie of een schuine streep;
  8. het door de fabrikant toegekende serienummer;
  9. in het geval van houders van staal en houders van composietmateriaal met een bekleding van staal, de letter “H”, als bewijs van de compatibiliteit van het staal (zie ISO 11114-1:2012 + A1:2017); en,
  10. in het geval van opslagsystemen met metaalhydride met een beperkte levensduur de datum van afloop, aangegeven door de letters “FINAL” gevolgd door het jaar (vier cijfers) gevolgd door de maand (twee cijfers) gescheiden door een schuine streep (d.w.z. “/”).

De merktekens van de certificering aangegeven in a) t/m e) hierboven moeten na elkaar in de aangegeven volgorde voorkomen. De beproevingsdruk f) moet onmiddellijk worden voorafgegaan door de nominale vuldruk g). De merktekens van de fabricage moeten in de volgorde aangegeven in h) t/m k) hierboven voorkomen.

* Onderscheidingsteken van de staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bijv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).

6.2.2.9.3

Andere merktekens op andere plekken dan de zijwand zijn toegestaan, onder voorwaarde dat zij worden aangebracht op plekken met lage spanningen en dat zij niet van een grootte of diepte zijn die tot schadelijke spanningsconcentraties leiden. Dergelijke merktekens mogen niet strijdig zijn met de voorgeschreven merktekens.

 

6.2.2.9.4

In aanvulling op de voorafgaande merktekens moet elk opslagsysteem met metaalhydride dat aan de voorschriften voor periodiek onderzoek en beproeving van 6.2.2.4 voldoet, worden gemerkt met:

  1. het (de) onderscheidingsteken(s) van het land dat de instantie heeft toegelaten die het periodieke onderzoek en de periodieke beproeving uitvoert, zoals aangegeven door het Onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer*. Dit kenmerk is niet vereist indien deze instantie is toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land dat de fabricage goedkeurt;
  2. het geregistreerde waarmerk van de instantie die door de bevoegde autoriteit is toegelaten om periodiek onderzoek en de beproeving uit te voeren;
  3. de datum van het periodieke onderzoek en de beproeving, het jaar (twee cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. “/” ). Vier cijfers mogen worden gebruikt om het jaar aan te geven.
    De hierboven genoemde merktekens moeten in de aangegeven volgorde opeenvolgend voorkomen.

* Onderscheidingsteken van de staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bijv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).

6.2.2.10

Merktekens op UN-flessenbatterijen

6.2.2.10.1

Afzonderlijke flessen in een flessenbatterij moeten worden gekenmerkt in overeenstemming met 6.2.2.7.

 

6.2.2.10.2

Hervulbare UN-flessenbatterijen moeten duidelijk en leesbaar worden gekenmerkt met merktekens van de certificering, het gebruik en de fabricage.

Deze merktekens moeten permanent zijn aangebracht (bv. ingeslagen, gegraveerd of geëtst) op een permanent aan het frame van de flessenbatterij bevestigde plaat.

Behalve voor het UN-symbool voor verpakkingen moet de grootte van de merktekens ten minste 5 mm bedragen.

De minimale grootte van het UN-symbool voor verpakkingen bedraagt 10 mm.

 

6.2.2.10.3

De volgende merktekens moeten zijn aangebracht:

  1. De merktekens van de certificering als aangegeven in 6.2.2.7.2 (a), (b), (c), (d) en (e);
  2. De merktekens voor het gebruik als aangegeven in 6.2.2.7.3 (f), (i) en (j) en het totaal van de massa van het frame van de flessenbatterij en alle niet-afneembare elementen (flessen, verzamelleiding, armaturen en afsluiters). Op batterijen bedoeld voor het vervoer van UN 1001 acetyleen, opgelost of UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij moet de eigen massa worden vermeld zoals aangegeven in bepaling B.4.2 van ISO 10961:2010; en
  3. De fabricagemerktekens als aangegeven in 6.2.2.7.4 (n), (o) en, voor zover van toepassing, (p).

 

6.2.2.10.4

De merktekens moeten in drie groepen worden gerangschikt:

  1. De fabricagemerktekens moeten de bovenste groep vormen en in de in 6.2.2.10.3 (c) aangegeven volgorde na elkaar zijn aangegeven;
  2. De merktekens voor het gebruik in 6.2.2.10.3 (b) moeten de middelste groep vormen en het merkteken voor het gebruik als aangegeven in 6.2.2.7.3 (f) moet direct worden voorafgegaan door het merkteken voor het gebruik als aangegeven in 6.2.2.7.3 (i) indien dit laatste vereist is;
  3. De merktekens van de certificering moeten de onderste groep vormen en in de in 6.2.2.10.3 (a) aangegeven volgorde zijn aangegeven

 

6.2.2.11

Equivalente procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek en beproeving

Aan de voorschriften van 6.2.2.5 en 6.2.2.6 voor UN-drukhouders wordt geacht te zijn voldaan indien de volgende procedures worden toegepast:

Procedure Betreffende  instantie
Typegoedkeuring (1.8.7.2) Xa
Toezicht op de fabricage (1.8.7.3) Xa of IS
Eerste onderzoek en beproevingen (1.8.7.4) Xa of IS
Periodiek onderzoek (1.8.7.5) Xa of Xb of IS

Voor hervulbare drukhouders mag de conformiteitsbeoordeling van afsluiters en andere demonteerbare onderdelen die een directe functie hebben voor de veiligheid apart van de beoordeling van de drukhouder plaatsvinden.

Xa betekent de bevoegde autoriteit, haar gemachtigde of beproevingsinstantie overeenkomstig 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (met uitzondering van bepaling 8.1.3) type A.

Xb betekent een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (met uitzondering van bepaling 8.1.3) type B.

IS betekent een interne inspectiedienst van de aanvrager onder toezicht van een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (met uitzondering van bepaling 8.1.3) type A. De interne inspectiedienst moet onafhankelijk zijn van het ontwerpproces, de fabricagewerkzaamheden, reparatie en onderhoud.

 

6.2.3

Algemene voorschriften voor niet-UN-drukhouders

6.2.3.1

Ontwerp en constructie

6.2.3.1.1

Drukhouders en sluitingen daarvan, die niet zijn ontworpen, geconstrueerd, onderzocht, beproefd en goedgekeurd overeenkomstig de voorschriften van 6.2.2, moeten zijn ontworpen, geconstrueerd, onderzocht, beproefd en goedgekeurd in overeenstemming met de algemene voorschriften van 6.2.1, aangevuld of gemodificeerd door de voorschriften van deze sectie en van 6.2.4 of 6.2.5.

 

6.2.3.1.2

Voor zover mogelijk moet de wanddikte door berekening worden vastgesteld, indien noodzakelijk aangevuld door een experimentele spanningsanalyse.

Anders mag de wanddikte langs experimentele weg worden vastgesteld.

Bij het ontwerp van de wand en de ondersteunende delen moet gebruik gemaakt worden van geschikte berekeningsmethoden, om de veiligheid van de houders te waarborgen.

De minimumwanddikte, nodig om weerstand te bieden aan de druk, moet berekend worden, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met:

  • de berekeningsdruk, die niet lager mag zijn dan de beproevingsdruk;
  • de berekeningstemperaturen, waarbij voldoende veiligheidsmarges worden voorzien;
  • de hoogste spanningen en de hoogste spanningsconcentraties, indien noodzakelijk;
  • de factoren die met de materiaaleigenschappen samenhangen.

 

6.2.3.1.3

Voor gelaste drukhouders moeten alleen metalen worden gebruikt van een lasbare kwaliteit, waarvoor een voldoende kerfslagwaarde bij een omgevingstemperatuur van -20 oC kan worden gegarandeerd.

 

6.2.3.1.4

De kerfslagwaarde voor gesloten cryo-houders, die moet worden vastgesteld zoals voorgeschreven in 6.2.1.1.8.1, moet worden beproefd zoals aangegeven in 6.8.5.3.

 

6.2.3.1.5

Acetyleenflessen mogen niet zijn voorzien van smeltveiligheden.

 

6.2.3.2

Gereserveerd

 

6.2.3.3

Bedrijfsuitrusting

6.2.3.3.1

De bedrijfsuitrusting moet voldoen aan 6.2.1.3.

 

6.2.3.3.2

Openingen
Drukvaten mogen voorzien zijn van openingen voor het vullen en ledigen en van andere openingen voor de controle van het vloeistofniveau, van de overdruk of van drukontlastingsinrichtingen.

In verband met de veiligheid bij de behandeling moet het aantal openingen zoveel mogelijk worden beperkt.

Drukvaten mogen ook zijn voorzien van een inspectieopening, die door middel van een doeltreffende sluiting moet zijn afgesloten.

 

6.2.3.3.3

Armaturen

  1. Indien flessen van een inrichting zijn voorzien, die het rollen van de flessen verhindert, mag deze inrichting niet met de beschermkap van de afsluiter zijn verbonden.
  2. Rolbare drukvaten moeten zijn voorzien van rolbanden of een andere bescherming tegen beschadiging als gevolg van rollen (bv. door de buitenkant van de houder te bespuiten met een laag corrosiebestendig metaal).
  3. Flessenbatterijen moeten zijn uitgerust met voorzieningen die een veilige behandeling en veilig vervoer garanderen.
  4. Indien peilinrichtingen, manometers of drukontlastingsinrichtingen zijn aangebracht, moeten deze op dezelfde wijze worden beschermd, als voorgeschreven voor afsluiters in 4.1.6.8.

 

6.2.3.4

Eerste onderzoek en beproeving

6.2.3.4.1

Nieuwe drukhouders moeten tijdens en na de fabricage worden onderworpen aan beproeving en onderzoek in overeenstemming met de voorschriften van 6.2.1.5.

 

6.2.3.4.2

Specifieke voorschriften van toepassing op drukhouders van aluminiumlegeringen

  1. In aanvulling op het eerste onderzoek, voorgeschreven in 6.2.1.5.1, moet de binnenwand van de drukhouders op mogelijke interkristallijne corrosie worden onderzocht, indien een koperhoudende aluminiumlegering toegepast wordt of een magnesium- en mangaanhoudende aluminiumlegering, waarvan het magnesiumgehalte hoger is dan 3,5% of waarvan het mangaangehalte lager is dan 0,5%.
  2. Indien het een aluminium/koperlegering betreft, wordt het onderzoek uitgevoerd door de fabrikant bij de goedkeuring van een nieuwe legering door de bevoegde autoriteit; het onderzoek wordt vervolgens herhaald tijdens de productie bij iedere gieting van de legering.
  3. Indien het een aluminium/magnesiumlegering betreft, wordt het onderzoek uitgevoerd door de fabrikant bij de goedkeuring van een nieuwe legering en van het productieproces door de bevoegde autoriteit. De beproeving moet herhaald worden, indien de samenstelling van de legering of het productieproces wordt gewijzigd.

 

6.2.3.5

Periodiek onderzoek en beproeving

6.2.3.5.1

Het periodiek onderzoek en beproeving moet in overeenstemming zijn met 6.2.1.6.

Opmerking 1: Na toestemming van de bevoegde autoriteit van het land van toelating van het type mag de hydraulische proefpersing van elke afzonderlijke gelaste fles van staal bestemd voor het vervoer van gassen met UN-nummer 1965, mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g., met een inhoud van minder dan 6,5 liter worden vervangen door een andere beproeving, die een gelijkwaardig veiligheidsniveau waarborgt.

Opmerking 2: Voor naadloze stalen flessen en grote cilinders kunnen de in 6.2.1.6.1 b) vermelde controle en in 6.2.1.6.1 d) vermelde hydraulische proefpersing worden vervangen door een procedure die voldoet aan EN ISO 16148:2016 “Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen en grote cilinders – Akoestisch emissie-onderzoek (AT) en ultrasoon vervolgonderzoek (UT) voor periodiek onderzoek en beproeving”.

Opmerking 3: De in 6.2.1.6.1 b) vermelde controle en in 6.2.1.6.1 d) vermelde hydraulische proefpersing kunnen worden vervangen door ultrasoon onderzoek uitgevoerd overeenkomstig EN ISO 18119:2018 voor naadloze cilinders en flessen van staal of voor naadloze cilinders en flessen van aluminiumlegering. Ondanks het gestelde in paragraaf B.1 van deze norm, moeten alle cilinders en flessen waarvan de wanddikte minder is dan de minimum ontwerp dikte worden afgekeurd.

 

6.2.3.5.2

Gesloten cryo-houders moeten aan periodieke onderzoeken en beproevingen worden onderworpen na verloop van de termijn vastgelegd in verpakkingsinstructie P203 (8) (b) van 4.1.4.1, in overeenstemming met het volgende:

  1. uitwendige controle van de houder en onderzoek van de uitrusting en de uitwendige opschriften;
  2. de dichtheidsproef.

 

6.2.3.5.3

Algemene voorschriften voor de vervanging van specifieke controle(s) ten behoeve van periodiek onderzoek en beproeving zoals vereist in 6.2.3.5.1

 

6.2.3.5.3.1

Deze paragraaf is alleen van toepassing op typen drukhouders die zijn ontworpen en vervaardigd volgens de in 6.2.4.1 vermelde normen of in 6.2.5 vermelde technische regels, en waarbij de eigenschappen die samenhangen met het ontwerp verhinderen dat controle b) of d) voor periodieke onderzoeken en beproevingen zoals vereist in 6.2.1.6.1 kan worden uitgevoerd of de resultaten ervan geïnterpreteerd kunnen worden.

Voor dergelijke drukhouders moet(en) deze controle(s) worden vervangen door (een) alternatieve methode(n) die gerelateerd is/zijn aan de eigenschappen van het specifieke ontwerp, zoals aangegeven in 6.2.3.5.4 en nader omschreven in een bijzondere bepaling van hoofdstuk 3.3 of een in 6.2.4.2 genoemde norm.

In de alternatieve methoden moet aangegeven zijn welke controles en proeven overeenkomstig 6.2.1.6.1 b) en d) zij moeten vervangen.

De alternatieve methode(n) in combinatie met de resterende controles overeenkomstig 6.2.1.6.1 a) tot en met e) moet(en) een veiligheidsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau voor drukhouders van overeenkomstige grootte en voor soortgelijk gebruik die in overeenstemming met 6.2.3.5.1 onderzocht en beproefd moeten worden.

Bovendien moet(en) de alternatieve methode(n) een omschrijving bevatten van de volgende elementen:

  • de toepasselijke typen drukhouders;
  • de procedure voor de beproeving(en);
  • de specificaties van de acceptatiecriteria;
  • de maatregelen wanneer drukhouders worden afgewezen.

 

6.2.3.5.3.2

Niet-destructieve beproeving als alternatieve methode

De in 6.2.3.5.3.1 genoemde controle(s) moet(en) worden aangevuld of vervangen door een of meer niet-destructieve beproevingsmethoden die op elke afzonderlijke drukhouder moeten worden toegepast.

 

6.2.3.5.3.3

Destructieve beproeving als alternatieve methode

Indien geen enkele niet-destructieve beproeving resulteert in een gelijkwaardig veiligheidsniveau, moet(en) de in 6.2.3.5.3.1 genoemde controle(s), uitgezonderd de inwendige controle als vermeld in 6.2.1.6.1 b), worden aangevuld of vervangen door een of meer destructieve beproevingsmethoden in combinatie met de statistische evaluatie ervan.

Ook de methode voor destructieve beproeving moet een omschrijving bevatten van de volgende elementen:

  • de toepasselijke basispopulatie drukhouders;
  • een procedure voor aselecte monstername van de afzonderlijke drukhouders die worden beproefd;
  • een procedure voor de statistische evaluatie van de beproevingsresultaten, met inbegrip van de afwijzingscriteria;
  • de frequentie van destructieve beproevingen van monsters;
  • de maatregelen ter bepaling van het einde van de levensduur die genomen moeten worden wanneer aan de acceptatiecriteria wordt voldaan maar een aantasting van materiaaleigenschappen is vastgesteld die relevant is voor de veiligheid;
  • een statistische beoordeling van het veiligheidsniveau dat met de alternatieve methode wordt bereikt

 

6.2.3.5.4

Omspoten flessen waarop 6.2.3.5.3.1 van toepassing is, moeten worden onderworpen aan periodiek onderzoek en beproeving overeenkomstig bijzondere bepaling 674 in hoofdstuk 3.3.

 

6.2.3.6

Goedkeuring van drukhouders

6.2.3.6.1

De procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek van sectie 1.8.7 moeten worden uitgevoerd door de desbetreffende instantie overeenkomstig de volgende tabel:

Procedure Betreffende  instantie
Typegoedkeuring (1.8.7.2) Xa
Toezicht op de fabricage (1.8.7.3) Xa of IS
Eerste onderzoek en beproevingen (1.8.7.4) Xa of IS
Periodiek onderzoek (1.8.7.5) Xa of Xb of IS

Voor hervulbare drukhouders mag de conformiteitsbeoordeling van afsluiters en andere afneembare appendages die een directe veiligheidsfunctie hebben, gescheiden van de houders worden uitgevoerd.

Voor niet-hervulbare drukhouders moet de conformiteitsbeoordeling van afsluiters en andere afneembare appendages die een directe veiligheidsfunctie hebben, samen met de beoordeling van de houders worden uitgevoerd.

Xa betekent de bevoegde autoriteit, haar gemachtigde of beproevingsinstantie overeenkomstig 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (met uitzondering van bepaling 8.1.3) type A.

Xb betekent een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (met uitzondering van bepaling 8.1.3) type B.

IS betekent een interne inspectiedienst van de aanvrager onder toezicht van een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.2, 1.8.6.4, 1.8.6.5 en 1.8.6.8 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (met uitzondering van bepaling 8.1.3) type A.

De interne inspectiedienst moet onafhankelijk zijn van het ontwerpproces, de fabricagewerkzaamheden, reparatie en onderhoud.

 

6.2.3.6.2

Indien het land van toelating Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, dan is de bevoegde autoriteit genoemd in 6.2.1.7.2 de bevoegde autoriteit van een Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR.

 

6.2.3.7

Voorschriften voor fabrikanten

6.2.3.7.1

Aan de desbetreffende voorschriften van 1.8.7 moet zijn voldaan.

 

6.2.3.8

Voorschriften voor onderzoeksinstanties

6.2.3.8.1

Aan de voorschriften van 1.8.6 moet zijn voldaan.

 

6.2.3.9

Merktekens op hervulbare drukhouders

6.2.3.9.1

De kenmerken moeten in overeenstemming zijn met subsectie 6.2.2.7 met de volgende afwijkingen.

 

6.2.3.9.2

Het verpakkingssymbool van de Verenigde Naties, aangegeven in 6.2.2.7.2 a) en de voorzieningen van 6.2.2.7.4 q) en r) moeten niet worden aangebracht.

 

6.2.3.9.3

De voorschriften van 6.2.2.7.3 j) moeten worden vervangen door het volgende:

  1. De waterinhoud van de drukhouder in liter, gevolgd door de letter "L". In het geval van drukhouders voor vloeibaar gemaakte gassen moet de waterinhoud in liter worden uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond.
    Indien de getalswaarde van de minimale of nominale waterinhoud een geheel getal is, mogen de cijfers na de komma buiten beschouwing worden gelaten.

 

6.2.3.9.4

De merktekens, aangegeven in  6.2.2.7.3 g) en h) en 6.2.2.7.4 m), zijn niet vereist voor drukhouders voor UN 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g.

 

6.2.3.9.5

Indien het merkteken van de datum wordt aangebracht, voorgeschreven in 6.2.2.7.7 c), hoeft de maand niet te worden aangegeven bij gassen waarvoor de tijdsduur tussen de periodieke beproevingen 10 jaar of meer bedraagt (zie de verpakkingsinstructies P200 en P203 van 4.1.4.1).

 

6.2.3.9.6

De merktekens overeenkomstig 6.2.2.7.7 mogen worden ingeslagen op een ring van een geschikt materiaal die aan de fles of het drukvat wordt bevestigd wanneer de afsluiter wordt gemonteerd en die alleen is te verwijderen door demontage van de afsluiter van de fles of het drukvat.

 

6.2.3.9.7

Merktekens op flessenbatterijen

6.2.3.9.7.1

De afzonderlijke flessen in flessenbatterijen moeten worden gekenmerkt overeenkomstig 6.2.3.9.1 t/m 6.2.3.9.6.

 

6.2.3.9.7.2

Flessenbatterijen moeten in overeenstemming met 6.2.2.10.2 en 6.2.2.10.3 zijn gekenmerkt, behalve dat het UN-symbool voor verpakkingen als aangegeven in 6.2.2.7.2 (a) niet mag worden toegepast.

 

6.2.3.9.7.3

In aanvulling op de voorgaande merktekens moet elke flessenbatterij die voldoet aan de voorschriften inzake periodiek onderzoek en beproeving van 6.2.4.2 zijn voorzien van een kenmerk waarop staat aangegeven:

  1. het (de) onderscheidingsteken(s) van het land dat de instantie die de periodieke onderzoeken en beproevingen uitvoert, heeft toegelaten, overeenkomstig het onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer*.
    Dit kenmerk is niet vereist indien deze instantie wordt toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land dat de fabricage goedkeurt;
  2. het geregistreerde waarmerk van de instantie die door de bevoegde autoriteit is toegelaten om periodiek onderzoek en beproeving uit te voeren;
  3. de datum van periodiek onderzoek en beproeving, het jaar (twee cijfers) gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. "/"). Om het jaar aan te geven mogen vier cijfers worden gebruikt.

De hierboven genoemde merktekens moeten in de aangegeven volgorde na elkaar voorkomen, hetzij op de plaat zoals aangegeven in 6.2.2.10.2, hetzij op een afzonderlijke, permanent aan het frame van de flessenbatterij bevestigde plaat.

* Onderscheidingsteken van de staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bijv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).

6.2.3.10

Merktekens op niet-hervulbare drukhouders

6.2.3.10.1

De kenmerken moeten in overeenstemming zijn met 6.2.2.8, behalve dat het verpakkingssymbool van de Verenigde Naties, aangegeven in 6.2.2.7.2 a), niet moet worden aangebracht.

 

6.2.3.11

Bergingsdrukhouders

6.2.3.11.1

Met het oog op een veilige behandeling en verwijdering van in bergingsdrukhouders vervoerde drukhouders mag het ontwerp van bergingsdrukhouders voorzien in uitrusting die verder niet voor flessen of drukvaten wordt gebruikt, zoals platte bodems, snel openende inrichtingen en openingen in het cilindrische deel.

 

6.2.3.11.2

In de documentatie voor de aanvraag die bij de bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring wordt ingediend moeten duidelijk instructies voor de veilige behandeling en het veilig gebruik van de bergingsdrukhouder worden vermeld, en die instructies moeten in het certificaat van goedkeuring worden opgenomen.

In het certificaat van goedkeuring moeten tevens de drukhouders worden vermeld die voor vervoer in een bergingsdrukhouder zijn toegelaten.

Ook moet een lijst worden bijgevoegd van de materialen die zijn gebruikt voor de vervaardiging van alle delen waarvan aangenomen kan worden dat zij in aanraking zullen komen met de gevaarlijke goederen.

 

6.2.3.11.3

De fabrikant moet de eigenaar van een bergingsdrukhouder een afschrift van het certificaat van goedkeuring ter beschikking stellen.

 

6.2.3.11.4

De kenmerking van bergingsdrukhouders overeenkomstig 6.2.3 moet door de bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring worden bepaald, met inachtneming van de afhankelijk van het geval geschikte kenmerkingsvoorschriften. De kenmerken moeten onder meer de waterinhoud en beproevingsdruk van de bergingsdrukhouder aangeven.

 

6.2.4

Voorschriften voor niet-UN-drukhouders, die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd.

Opmerking: Personen of instanties die in de normen worden geïdentificeerd als dragers van verantwoordelijkheden in overeenstemming met het ADR, moeten voldoen aan de voorschriften van het ADR.

 

6.2.4.1

Ontwerp, constructie, eerste onderzoek en beproeving

Certificaten voor typegoedkeuring moeten worden afgegeven zoals aangegeven in 1.8.7. De normen waarnaar in onderstaande tabel wordt verwezen, moeten worden toegepast voor het afgeven van typegoedkeuringen zoals aangegeven in kolom (4) om te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.2, waarnaar wordt verwezen in kolom (3). De normen moeten worden toegepast zoals aangegeven in 1.1.5. In kolom (5) is de uiterlijke datum aangegeven waarop bestaande typegoedkeuringen overeenkomstig 1.8.7.2.4 moeten worden ingetrokken. Indien geen datum is aangegeven, blijft de typegoedkeuring geldig totdat deze vervalt.

Met ingang van 1 januari 2009 is het gebruik van normen waarnaar wordt verwezen verplicht. Uitzonderingen worden behandeld in 6.2.5.

Indien naar meer dan één norm voor de toepassing van de voorschriften wordt verwezen, moet slechts één van die normen worden toegepast, maar wel volledig, tenzij anders is aangegeven in onderstaande tabel.

Het toepassingsbereik van elke norm is vastgelegd in de desbetreffende bepaling van die norm, tenzij anderszins aangegeven in de onderstaande tabel.

Verwijzing

Titel van het document

Subsecties en paragrafen van toepassing

Van toepassing voor nieuwe typegoedkeu­ringen of her­nieuwingen

Uiterste datum voor de intrekking van bestaande typegoed­keuringen

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

Voor ontwerp en constructie

Bijlage I, Delen 1 t/m 3 bij Richtlijn 84/525/EEG

Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten die betrekking hebben op naadloze stalen gasflessen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 300 van 19-11-1984

 

Opmerking: Ondanks de herroeping van de Richtlijnen 84/525/EEG, 84/526/EEG en 84/527/EEG zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen No. L300 van 19 november 1984 blijven de Bijlagen bij deze Richtlijnen van toepassing als norm voor het ontwerp, de bouw en het initiële onderzoek en de beproeving van gasflessen. Deze Bijlagen kunnen worden gevonden op: https://eur-lex.europa.eu/oj/direct-access.html

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

Bijlage I, Delen 1 t/m 3 bij Richtlijn 84/526/EEG

Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten die betrekking hebben op naadloze gasflessen van ongelegeerd aluminium en van een aluminiumlegering, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 300 van 19-11-1984

Opmerking: Ondanks de herroeping van de Richtlijnen 84/525/EEG, 84/526/EEG en 84/527/EEG zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen No. L300 van 19 november 1984 blijven de Bijlagen bij deze Richtlijnen van toepassing als norm voor het ontwerp, de bouw en het initiële onderzoek en de beproeving van gasflessen. Deze Bijlagen kunnen worden gevonden op: https://eur-lex.europa.eu/oj/direct-access.html

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

Bijlage I, Delen 1 t/m 3 bij Richtlijn 84/527/EEG

Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten die betrekking hebben op gelaste gasflessen van ongelegeerd staal, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr. L 300 van 19-11-1984

Opmerking: Ondanks de herroeping van de Richtlijnen 84/525/EEG, 84/526/EEG en 84/527/EEG zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen No. L300 van 19 november 1984 blijven de Bijlagen bij deze Richtlijnen van toepassing als norm voor het ontwerp, de bouw en het initiële onderzoek en de beproeving van gasflessen. Deze bijlagen kunnen worden gevonden op: https://eur-lex.europa.eu/oj/direct-access.html

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 1442:1998 + AC:1999

Verplaatsbare, hervulbare, gelaste, stalen flessen voor vloeibaar gas (LPG) - Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 juli 2001 en 30 juni 2007

31 december 2012

 

EN 1442:1998 + A2:2005

Verplaatsbare, hervulbare, gelaste, stalen flessen voor vloeibaar gas (LPG) - Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2007 en 31 december 2010

   

EN 1442:2006 + A1:2008

Verplaatsbare, hervulbare, gelaste stalen gasflessen voor LPG - Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2020

   

EN 1442:2017

LPG-uitrusting en toebehoren – Verplaatsbare, hervulbare, gelaste stalen flessen voor vloeibaar gas (LPG) – Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 1800:1998 + AC:1999

Verplaatsbare gasflessen - Acetyleenflessen - Basiseisen, definities

6.2.1.1.9

Tussen 1 juli 2001 en 31 december 2010

   

EN 1800:2006

Verplaatsbare gasflessen - Acetyleenflessen - Basiseisen, definities en typebeproeving

6.2.1.1.9

Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2016

   

EN ISO 3807:2013

Gasflessen – Flessen voor acetyleen – Basiseisen en typekeuring

Opmerking: Er mogen geen smeltproppen worden aangebracht.

6.2.1.1.9

Tot nader order

   

EN 1964-1:1999

Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, stalen gasflessen met een waterinhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter - Deel 1: Gasflessen, gemaakt van naadloos staal met een Rm-waarde van minder dan 1100 MPa

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot en met 31 december 2014

   

EN 1975:1999 (uitgezonderd

bijlage G)

Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, gasflessen van aluminium en aluminiumlegering met een inhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot en met 30 juni 2005

   

EN 1975:1999 + A1:2003

Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, gasflessen van aluminium en aluminiumlegering met een inhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2016

   

EN ISO 7866:2012 + AC:2014

Gasflessen – Hervulbare naadloze gasflessen van aluminiumlegering – Ontwerp, constructie en beproeving

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN ISO 11120:1999

Gasflessen - Hervulbare, naadloze stalen buizen voor het vervoer van samengeperst gas met een capaciteit van 150 liter tot 3000 liter - Ontwerp, constructie en beproeving.

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 juli 2001 en 30 juni 2015

31 december 2015 voor buizen gekenmerkt met de letter "H" in overeenstemming met 6.2.2.7.4 (p)

 

EN ISO 11120:1999 + A1:2013

Gasflessen – Hervulbare, naadloze stalen buizen voor het vervoer van samengeperst gas met een capaciteit van 150 l tot 3000 l – Ontwerp, constructie en beproeving

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2020

   

EN ISO 11120:2015

Gasflessen – Hervulbare, naadloze stalen grote cilinders met een inhoud van 150 tot 3000 liter – Ontwerp, constructie en beproeving

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 1964-3:2000

Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, stalen flessen met een waterinhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter - Deel 3: Naadloze flessen van corrosievast staal met een Rm-waarde van minder dan 1100 MPa.

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 12862:2000

Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, gelaste gasflessen van een aluminiumlegering

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 1251-2:2000

Cryogene vaten - Verplaatsbare, met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter - Deel 2: Ontwerp, fabricage, inspectie en beproeving

 

Opmerking: De normen EN 1252-1:1998 en EN 1626 waarnaar in deze norm wordt verwezen, zijn ook van toepassing op gesloten cryo-houders voor het vervoer van stoffen van UN-nummer 1972 (METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR of AARDGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR).

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 12257:2002

Verplaatsbare gasflessen – Naadloze, gedeeltelijk omwikkelde cilinders van composietmaterialen

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 12807:2001 (uitgezonderd Bijlage A)

Verplaatsbare, hervulbare, hardgesoldeerde stalen gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) - Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010

31 december 2012

 

EN 12807:2008

Verplaatsbare, hervulbare, hardgesoldeerde stalen gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) - Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2022

   

EN 12807:2019

LPG uitrusting en bijbehorende zaken – Vervoerbare en hervulbare hardgesoldeerde stalen gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 1964-2:2001

Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze stalen gasflessen met een waterinhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter – Deel 2: Gasflessen gemaakt van naadloos staal met een Rm-waarde ³ 1100 MPa

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot en met 31 december 2014

   

EN ISO 9809-1:2010

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Veredelde stalen cylinders met een treksterkte kleiner dan 1100 MPa

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022

   

EN ISO 9809-1:2019

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Veredelde stalen cylinders met een treksterkte kleiner dan 1100 MPa

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN ISO 9809-2:2010

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Veredelde stalen cylinders met een treksterkte groter dan of gelijk aan 1100 MPa

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022

   

EN ISO 9809-2:2019

Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Veredelde stalen cylinders met een treksterkte groter dan of gelijk aan 1100 MPa

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN ISO 9809-3:2010

Gasflessen - Hervulbare naadloze stalen gasflessen - Ontwerp, constructie en beproeving - Deel 3: Gegloeide stalen flessen

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022

   

EN ISO 9809-3:2019

Gasflessen - Hervulbare naadloze stalen gasflessen - Ontwerp, constructie en beproeving - Deel 3: Gegloeide stalen flessen

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 13293:2002

Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze gasflessen van genormaliseerd koolstof-mangaanstaal met een watercapaciteit tot 0,5 liter voor samengeperste, vloeibaar gemaakte en opgeloste gassen en tot 1 liter voor kooldioxide

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 13322-1:2003

Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast staal – Ontwerp en constructie – Deel 1: Gelast staal

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot en met 30 juni 2007

   

EN 13322-1:2003 + A1:2006

Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast staal – Ontwerp en constructie – Deel 1: Gelast staal

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 13322-2:2003

Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast corrosievast staal – Ontwerp en constructie – Deel 2: Gelast, corrosievast staal

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot en met 30 juni 2007

   

EN 13322-2:2003 + A1:2006

Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast corrosievast staal – Ontwerp en constructie – Deel 2: Gelast, corrosievast staal

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 12245:2002

Verplaatsbare gasflessen – Volledig omwikkelde cilinders van composietmaterialen

6.2.3.1 en 6.2.3.4

31 december 2019, voor flessen en grote cilinders zonder bekleding, gefabriceerd in twee delen die aan elkaar zijn gekoppeld

   

EN 12245:2009 +A1:2011

Verplaatsbare gasflessen – Volledig met composietmaterialen omwikkelde cilinders

Opmerking: Deze norm mag niet worden toegepast op flessen en grote cilinders zonder bekleding, gefabriceerd uit twee delen die aan elkaar zijn gekoppeld.

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

31 december 2019, voor flessen en grote cilinders zonder bekleding, gefabriceerd in twee delen die aan elkaar zijn gekoppeld

 

EN 12205:2001

Verplaatsbare gasflessen – Niet hervulbare, metalen gasflessen

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2017

31 december 2018

 

EN ISO

11118:2015

Gasflessen – Niet hervulbare, metalen gasflessen – Specificatie en beproevingsmethoden

6.2.3.1 en 6.2.3.3 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 13110:2002

Verplaatsbare, hervulbare gelaste aluminium gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot en met 31 december 2014

   

EN 13110:2012

LPG uitrusting en toebehoren – Verplaatsbare, hervulbare gelaste aluminium gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) - Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 14427:2004

Verplaatsbare, hervulbare volledig omwikkelde gasflessen van composietmaterialen voor vloeibaar gas (LPG) – Ontwerp en constructie

 

Opmerking: Deze norm is alleen van toepassing op flessen die zijn voorzien van drukontlastingskleppen.

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2007

   

EN 14427:2004 + A1:2005

Verplaatsbare, hervulbare, volledig omwikkelde gasflessen van composietmaterialen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Ontwerp en constructie

 

Opmerking 1: Deze norm is alleen van toepassing op flessen die zijn voorzien van drukontlastingskleppen.

 

Opmerking 2: In 5.2.9.2.1 en 5.2.9.3.1 moeten beide flessen aan de barstproef worden onderworpen, indien beschadigingen te zien zijn die overeenkomen met of ernstiger zijn dan de criteria voor afkeuring.

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2007 en 31 december 2016

   

EN 14427:2014

LPG uitrusting en toebehoren – Verplaatsbare, hervulbare volledig omwikkelde gasflessen van composietmaterialen voor LPG – Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 14208:2004

Verplaatsbare gasflessen - Specificatie voor gelaste gasflessen met een inhoud tot 1000 liter voor het vervoer van gas - Ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 14140:2003

Verplaatsbare, hervulbare, gelaste stalen gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Alternatief ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010

   

EN 14140:2003 + A1:2006

LPG materieel en toebehoren - Verplaatsbare hervulbare gelaste gasflessen van staal voor LPG - Alternatief ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2018

   

EN 14140:2014

+AC:2015

LPG materieel en toebehoren - Verplaatsbare hervulbare gelaste gasflessen van staal voor LPG - Alternatief ontwerp en constructie

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 13769:2003

Verplaatsbare gasflessen - Gasflessenbundels - Ontwerp, fabricage, identificatie en beproeving

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot en met 30 juni 2007

   

EN 13769:2003 + A1:2005

Verplaatsbare gasflessen - Gasflessenbundels - Ontwerp, fabricage, identificatie en beproeving

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot en met 31 december 2014

   

EN ISO 10961:2012

Gasflessen – Gasflessenbundels – Ontwerp, fabricage, identificatie en beproeving

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022

   

EN ISO 10961:2019

Gasflessen – Gasflessenbundels – Ontwerp, fabricage, identificatie en beproeving

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 14638-1:2006

Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gelaste houders met een inhoud tot 150 liter – Deel 1: Gelaste austenitische roestvast stalen flessen, vervaardigd volgens een ontwerp dat is getoetst met experimentele methoden

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 14893:2006 + AC:2007

LPG materieel en toebehoren – Vervoerbare LPG gelaste stalen drukvaten met een capaciteit tussen 150 en 1000 liter

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2016

   

EN 14893:2014

LPG materieel en toebehoren – Vervoerbare LPG gelaste stalen drukvaten met een capaciteit tussen 150 en 1000 liter

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

EN 14638-3:2010 + AC:2012

Verplaatsbare gasflessen - Hervulbare gelaste houders met een inhoud tot 150 liter - Deel 3: Gelaste flessen van koolstofstaal vervaardigd volgens een ontwerp dat is getoetst met experimentele methoden

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

   

Voor sluitingen

 

EN 849:1996 (uitgezonderd bijlage A)

Verplaatsbare gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Specificatie en typekeuring

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tot en met 30 juni 2003

31 december 2014

EN 849:1996 + A2:2001

Verplaatsbare gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Specificatie en typekeuring

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tot en met 30 juni 2007

31 december 2016

EN ISO 10297: 2006

Verplaatsbare gasflessen – Afsluiters – Specificaties en typekeuring

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2018

 

EN ISO 10297:2014

Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Specificatie en typekeuring

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2020

 

EN ISO 10297:2014 + A1:2017

Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Specificatie en typekeuring

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tot nader order

 

EN ISO 14245:2010

Gasflessen – Specificaties en beproeving van LPG afsluiters – Zelfsluitend

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022

 

EN ISO 14245:2019

Gasflessen – Specificaties en beproeving van LPG afsluiters – Zelfsluitend

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tot nader order

 

EN 13152:2001

Specificaties en beproeving van LPG-cilinderafsluiters – Zelfsluitend

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010

 

EN 13152:2001 + A1:2003

Specificaties en beproeving van LPG-cilinderafsluiters – Zelfsluitend

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2014

 

EN ISO 15995:2010

Gasflessen – Specificaties voor beproeven van LPG cilinderafsluiters – Handbediend

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022

 

EN ISO 15995:2019

Gasflessen – Specificaties voor beproeven van LPG cilinderafsluiters – Handbediend

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tot nader order

 

EN 13153:2001

Specificaties en beproevingen voor LPG-cilinderafsluiters – Met de hand bediend

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010

 

EN 13153:2001 + A1:2003

Specificaties en beproevingen voor LPG-cilinderafsluiters – Met de hand bediend

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2014

 

EN ISO 13340:2001

Verplaatsbare gasflessen – Afsluiters voor niet-hervulbare gasflessen – Specificatie en prototypebeproeving

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tussen 1 januari 2011 en 31 december 2017

31 december 2018

EN 13648-1:2008

Cyrogene vaten – Veiligheidsvoorzieningen tegen ontoelaatbare overdruk – Deel 1: Veiligheidskleppen voor cyrogeen gebruik

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

 

EN 1626:2008 (uitgezonderd afsluitercategorie B)

Cyrogene vaten – Afsluiters voor cyrogeen gebruik

Opmerking: Deze norm is ook van toepassing op kleppen bij vervoer van UN-nummer 1972 (METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR OF AARDGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

 

EN 13175:
2014

LPG materieel en toebehoren – Specificaties en beproevingen voor ventielen en fittingen van drukvaten voor vloeibaar gas (LPG)

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2022

 

EN 13175:
2019 (behalve 6.1.6)

LPG materieel en toebehoren – Specificaties en beproevingen voor ventielen en fittingen van drukvaten voor vloeibaar gas (LPG)

6.2.3.1 en 6.2.3.3

Tot nader order

 

EN ISO 17871:2015

Gasflessen – Snelafblaasventielen van flessen – Specificatie en typekeuring

6.2.3.1 en 6.2.3.3 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2021

 

EN ISO 17871:2015 + A1:2018

Gasflessen – Snelafblaasventielen van flessen – Specificatie en typekeuring (ISO 17871:2015)

6.2.3.1 en 6.2.3.3 en 6.2.3.4

Tot nader order

 

EN 13953:2015

LPG materieel en toebehoren – Veiligheidsventielen voor verplaatsbare, hervulbare flessen voor vloeibaar gas (LPG)

Opmerking: De laatste zin van de desbetreffende tekst is niet van toepassing.

6.2.3.1 en 6.2.3.3 en 6.2.3.4

Tot nader order

 

EN ISO

14246:2014

Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Fabricagebeproevingen en -keuringen

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2020

 

EN ISO 14246:2014 + A1:2017

Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Fabricagebeproevingen en ‑keuringen

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

 

EN ISO 17879:2017

Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen, zelfsluitend – Specificatie en typekeuring

6.2.3.1 en 6.2.3.4

Tot nader order

 

EN 14129:2014 (behalve de opmerking in 3.11

LPG materieel en toebehoren – Veiligheidsventielen voor LPG druktanks. Opmerking: deze standaard is van toepassing op drukvaten.

6.2.3.1 en 6.2.3.3 en 6.2.3.4

Tot nader order

 

6.2.4.2

Periodiek onderzoek en beproeving

De normen waarnaar in onderstaande tabel wordt verwezen, moeten worden toegepast voor het periodieke onderzoek en de beproeving van drukhouders zoals aangegeven in kolom (3) om te voldoen aan de voorschriften van 6.2.3.5. De normen moeten worden toegepast zoals aangegeven in 1.1.5.

Het gebruik van een norm waarnaar wordt verwezen is verplicht.

Indien een drukhouder wordt geconstrueerd in overeenstemming met de bepalingen van 6.2.5 moet de procedure voor het periodiek onderzoek worden gevolgd, indien deze in de typegoedkeuring is aangegeven.

Indien meer dan één norm voor de toepassing van de voorschriften wordt genoemd, dan moet slechts één van die normen worden toegepast, maar wel volledig, tenzij iets anders is aangegeven in onderstaande tabel.

Het toepassingsbereik van elke norm is vastgelegd in de desbetreffende clausule van die norm, tenzij anderszins aangegeven in de onderstaande tabel.

Verwijzing

Titel van het document

Van toepassing

(1)

(2)

(3)

Voor periodiek onderzoek en beproeving

EN 1251-3:2000

Cryogene vaten - Verplaatsbare, met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter – Deel 3: Operationele eisen

Tot nader order

EN 1968:2002 + A1:2005 (uitgezonderd Bijlage B)

Verplaatsbare gasflessen – Periodieke keuring en beproeving van naadloze, stalen gasflessen

Tot 31 december 2022

EN 1802:2002 (uitgezonderd Bijlage B)

Verplaatsbare gasflessen – Periodieke keuring en beproeving van naadloze gasflessen van aluminiumlegering

Tot 31 december 2022

EN ISO 18119:2018

Gasflessen – Naadloze stalen en naadloze gasflessen van aluminiumlegering –Periodieke keuring en beproeving

Opmerking: Ondanks het gestelde in paragraaf B.1 van deze norm, moeten alle cilinders en flessen waarvan de wanddikte minder is dan de minimum ontwerp dikte worden afgekeurd.

Vanaf 1 januari 2023 verplicht

EN ISO 10462:2013

Gasflessen – Acetyleenflessen – Periodieke keuring en onderhoud

Tot 31 december 2022

EN ISO 10462:2013 + A1:2019

Gasflessen – Acetyleenflessen – Periodieke keuring en onderhoud – Wijziging 1

Verplicht vanaf 1 januari 2023

EN 1803:2002 (uitgezonderd Bijlage B)

Verplaatsbare gasflessen – Periodieke keuring en beproeving van gelaste stalen gasflessen

Tot 31 december 2022

EN ISO 10460:2018

Gasflessen – Gelaste aluminiumlegering, koolstof en roestvrijstalen gasflessen – Periodieke keuring en beproeving

Verplicht vanaf 1 januari 2023

EN ISO 11623:2015

Gasflessen – Composiet materiaal – Periodieke keuring en beproeving

Verplicht vanaf 1 januari 2019

EN ISO 22434:2011

Verplaatsbare gasflessen – Inspectie en onderhoud van afsluiters

Tot nader order

EN 14876:2007

Verplaatsbare gasflessen – Periodieke keuring en beproeving van gelaste stalen drukvaten

Tot nader order

EN 14912:2015

LPG materieel en toebehoren – Inspectie en onderhoud van ventielen van LPGgasflessen bij periodiek onderzoek van flessen

Verplicht vanaf 1 januari 2019

     

EN 1440:2016 (uitgezonderd Bijlage C)

LPG materieel en toebehoren – Verplaatsbare hervulbare traditionele gelaste en hardgesoldeerde LPG gasflessen – Periodiek onderzoek

Tot 31 december 2021

EN 1440:2016 + A1: 2018 + A2:2020 (uitgezonderd Bijlage C)

LPG materieel en toebehoren – Verplaatsbare hervulbare traditionele gelaste en hardgesoldeerde LPG gasflessen – Periodiek onderzoek

Verplicht vanaf 1 januari 2022

EN 16728:2016 (uitgezonderd clausule 3.5, Bijlage F en Bijlage G)

LPG materieel en toebehoren – Verplaatsbare hervulbare LPG flessen anders dan traditionele gelaste en hardgesoldeerde flessen – Periodiek onderzoek

Tot 31 december 2021

EN 16728:2016 + A1:2018

LPG materieel en toebehoren – Verplaatsbare hervulbare LPG flessen anders dan traditionele gelaste en hardgesoldeerde flessen – Periodiek onderzoek

Verplicht vanaf 1 januari 2022

EN 16728:2016 +A1:2018

LPG materieel en toebehoren – Verplaatsbare hervulbare LPG flessen anders dan traditionele gelaste en hardgesoldeerde stalen flessen – Periodiek onderzoek

Verplicht vanaf 1 januari 2021

EN 15888:2014

Verplaatsbare gasflessen – Flessenbatterijen – Periodiek onderzoek en beproeving

Tot nader order

6.2.5

Voorschriften voor niet-UN-drukhouders die niet volgens normen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd

Teneinde rekening te houden met de vooruitgang van wetenschap en techniek of indien geen norm is genoemd in 6.2.2 of 6.2.4, of om rekening te houden met speciale aspecten die niet in een in 6.2.2 of 6.2.4 genoemde norm aan de orde worden gesteld, kan de bevoegde autoriteit het gebruik van een technisch reglement erkennen, dat hetzelfde niveau van veiligheid biedt.

Zodra een in 6.2.2 of 6.2.4 nieuw genoemde norm toegepast kan worden moet de bevoegde autoriteit de erkenning van de relevante technische regelementen intrekken. Er mag een overgangstermijn worden gehanteerd tot de datum van inwerkingtreding van de volgende uitgave van het ADR.

De instantie die de typegoedkeuring afgeeft, moet de procedure voor periodieke onderzoeken aangeven, indien de normen waarnaar in 6.2.2 of 6.2.4 wordt verwezen niet van toepassing zijn of niet moeten worden toegepast.

De bevoegde autoriteit moet aan het UNECE-secretariaat een lijst van de door haar erkende technische reglementen doen toekomen. Veranderingen in de lijst moeten worden doorgegeven. De lijst moet de volgende bijzonderheden omvatten: benaming en datum van het reglement, doelstelling van het reglement en gegevens waar dit verkrijgbaar is. Het secretariaat moet deze informatie openbaar maken op zijn website en de lijst vernieuwen als die wijzigt.

Een norm waarvan is aanvaard dat er in een toekomstige uitgave van het ADR naar wordt verwezen, kan door de bevoegde autoriteit worden toegelaten voor gebruik zonder kennisgeving aan het UNECE-secretariaat.

Aan de voorschriften van 6.2.1, 6.2.3 en aan de hierna volgende voorschriften moet echter zijn voldaan.

Opmerking: Voor deze sectie moeten de verwijzingen naar technische normen in 6.2.1 worden beschouwd als verwijzingen naar technische reglementen.

 

6.2.5.1

Materialen

De volgende bepalingen bevatten voorbeelden van materialen die gebruikt mogen worden om te voldoen aan de voorschriften voor materialen in 6.2.1.2:

  1. koolstofstaal voor samengeperste, of vloeibaar gemaakte, of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen alsmede voor stoffen die niet onder klasse 2 vallen en die zijn genoemd in subsectie 4.1.4.1, verpakkingsinstructie P200, tabel 3;
  2. gelegeerd staal (bijzondere staalsoorten), nikkel, nikkellegering (zoals monel) voor samengeperste, of vloeibaar gemaakte, of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen alsmede voor stoffen die niet onder klasse 2 vallen en in subsectie 4.1.4.1 verpakkingsinstructie P200, tabel 3 vermeld staan;
  3. koper voor:
    1. gassen van de classificatiecodes 1 A, 1 O, 1 F en 1 TF, waarvan de vuldruk, herleid tot een temperatuur van 15 °C, niet hoger is dan 2 MPa (20 bar);
    2. gassen van classificatiecode 2 A en bovendien voor UN 1033 dimethylether, UN 1037 ethylchloride, UN 1063 methylchloride, UN 1079 zwaveldioxide, UN 1085 vinylbromide, UN 1086 vinylchloride en UN 3300 mengsel van ethyleenoxide en kooldioxide met meer dan 87% ethyleenoxide;
    3. gassen van de classificatiecodes 3 A, 3 O en 3 F;
  4. aluminiumlegering: zie bijzondere bepaling “a” van verpakkingsinstructie P200(10) in 4.1.4.1;
  5. composietmateriaal voor samengeperste, vloeibaar gemaakte, of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen alsmede voor opgeloste gassen;
  6. synthetische materialen (kunststoffen) voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen; en
  7. glas voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van classificatiecode 3 A, - met uitzondering van UN 2187 kooldioxide, sterk gekoeld, vloeibaar, of mengsels met kooldioxide, sterk gekoeld, vloeibaar - , alsmede voor gassen van classificatiecode 3 O.

 

6.2.5.2

Bedrijfsuitrusting

Gereserveerd

 

6.2.5.3

Metalen flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen

Bij de beproevingsdruk mag de spanning in het metaal op de plaats van de drukhouder die het meest belast wordt, niet meer bedragen dan 77% van de gegarandeerde minimumrekgrens (Re).

Onder "rekgrens" wordt verstaan: de spanning die bij de proefstaaf een blijvende rek van 2 promille (0,2%), of bij austenitische staalsoorten, 1% van de inspanlengte op de proefstaaf veroorzaakt.

Opmerking: Bij metaalplaat moet de as van de trekproefstukken loodrecht op de walsrichting liggen. De blijvende rek bij breuk moet gemeten worden met proefstukken met cirkelronde doorsnede, waarbij de inspanlengte “l” vijf maal de diameter “d” bedraagt (l=5d); indien proefstukken met rechthoekige doorsnede worden gebruikt, moet de inspanlengte ” l” worden berekend met de formule:

6.2.5.3

waarin Fo de oorspronkelijke doorsnede van het proefstuk aangeeft.

De drukhouders en hun sluitingen moeten worden vervaardigd van geschikte materialen, die bij temperaturen tussen -20 °C en +50 °C ongevoelig moeten zijn voor brosse breuk en spanningscorrosie.

De lasverbindingen moeten vakkundig worden uitgevoerd en alle waarborgen van veiligheid bieden.

 

6.2.5.4

Aanvullende bepalingen die betrekking hebben op drukhouders vervaardigd van een aluminiumlegering voor samengeperste gassen, vloeibaar gemaakte gassen, opgeloste gassen en drukloze gassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters), alsmede op voorwerpen die gas onder druk bevatten met uitzondering van spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen)

 

6.2.5.4.1

De materialen van drukhouders van aluminiumlegeringen, welke moeten worden toegelaten, moeten aan de volgende eisen voldoen:

     A

      B

     C

    D

Treksterkte,
Rm, in MPa (=N/mm2)

49-186

196-372

196-372

343-490

Rekgrens, Re, in MPa  (=N/mm2)
(blijvende rek λ = 0,2 %)

10-167

59-314

137-334

206-412

Blijvende rek bij breuk
(l = 5d) in %

12-40

12-30

12-30

11-16

Buigproef (diameter van het
buigstempel d = n.e, waarin e de plaatdikte is)

n=5 (Rm ≤ 98)

n=6 (Rm>98)

n=6 (Rm ≤ 325)

n=7 (Rm >325)

n=6 (Rm ≤ 325)

n=7 (Rm>325)

n=7 (Rm ≤ 392)

n=8 (Rm>392)

Serienummer van de Aluminium Association a

1000

5000

6000

2000

a Zie “Normen en Gegevens voor Aluminium (Aluminium Standards and Data)”, vijfde uitgave, januari 1976, gepubliceerd door de Aluminium Association, 750 Third Avenue, New York.

De werkelijke eigenschappen zijn afhankelijk van de samenstelling van de betreffende legering en ook van de eindbehandeling van de drukhouder; echter, welke legering ook toegepast wordt, de wanddikte van de drukhouder moet berekend worden met behulp van een van de volgende formules:

6.2.5.4.1

waarin

  • e = de minimumwanddikte van de drukhouder in mm
  • PMPa = beproevingsdruk, in MPa
  • Pbar = beproevingsdruk, in bar
  • D = de nominale buitendiameter van de drukhouder in mm; en
  • Re = de gegarandeerde minimum rekgrens met 0,2% blijvende rek, in MPa (=N/mm2)

Daarenboven mag de waarde van de minimaal gegarandeerde rekgrens (Re) die in de formule voorkomt, in geen geval groter zijn dan 0,85 maal de waarde van de minimaal gegarandeerde treksterkte (Rm), welke legering ook toegepast wordt.

Opmerking 1: Bovenstaande kenmerken zijn gebaseerd op de tot nu toe opgedane ervaring met de volgende materialen voor drukhouders:

  • Kolom A: aluminium, ongelegeerd, 99,5% zuiver;
  • Kolom B: legeringen van aluminium en magnesium;
  • Kolom C: legeringen van aluminium, silicium en magnesium, bijv. ISO/R 209-Al-Si-Mg (Aluminium Association 6351);
  • Kolom D: legeringen van aluminium, koper en magnesium.

Opmerking 2: De blijvende rek bij breuk wordt gemeten met behulp van proefstukken met cirkelronde doorsnede, waarbij de lengte l tussen de meetpunten vijf maal de diameter d bedraagt (l = 5d); indien proefstukken met rechthoekige doorsnede worden gebruikt, moet de lengte tussen de meetpunten worden berekend met de formule:

6.2.5.4.1 2waarin Fo de oorspronkelijke doorsnede van het proefstuk is.

Opmerking 3:

  1. De buigproef (zie figuur) moet worden uitgevoerd op een ringvormig monster dat uit de drukhouder is gesneden en in twee gelijke delen is verdeeld met een breedte van 3e, maar in geen geval minder dan 25 mm. De monsters mogen slechts aan de randen (machinaal) worden bewerkt.
  2. De buigproef moet worden uitgevoerd tussen een buigstempel met een diameter (d) en twee oplegrollen, welke door een afstand van (d + 3 e) gescheiden zijn. Tijdens de beproeving mogen de binnenzijden niet verder van elkaar verwijderd zijn dan de diameter van het buigstempel.
  3. Het monster mag geen scheuren vertonen als het aan de binnenkant tegen het buigstempel is gebogen, totdat de afstand tussen de binnenvlakken niet groter is dan de diameter van het buigstempel.
  4. De verhouding (n) tussen de diameter van het buigstempel en de dikte van het monster moet overeenkomen met de in de tabel opgegeven waarden.

 6.2.5.4.1 3

Afbeelding van de buigproef

 

6.2.5.4.2

Een geringere minimumwaarde van de rek is toelaatbaar onder de voorwaarde dat door een aanvullende beproeving, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van het land van fabricage van de drukhouders, het bewijs geleverd is, dat de veiligheid voor het vervoer verzekerd is onder dezelfde voorwaarden als voor de houders, die volgens de eisen van de tabel onder 6.2.5.4.1 (zie ook norm EN 1975:1999 + A1:2003) vervaardigd zijn.

 

6.2.5.4.3

De wanddikte van drukhouders moet op de dunste plaats de volgende zijn:

  • indien de diameter van de drukhouder minder is dan 50 mm: niet minder dan 1,5 mm;
  • indien de diameter van de drukhouder tussen 50 en maximaal 150 mm ligt: niet minder dan 2 mm; en
  • indien de diameter van de drukhouder meer is dan 150 mm: niet minder dan 3 mm.

 

6.2.5.4.4

De bodems van de drukhouders moeten een halfcirkelvormig-, halfellipsvormig- of een korfboogprofiel bezitten; ze moeten dezelfde veiligheid bieden als het lichaam van de drukhouder.

 

6.2.5.5

Drukhouders van composietmaterialen

Van flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen vervaardigd van composiet materiaal, moet de constructie zodanig zijn, dat de verhouding tussen barstdruk en beproevingsdruk tenminste een waarde heeft van:

  • 1,67 bij radiaal omwikkelde drukhouders;
  • 2,00 bij volledig omwikkelde drukhouders.

 

6.2.5.6

Gesloten cryo-houders
De volgende voorschriften gelden voor de constructie van gesloten cryo-houders voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen:

 

6.2.5.6.1

Worden niet-metallische materialen gebruikt, dan moeten deze bij de laagste bedrijfstemperatuur van de drukhouders en hun armaturen ongevoelig zijn voor brosse breuk.

 

6.2.5.6.2

De drukontlastingsinrichtingen moeten van een zodanige constructie zijn, dat zij ook bij hun laagste bedrijfstemperatuur nog perfect functioneren.

Het betrouwbare functioneren bij deze temperatuur moet worden vastgesteld en gecontroleerd, door elke inrichting of een prototype van de inrichtingen van hetzelfde ontwerptype te beproeven.

 

6.2.5.6.3

De openingen en drukontlastingsinrichtingen van de drukhouders moeten van een zodanig ontwerp zijn, dat uitspatten van vloeistof wordt verhinderd.

 

6.2.6

Algemene voorschriften voor spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen), alsmede voor patronen voor brandstofcellen die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten.

 

6.2.6.1

Ontwerp en constructie

6.2.6.1.1

UN 1950 spuitbussen, die slechts een gas of een gasmengsel bevatten en UN 2037 houders, klein, met gas (gaspatronen) moeten van metaal worden vervaardigd.

Hiervan zijn uitgezonderd spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen) met een inhoud van ten hoogste 100 ml voor UN 1011 butaan.

De andere spuitbussen van UN 1950 moeten worden vervaardigd van metaal, kunststof of glas.

Metalen houders met een buitendiameter van tenminste 40 mm moeten een holle bodem hebben;

 

6.2.6.1.2

De inhoud mag voor houders van metaal niet meer bedragen dan 1000 ml en 500 ml voor houders van kunststof of glas;

 

6.2.6.1.3

Ieder prototype van een houder (spuitbus of gaspatroon) moet, alvorens hij in gebruik wordt genomen, voldoen aan een hydraulische drukproef overeenkomstig 6.2.6.2.

 

6.2.6.1.4

De afsluitventielen en de verstuivingsinrichtingen van UN 1950 spuitbussen alsmede de afsluitventielen van UN 2037 houders, klein, met gas (gaspatronen) moeten een volledige afsluiting van de houders waarborgen en beschermd worden tegen ieder ontijdig openen.

Afsluitventielen en verstuivingsinrichtingen, die slechts als gevolg van de inwendige druk sluiten, mogen niet worden toegelaten.

 

6.2.6.1.5

De inwendige druk van spuitbussen bij 50 °C mag niet meer bedragen dan 2/3 van de beproevingsdruk noch meer dan 1,2 MPa (12 bar) bij gebruik van brandbare vloeibaar gemaakte gassen, 1.32 MPa (13,2 bar) voor niet-brandbare gassen en 1,5 MPa (15 bar) als het gaat om niet brandbaar samengeperst gas.

Spuitbussen moeten zodanig zijn gevuld dat de vloeibare fase bij 50 °C niet meer bedraagt dan 95% van hun inhoud.

Kleine houders met gas (gaspatronen) moeten voldoen aan de beproevingsdruk- en vullingsvoorschriften van P200 van 4.1.4.1.

Daarnaast mag het product van de beproevingsdruk en de waterinhoud niet meer bedragen dan 30 bar-liter voor vloeibaar gemaakte gassen of 54 bar-liter voor samengeperste gassen en de beproevingsdruk mag niet meer bedragen dan 250 bar voor vloeibaar gemaakte gassen of 450 bar voor samengeperste gassen.

 

6.2.6.2

Hydraulische drukproef

6.2.6.2.1

De toe te passen inwendige druk (beproevingsdruk) moet 1,5 maal de inwendige druk bij 50 oC, tenminste echter 1 MPa (10 bar) bedragen;

 

6.2.6.2.2

Op minstens 5 ledige houders van elk model moeten hydraulische drukproeven worden uitgevoerd:

  1. tot de voorgeschreven beproevingsdruk, waarbij noch lekkage, noch zichtbare blijvende vervorming mag optreden;
  2. tot het optreden van lekkage of tot het barsten, waarbij eerst de eventueel holle bodem bol moet worden en de houder pas bij een druk van minimaal 1,2 maal de beproevingsdruk lek mag worden of mag barsten.

 

6.2.6.3

Dichtheidsproef

Elke gevulde spuitbus, gaspatroon en brandstofcelpatroon moet worden onderworpen aan een beproeving in een warmwaterbad in overeenstemming met 6.2.6.3.1 of een goedgekeurd alternatief voor het warmwaterbad in overeenstemming met 6.2.6.3.2.

 

6.2.6.3.1

Beproeving in het warmwaterbad

 

6.2.6.3.1.1

De temperatuur van het waterbad en de duur van de beproeving moeten zodanig zijn dat de inwendige druk een waarde bereikt die bereikt zou zijn bij 55 °C (50 °C indien de vloeistoffase 95% van de inhoud van de spuitbus, gaspatroon of brandstofcelpatroon bij 50 °C niet overschrijdt).

Indien de inhoud gevoelig is voor warmte of indien de spuitbussen, gaspatronen of brandstofcelpatronen zijn vervaardigd van een kunststof materiaal dat week wordt bij deze beproevingstemperatuur, moet de temperatuur van het bad worden ingesteld op 20 °C tot 30 °C maar moet bovendien één op de 2000 spuitbussen, gaspatronen of brandstofcelpatronen worden beproefd bij de hogere temperatuur.

 

6.2.6.3.1.2

Er mag geen lekkage of blijvende vervorming van een spuitbus, gaspatroon of brandstofcelpatroon optreden, behalve dat een kunststof spuitbus, gaspatroon of brandstofcelpatroon als gevolg van verweking kan worden vervormd, op voorwaarde dat deze niet lekt.

 

6.2.6.3.2

Alternatieve methoden

Indien goedgekeurd door de bevoegde autoriteit mag gebruik worden gemaakt van alternatieve methoden die een equivalent veiligheidsniveau verschaffen, onder voorwaarde dat aan de voorschriften van 6.2.6.3.2.1 en, naar gelang van toepassing, 6.2.6.3.2.2 of 6.2.6.3.2.3 wordt voldaan.

 

6.2.6.3.2.1

Kwaliteitssysteem

Vullers van spuitbussen, gaspatronen of brandstofcelpatronen en fabrikanten van onderdelen moeten beschikken over een kwaliteitssysteem.

Het kwaliteitssysteem moet voorzien in de uitvoering van procedures die garanderen dat alle spuitbussen, gaspatronen en brandstofcelpatronen die lekken of vervormd zijn worden afgekeurd en niet ten vervoer worden aangeboden.

Het kwaliteitssysteem moet het volgende omvatten:

  1. een beschrijving van de organisatiestructuur en verantwoordelijkheden;
  2. de instructies die zullen worden gebruikt voor het relevante onderzoek en de beproeving, de kwaliteitscontrole, de kwaliteitsborging en het beheer van de processen;
  3. dossiers inzake de kwaliteit, zoals onderzoeksrapporten, beproevingsgegevens, ijkingsgegevens en certificaten;
  4. beoordelingen door de bedrijfsleiding om de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem te waarborgen;
  5. een proces ter verificatie van documenten en hun herziening;
  6. een middel ter verificatie van niet-conforme spuitbussen, gaspatronen en brandstofcelpatronen;
  7. opleidingsprogramma’s en kwalificatieprocedures voor het betrokken personeel; en
  8. procedures om te waarborgen dat het eindproduct niet beschadigd is.

Er moeten eerste en periodieke controles worden uitgevoerd ten genoegen van de bevoegde autoriteit.

Deze controles moeten waarborgen dat het goedgekeurde systeem geschikt en efficiënt is en blijft.

Alle voorgenomen wijzigingen in het goedgekeurde systeem moeten vooraf aan de bevoegde autoriteit worden medegedeeld.

 

6.2.6.3.2.2

Spuitbussen

6.2.6.3.2.2.1

Proefpersing en dichtheidsproef van spuitbussen vóór het vullen
Elke lege spuitbus moet worden onderworpen aan een druk gelijk aan of hoger dan de hoogste in de gevulde spuitbus verwachte druk bij 55 °C (50 °C indien de vloeistoffase 95 % van de inhoud van de houder bij 50 °C niet overschrijdt).

Deze druk moet ten minste twee derde van de ontwerpdruk van de spuitbus bedragen.

Indien een spuitbus bij de beproevingsdruk tekenen van lekkage met een omvang gelijk aan of groter dan 3,3 x 10-2 mbar.l.s-1, vervorming of een ander gebrek vertoont, moet deze worden afgekeurd.

 

6.2.6.3.2.2.2

Beproeving van de spuitbussen na het vullen

Vóór het vullen moet de vuller waarborgen dat de krimpinstallatie juist is afgesteld en dat het voorgeschreven drijfgas wordt gebruikt.
Alle gevulde spuitbussen moeten worden gewogen en een dichtheidsproef ondergaan.

De installatie voor het detecteren van lekkage moet voldoende gevoelig zijn om een lekkage met een omvang van 2,0 x 10-2 mbar.l.s-1 bij 20 °C te detecteren.

Alle gevulde spuitbussen die tekenen vertonen van lekkage, vervorming of overgewicht moeten worden afgekeurd.

 

6.2.6.3.2.3

Gaspatronen en brandstofcelpatronen

6.2.6.3.2.3.1

Proefpersing van gaspatronen en brandstofcelpatronen

Elke gaspatroon of brandstofcelpatroon moet worden onderworpen aan een beproevingsdruk gelijk aan of hoger dan de hoogste in de gevulde houder verwachte druk bij 55 °C (50 °C indien de vloeistoffase 95% van de inhoud van de houder bij 50 °C niet overschrijdt).

Deze beproevingsdruk komt overeen met de voor de gaspatroon of brandstofcelpatroon voorgeschreven beproevingsdruk en moet ten minste twee derde van de ontwerpdruk van de gaspatroon of brandstofcelpatroon bedragen.

Indien een gaspatroon of brandstofcelpatroon bij de beproevingsdruk tekenen van lekkage met een omvang gelijk aan of groter dan 3,3 × 10-2 mbar·l·s-1, vervorming of een ander gebrek vertoont, moet deze worden afgekeurd.

 

6.2.6.3.2.3.2

Dichtheidsproef van gaspatronen en brandstofcelpatronen

Vóór het vullen en afdichten moet de vuller waarborgen dat eventuele afsluitingen op de juiste wijze worden verricht en dat de afdichtingsinstallatie die daarvoor wordt gebruikt, juist is afgesteld en dat het voorgeschreven gas wordt gebruikt.

Alle gevulde gaspatronen en brandstofcelpatronen moeten worden gecontroleerd op de juiste gasmassa en een dichtheidsproef ondergaan.

De installatie voor het detecteren van lekkage moet voldoende gevoelig zijn om een lekkage met een omvang van 2,0 x 10-3 mbar.l.s-1 bij 20 °C te detecteren.

Alle gevulde gaspatronen en brandstofcelpatronen met een gasmassa die niet overeenstemt met de opgegeven grenswaarden of die tekenen vertonen van lekkage of vervorming, moeten worden afgekeurd.

 

6.2.6.3.3

Met goedkeuring van de bevoegde autoriteit zijn spuitbussen en houders, klein, met gas niet onderworpen aan de voorschriften van 6.2.6.3.1 en 6.2.6.3.2, indien vereist is dat zij steriel zijn, maar waarop de beproeving in het waterbad een ongunstige invloed zou kunnen hebben, onder voorwaarde dat:

  1. zij een niet brandbaar gas bevatten en ofwel
    1. andere stoffen bevatten die bestanddelen zijn van farmaceutische producten voor medische, veterinaire of soortgelijke doeleinden;
    2. andere stoffen bevatten die worden gebruikt bij het productieproces van farmaceutische producten; dan wel
    3. worden gebruikt in medische, veterinaire of soortgelijke toepassingen;
  2. bij het gebruik van alternatieve methoden door de fabrikant een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt bereikt voor detectie van lekkage en drukbestendigheid, zoals heliumdetectie en beproeving in het waterbad van een statistische steekproef van ten minste 1 op 2000 van elke charge van de productie; en
  3. zij in het geval van farmaceutische producten overeenkomstig a) i) en iii) hierboven worden vervaardigd in opdracht van een nationale gezondheidsdienst.
    Indien voorgeschreven door de bevoegde autoriteit moeten de principes worden gevolgd van Good Manufacturing Practice (GMP), opgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie [World Health Organization (WHO)]*.

* WHO-publicatie “Quality assurance of pharmaceuticals. A compendium of guidelines and related materials. Volume 2: Good manufacturing practices and inspection”. (Kwaliteitsborging van farmaceutische producten, een compendium van richtlijnen en verwante gegevens. Deel 2: goede procedures voor de fabricage en inspectie)

6.2.6.4

Verwijzing naar normen

Aan de bepalingen van deze sectie wordt geacht te zijn voldaan, indien de volgende norm wordt toegepast:

  • voor UN 1950 spuitbussen: Bijlage bij de Richtlijn van de Raad 75/324/EEG*, zoals gewijzigd en van toepassing op de datum van fabricage;
  • voor UN 2037 houders, klein, met gas (gaspatronen), die UN 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g., bevatten: EN 417:2012 Niet hervulbare, metalen gaspatronen voor vloeibaar gemaakte gassen, met of zonder afsluitventiel, voor gebruik met draagbare toestellen - Constructie, inspectie, beproeving en het merken;
  • voor UN 2037 houders, klein, met gas (gaspatronen) die niet-giftige, niet-ontvlambare samengeperste of vloeibaar gemaakte gassen bevatten: EN 16509:2014 Verplaatsbare gasflessen – Niet-hervulbare, kleine verplaatsbare, stalen flessen met een inhoud van ten hoogste 120 ml die samengeperste of vloeibaar gemaakte gassen bevatten (compacte flessen) – Ontwerp, constructie, vulling en beproeving. Naast de door deze norm voorgeschreven merktekens moet de gaspatroon zijn voorzien van het opschrift "UN 2037/EN 16509".

* Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 mei 1975, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten (van de Europese Gemeenschappen) betreffende aerosolen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L147 van 9 juni 1975.