Skip to main content

DEEL 1 - Algemene voorschriften
Hoofdstuk 1    
1.1   Toepassingsgebied en toepasbaarheid
1.1.1   Structuur
1.1.2   Toepassingsgebied
1.1.3   Vrijstellingen
1.1.3.1   Vrijstellingen die samenhangen met de aard van het vervoersproces
1.1.3.2   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van gassen
1.1.3.3   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van vloeibare brandstoffen
1.1.3.4   Vrijstellingen in samenhang met bijzondere bepalingen of met gevaarlijke goederen, verpakt in gelimiteerde of vrijgestelde hoeveelheden
1.1.3.5   Vrijstellingen in samenhang met ongereinigde lege verpakkingen
1.1.3.6   Vrijstellingen in samenhang met de vervoerde hoeveelheden per transporteenheid
1.1.3.7   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van inrichtingen voor de opslag en productie van elektriciteit
1.1.3.8   Gereserveerd
1.1.3.9   Vrijstellingen in samenhang met gevaarlijke goederen die tijdens vervoer als koel- of conditioneringsmiddel worden gebruikt
1.1.3.10   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van lampen die gevaarlijke goederen bevatten
1.1.4   Toepasbaarheid van andere voorschriften
1.1.4.1   Gereserveerd
1.1.4.2   Vervoer in een transportketen die vervoer over zee of door de lucht omvat
1.1.4.3   Gebruik van transporttanks van het IMO-type, toegelaten voor het zeevervoer
1.1.4.4   Gereserveerd
1.1.4.5   Vervoer dat niet over de weg plaatsvindt
1.1.5   Toepassing van normen
     
Hoofdstuk 2    
1.2   Definities, meeteenheden en afkortingen
1.2.1 Definities
1.2.2 Meeteenheden
     
Hoofdstuk 3    
1.3 Opleiding van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen Toepassingsgebied
1.3.1 Aard van de opleiding
1.3.2.1 Algemene bewustmaking
1.3.2.2 Functiespecifieke opleiding
1.3.2.3 Veiligheidsopleiding
1.3.3 Documentatie
     
Hoofdstuk 4    
1.4   Veiligheidsplichten van de betrokkenen
1.4.1 Algemene zorg voor de veiligheid
1.4.2 Plichten van de belangrijkste betrokkenen
1.4.2.1 Afzender
1.4.2.2 Vervoerder
1.4.2.3 Geadresseerde
1.4.3 Plichten van andere betrokkenen
1.4.3.1 Belader
1.4.3.2 Verpakker
1.4.3.3 Vuller
1.4.3.4 Exploitant van een tankcontainer of transporttank
1.4.3.5 Gereserveerd
1.4.3.6 Gereserveerd
1.4.3.7 Losser
     
Hoofdstuk 5    
1.5 Afwijkingen
1.5.1 Tijdelijke afwijkingen
1.5.2 Gereserveerd
     
Hoofdstuk 6    
1.6   Overgangsvoorschriften
1.6.1   Algemeen
1.6.2   Drukhouders en houders voor klasse 2
1.6.3 Vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks en batterijwagens
1.6.4 Tankcontainers, transporttanks en MEGC’s
1.6.5 Voertuigen
1.6.6 Klasse 7
     
Hoofdstuk 7    
1.7 Algemene bepalingen voor radioactieve stoffen
1.7.1   Toepassingsgebied
1.7.1.5   Bijzondere voorschriften voor het vervoer van vrijgestelde colli
1.7.2   Stralingsbeschermingsprogramma
1.7.3   Beheersysteem
1.7.4   Speciale regeling
1.7.5   Radioactieve stoffen die bijkomende gevaarseigenschappen bezitten
1.7.6   Niet-naleving
     
Hoofdstuk 8    
1.8 Controlemaatregelen en andere maatregelen voor de ondersteuning van de naleving van de veiligheidsvoorschriften
1.8.1   Controles van gevaarlijke goederen van overheidswege
1.8.2   Ambtelijke hulp
1.8.3   Veiligheidsadviseur
1.8.3.12   Examens
1.8.3.16   Geldigheidsduur en verlenging van het certificaat
1.8.3.18   Model van het certificaat
1.8.3.19   Uitbreiding van het certificaat
1.8.4   Lijst van de bevoegde autoriteiten en de door hen aangewezen instanties
1.8.5   Meldingen van gebeurtenissen met gevaarlijke goederen
1.8.5.4   Model voor een rapport over gebeurtenissen tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen
1.8.6   Administratieve controles voor de toepassing van conformiteitsbeoordelingen, periodieke onderzoeken, tussentijdse onderzoeken en buitengewone controles omschreven in 1.8.7
1.8.6.1   Erkenning van onderzoeksinstanties
1.8.6.2   Verplichtingen voor de werkwijze van de bevoegde autoriteit, haar gemachtigde of onderzoeksinstantie
1.8.6.3   Verplichting tot het verstrekken van informatie
1.8.6.4   Delegatie van onderzoekstaken
1.8.6.5   Verplichting tot het verstrekken van informatie door de onderzoeksinstanties
1.8.7   Procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek
1.8.7.1   Algemene bepalingen
1.8.7.2   Typegoedkeuring
1.8.7.3   Toezicht op de fabricage
1.8.7.4   Eerste onderzoek en beproevingen
1.8.7.5   Periodiek onderzoek, tussentijds onderzoek en buitengewone controles
1.8.7.6   Toezicht op de interne inspectiedienst van de aanvrager
1.8.7.7   Documenten
1.8.7.8   Producten vervaardigd, goedgekeurd, onderzocht en beproefd volgens normen
1.8.8   Procedures voor de conformiteitsbeoordeling van gaspatronen
1.8.8.1   Algemene bepalingen
1.8.8.2   Onderzoek van het ontwerptype
1.8.8.3   Toezicht op de fabricage
1.8.8.4   Dichtheidsproef
1.8.8.5   (Gereserveerd)
1.8.8.6   Toezicht op de interne inspectiedienst
1.8.8.7   Documenten
     
Hoofdstuk 9    
1.9 Beperkingen in het vervoer door de bevoegde autoriteiten
1.9.5   Beperkingen in tunnels
1.9.5.1   Algemene bepalingen
1.9.5.2   Vaststelling van de categorieën
1.9.5.3   Bepalingen voor verkeersborden en kennisgeving van beperkingen
     
Hoofdstuk 10    
1.10   Voorschriften voor de beveiliging
1.10.1   Algemene voorschriften
1.10.2   Opleiding met het oog op de beveiliging
1.10.3   Voorschriften voor gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
1.10.3.1   Definitie van gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
1.10.3.2   Beveiligingsplannen
DEEL 2 - Classificatie
Hoofdstuk 1    
2.1 Algemene voorschriften
2.1.1 Inleiding
2.1.2   Principes van de classificatie
2.1.3   Classificatie van niet met name genoemde stoffen met inbegrip van oplossingen en mengsels (zoals preparaten, formuleringen en afvalstoffen)
2.1.4   Classificatie van monsters
2.1.5   Classificatie van voorwerpen als voorwerpen die gevaarlijke stoffen bevatten, n.e.g.
2.1.6   Classificatie van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd
     
Hoofdstuk 2    
2.2   Bijzondere voorschriften voor de afzonderlijke klassen
2.2.1   Klasse 1 Ontplofbare stoffen en voorwerpen
2.2.1.1   Criteria
2.2.1.1.6   Definitie van de compatibiliteitsgroepen van de stoffen en voorwerpen
2.2.1.1.7   Indeling van vuurwerk in de subklassen
2.2.1.1.7.5   Defaulttabel voor de classificatie van vuurwerk
2.2.1.1.8   Uitzondering van klasse 1
2.2.1.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen
2.2.1.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.1.4   Glossarium van de benamingen
     
2.2.2   Klasse 2 Gassen
2.2.2.1   Criteria
2.2.2.1.7   Chemische stoffen onder druk
2.2.2.2   Niet ten vervoer toegelaten gassen
2.2.2.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.3   Klasse 3 Brandbare vloeistoffen
2.2.3.1   Criteria
2.2.3.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.3.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.41   Klasse 4.1: Brandbare vaste stoffen, polymeriserende stoffen, zelfontledende stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand
2.2.41.1   Criteria
2.2.41.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.41.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.41.4   Lijst van reeds ingedeelde zelfontledende stoffen in verpakkingen
     
2.2.42   Klasse 4.2: Voor zelfontbranding vatbare stoffen
2.2.42.1   Criteria
2.2.42.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.42.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.43   Klasse 4.3: Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen
2.2.43.1   Criteria
2.2.43.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.43.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.51   Klasse 5.1 Oxiderende stoffen
2.2.51.1   Criteria
2.2.51.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.51.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.52   Klasse 5.2: Organische peroxiden
2.2.52.1   Criteria
2.2.52.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.52.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.52.4   Lijst van reeds ingedeelde organische peroxiden in verpakkingen
     
2.2.61   Klasse 6.1 Giftige stoffen
2.2.61.1   Criteria
2.2.61.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.61.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.62   Klasse 6.2 Infectueuze stoffen (besmettelijke stoffen)
2.2.62.1   Criteria
2.2.62.1.9   Biologische producten
2.2.62.1.10   Genetisch gemodificeerde micro-organismen en organismen
2.2.62.1.11   Ziekenhuis- of medisch afval
2.2.62.1.12   Besmette dieren
2.2.62.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.62.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.7   Klasse 7 Radioactieve stoffen
2.2.7.1   Definities
2.2.7.1.2   Besmetting
2.2.7.1.3   Definities van specifieke termen
2.2.7.2   Classificatie
2.2.7.2.1   Algemene bepalingen
2.2.7.2.2   Grenswaarden van de activiteit
2.2.7.2.3   Bepaling van andere stofeigenschappen
2.2.7.2.3.1   Stoffen met geringe specifieke activiteit (LSA)
2.2.7.2.3.3   Radioactieve stoffen in speciale toestand
2.2.7.2.3.4   Gering verspreidbare radioactieve stoffen
2.2.7.2.3.5   Splijtbare stoffen
2.2.7.2.4   Classificatie van colli of onverpakte stoffen
2.2.7.2.4.1   Classificatie als vrijgesteld collo
2.2.7.2.5   Speciale regelingen
     
2.2.8   Klasse 8 Bijtende stoffen
2.2.8.1   Definitie, algemene voorschriften en criteria
2.2.8.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.8.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.9   Klasse 9 Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen
2.2.9.1   Criteria
2.2.9.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen
2.2.9.3   Lijst van posities
     
Hoofdstuk 3    
2.3 Testmethoden
2.3.0   Algemeen
2.3.1   Beproeving van het uitzweten voor springstof, type A
2.3.2   Beproevingen betreffende genitreerde cellulosemengsels van klasse 4.1
2.3.2.9   Beproeving van de chemische stabiliteit bij verhoogde temperatuur
2.3.2.10   Ontbrandingstemperatuur (zie 2.3.2.1 en 2.3.2.2)
2.3.3   Beproevingen betreffende brandbare vloeistoffen van de klassen 3, 6.1 en 8.
2.3.3.1   Bepaling van het vlampunt
2.3.3.2   Bepaling van het beginkookpunt
2.3.3.3   Beproeving voor de bepaling van het peroxidegehalte
2.3.4   Beproeving voor de bepaling van het vloeigedrag
2.3.4.1   Meetapparaat
2.3.4.2   Beproevingsmethode
2.3.4.3   Beoordeling van de beproevingsresultaten
2.3.5   Indeling van metaalorganische stoffen in de klassen 4.2.en 4.3
     
DEEL 4 - Voorschriften voor verpakkingen en tanks
Hoofdstuk 1    
4.1   Gebruik van verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen
4.1.1   Algemene voorschriften voor het verpakken van gevaarlijke goederen in verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen
4.1.1.18   Ontplofbare stoffen, zelfontledende stoffen en organische peroxiden
4.1.1.19   Gebruik van bergingsverpakkingen en grote bergingsverpakkingen
4.1.1.20   Gebruik van bergingsdrukhouders
4.1.1.21   Verificatie van de chemische compatibiliteit van kunststof verpakkingen, met inbegrip van IBC's, door assimilatie van vulstoffen aan standaardvloeistoffen
4.1.2   Aanvullende algemene voorschriften voor het gebruik van IBC's
4.1.3   Algemene voorschriften met betrekking tot verpakkingsinstructies 
4.1.3.6   Drukhouders voor vloeistoffen en vaste stoffen
4.1.3.8   Onverpakte voorwerpen met uitzondering van voorwerpen van klasse 1
4.1.4   Lijst met verpakkingsinstructies
4.1.4.1   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van verpakkingen (uitgezonderd IBC's en grote verpakkingen)
4.1.4.2   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van IBC's
4.1.4.3   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van grote verpakkingen 
4.1.5   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor goederen van klasse 1
4.1.6   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor stoffen van klasse 2 en stoffen van andere klassen, waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegekend
4.1.7   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor organische peroxiden van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1
4.1.7.1   Gebruik van verpakkingen (met uitzondering van IBC’s)
4.1.7.2   Gebruik van IBC's
4.1.8   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor infectueuze stoffen (klasse 6.2)
4.1.9   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor radioactieve stoffen
4.1.9.1   Algemeen
4.1.9.2   Voorschriften en controlemaatregelen voor het vervoer van LSA-stoffen en SCO
4.1.9.3   Colli die splijtbare stoffen bevatten
4.1.10   Bijzondere voorschriften voor gezamenlijke verpakking 
     
Hoofdstuk 2    
4.2   Gebruik van transporttanks en un-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
4.2.1   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van stoffen van klassen 1 en 3 t/m 9
4.2.1.9   Vullingsgraad
4.2.1.10   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van klasse 3 stoffen in transporttanks
4.2.1.11   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klassen 4.1, 4.2 of 4.3 (met uitzondering van zelfontledende stoffen van klasse 4.1) in transporttanks
4.2.1.12   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 5.1 in transporttanks
4.2.1.13   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1 in transporttanks
4.2.1.14   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 6.1 in transporttanks
4.2.1.15   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 6.2 in transporttanks
4.2.1.16   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 7 in transporttanks
4.2.1.17   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 8 in transporttanks
4.2.1.18   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 9 in transporttanks
4.2.1.19   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van vaste stoffen die worden vervoerd bij temperaturen boven hun smeltpunt
4.2.2   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en chemische stoffen onder druk
4.2.2.7   Het vullen
4.2.3   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen
4.2.3.6   Het vullen
4.2.3.7   Werkelijke verblijftijd
4.2.4   Algemene voorschriften voor het gebruik van UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's)
4.2.4.5   Het vullen
4.2.5   Instructies en bijzondere bepalingen voor transporttanks
4.2.5.1   Algemeen
4.2.5.2   Transporttank-instructies
4.2.5.3   Bijzondere bepalingen voor transporttanks
     
Hoofdstuk 3    
4.3   Gebruik van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks met metalen reservoirs en batterijwagens en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
4.3.1   Toepassingsgebied
4.3.2   Voorschriften van toepassing op alle klassen
4.3.2.1   Gebruik
4.3.2.2   Vullingsgraad
4.3.2.3   Bedrijf
4.3.2.4   Lege, ongereinigde tanks, batterijwagens en MEGC's
4.3.3   Bijzondere bepalingen van toepassing op klasse 2
4.3.3.1   De codering en hiërarchie van tanks
4.3.3.2   Voorwaarden voor het vullen en beproevingsdrukken
4.3.3.3   Bedrijf
4.3.4   Bijzondere bepalingen, van toepassing op de klassen 1 en 3 t/m 9
4.3.4.1   Codering, gerationaliseerde benadering en tankhiërarchie
4.3.4.2   Algemene voorschriften
4.3.5   Bijzondere bepalingen
     
Hoofdstuk 4    
4.4   Gebruik van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks van vezelgewapende kunststof
4.4.1   Algemeen
4.4.2   Bedrijf
     
Hoofdstuk 5    
4.5   Gebruik van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)
4.5.1   Gebruik
4.5.2   Bedrijf
     
Hoofdstuk 6    
4.6   (Gereserveerd)
     
Hoofdstuk 7    
4.7   Gebruik van mobiele eenheden voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen (MEMU's)
4.7.1   Gebruik
4.7.2   Bedrijf
     
DEEL 5 - Procedures voor de verzending
Hoofdstuk 1    
5.1 Algemene voorschriften
5.1.1 Toepassing en algemene voorschriften
5.1.2 Het gebruik van oververpakkingen
5.1.3 Lege, ongereinigde verpakkingen (met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen), tanks, MEMU’s, voertuigen en containers voor vervoer als los gestort goed
5.1.4 Gezamenlijke verpakking
5.1.5 Algemene voorschriften voor klasse 7
5.1.5.1 Goedkeuring van verzendingen en kennisgeving
5.1.5.1.1 Algemeen
5.1.5.1.2 Goedkeuring voor de verzending
5.1.5.1.3 Goedkeuring van een verzending op grond van een speciale regeling
5.1.5.1.4 Kennisgevingen
5.1.5.2 Certificaten, uitgegeven door de bevoegde autoriteit
5.1.5.3 Bepaling van de transportindex (TI) en de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI)
5.1.5.4 Specifieke bepalingen voor vrijgestelde colli met radioactieve stoffen van klasse 7
5.1.5.5 Samenvatting van voorschriften inzake goedkeuring en voorafgaande kennisgeving
     
Hoofdstuk 2    
5.2 Kenmerking en etikettering
5.2.1 Kenmerking van colli
5.2.1.5 Aanvullende voorschriften voor goederen van klasse 1
5.2.1.6 Aanvullende voorschriften voor goederen van klasse 2
5.2.1.7 Bijzondere voorschriften voor het kenmerken van radioactieve stoffen
5.2.1.8 Bijzondere bepalingen voor de kenmerking van milieugevaarlijke stoffen
5.2.1.9 Kenmerking van lithiumbatterijen
5.2.1.10 Richtinggevende pijlen
5.2.2 De etikettering van colli
5.2.2.1 Etiketteringsvoorschriften
5.2.2.1.10 Bijzondere bepalingen voor de etikettering van colli met infectueuze stoffen.
5.2.2.1.11 Bijzondere bepalingen voor de etikettering van radioactieve stoffen
5.2.2.2 Voorschriften voor etiketten
5.2.2.2.2 Modellen van etiketten
     
Hoofdstuk 3    
5.3 Etikettering en kenmerking van containers, bulkcontainers, MEGC's, MEMU’s, tankcontainers, transporttanks en voertuigen
5.3.1 Het aanbrengen van grote etiketten
5.3.1.1 Algemene voorschriften
5.3.1.2 Het aanbrengen van grote etiketten op containers, bulkcontainers, MEGC’s, tankcontainers en transporttanks
5.3.1.3 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen die containers, bulkcontainers, MEGC's, tankcontainers of transporttanks vervoeren
5.3.1.4 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen voor vervoer als los gestort goed, tankwagens, batterijwagens, MEMU’s en voertuigen met afneembare tanks
5.3.1.5 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen die uitsluitend colli vervoeren
5.3.1.6 Het aanbrengen van grote etiketten op lege tankwagens, batterijwagens, MEGC’s, MEMU’s, tankcontainers, transporttanks en op lege voertuigen en containers voor vervoer als los gestort goed
5.3.1.7 Specificaties voor grote etiketten
5.3.2 Oranje borden
5.3.2.1 Algemene voorschriften voor oranje borden
5.3.2.2 Specificaties voor de oranje borden
5.3.2.3 Betekenis van gevaarsidentificatienummers
5.3.3 Kenmerk voor stoffen die in verwarmde toestand worden vervoerd
5.3.6 Kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen
     
Hoofdstuk 4    
5.4 Documentatie
5.4.0 Algemeen
5.4.1 Vervoersdocument voor gevaarlijke goederen en daarmee samenhangende informatie
5.4.1.1 Algemene informatie, die in het vervoersdocument moet staan
5.4.1.1.3 Bijzondere bepalingen voor afvalstoffen
5.4.1.1.5 Bijzondere bepalingen voor bergingsverpakkingen en bergingsdrukhouders
5.4.1.1.6 Bijzondere bepalingen voor lege, ongereinigde middelen van omsluiting
5.4.1.1.7 Bijzondere bepalingen voor vervoer in een transportketen die vervoer over zee of door de lucht omvat
5.4.1.1.11 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van IBC's, tanks, batterijwagens of transporttanks en MEGC’s na het verstrijken van de termijn voor de laatste periodieke beproeving of inspectie
5.4.1.1.13 Bijzondere bepalingen voor het vervoer in tankwagens met meerdere compartimenten of in transporteenheden met meer dan één tank.
5.4.1.1.14 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die bij verhoogde temperatuur vervoerd worden
5.4.1.1.15 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die door middel van temperatuurbeheersing gestabiliseerd zijn
5.4.1.1.16 Informatie vereist volgens bijzondere bepaling 640 in hoofdstuk 3.3
5.4.1.1.17 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van vaste stoffen in bulkcontainers conform 6.11.4
5.4.1.1.18 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu)
5.4.1.1.19 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd (UN 3509)
5.4.1.1.20 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die overeenkomstig 2.1.2.8 zijn ingedeeld
5.4.1.1.21 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van UN-nrs. 3528, 3529 en 3530
5.4.1.2 Aanvullende of bijzondere informatie, vereist voor bepaalde klassen
5.4.1.2.1 Bijzondere bepalingen voor klasse 1
5.4.1.2.2 Aanvullende bepalingen voor klasse 2
5.4.1.2.3 Aanvullende bepalingen voor zelfontledende stoffen en polymeriserende stoffen van klasse 4.1 en organische peroxiden van klasse 5.2
5.4.1.2.4 Aanvullende bepalingen voor klasse 6.2
5.4.1.2.5 Aanvullende bepalingen voor klasse 7
5.4.1.3 (Gereserveerd)
5.4.1.4 Vereiste opmaak en taal
5.4.1.5 Niet-gevaarlijke goederen
5.4.2 Container-/voertuigbeladingscertificaat
5.4.3 Schriftelijke instructies
5.4.4 Bewaring van informatie over het vervoer van gevaarlijke goederen
5.4.5 Voorbeeld van een formulier voor multimodaal vervoer van gevaarlijke goederen
     
Hoofdstuk 5    
5.5 Bijzondere bepalingen
5.5.1 (Geschrapt)
5.5.2 Bijzondere bepalingen van toepassing op gegaste laadeenheden (UN 3359)
5.5.2.1 Algemeen
5.5.2.2 Opleiding
5.5.2.3 Kenmerking en grote etiketten
5.5.2.4 Documentatie
5.5.3 Bijzondere bepalingen van toepassing op colli en voertuigen en containers met stoffen die een verstikkingsgevaar vertonen wanneer zij voor koelings- of conditioneringsdoeleinden worden gebruikt (zoals droogijs [UN 1845] of stikstof, sterk gekoeld, vloeibaar [UN 1977] of argon, sterk gekoeld, vloeibaar [UN 1951])
5.5.3.1 Toepassingsgebied
5.5.3.2 Algemeen
5.5.3.3 Colli die een koel- of conditioneringsmiddel bevatten
5.5.3.4 Kenmerking van colli die een koel- of conditioneringsmiddel bevatten
5.5.3.5 Voertuigen en containers die onverpakt droogijs bevatten
5.5.3.6 Kenmerking van voertuigen en containers
5.5.3.7 Documentatie
     
DEEL 6 - Voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen, IBC’s, grote verpakkingen en tanks
Hoofdstuk 1    
6.1 Voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen
6.1.1 Algemeen
6.1.2 Code voor de aanduiding van typen van verpakkingen
6.1.3 Kenmerk
6.1.4 Eisen aan verpakkingen
6.1.4.0 Algemene voorschriften
6.1.4.1 Stalen vaten
6.1.4.2 Aluminium vaten
6.1.4.3 Vaten van een ander metaal dan staal of aluminium
6.1.4.4 Jerrycans van staal of aluminium
6.1.4.5 Vaten van gelamineerd hout
6.1.4.7 Kartonnen vaten
6.1.4.8 Vaten en jerrycans van kunststof
6.1.4.9 Kisten van natuurlijk hout
6.1.4.10 Kisten van gelamineerd hout
6.1.4.11 Kisten van houtvezelmateriaal
6.1.4.12 Kartonnen dozen
6.1.4.13 Dozen van kunststof
6.1.4.14 Kisten van staal, aluminium of ander metaal
6.1.4.15 Zakken van textiel
6.1.4.16 Zakken van kunststof weefsel
6.1.4.17 Zakken van kunststof folie
6.1.4.18 Papieren zakken
6.1.4.19 Combinatieverpakkingen (kunststof)
6.1.4.20 Combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk)
6.1.4.21 Samengestelde verpakkingen
6.1.4.22 Lichte metalen verpakkingen
6.1.5 Voorschriften voor de beproeving van de verpakkingen
6.1.5.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen
6.1.5.2 Voorbereiding van de verpakkingen en de colli voor de beproevingen
6.1.5.3 Valproef
6.1.5.4 Dichtheidsproef
6.1.5.5 Beproeving met inwendige druk (hydraulische proefpersing)
6.1.5.6 Stapelproef
6.1.5.7 Aanvullende beproeving van permeatie bij vaten en jerrycans van kunststof volgens 6.1.4.8 en combinatieverpakkingen (kunststof) volgens 6.1.4.19, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen met een vlampunt £60 oC, met uitzondering van de verpakkingen 6HA1
6.1.5.8 Beproevingsrapport
6.1.6 Standaardvloeistoffen voor het aantonen van de chemische bestendigheid van verpakkingen, met inbegrip van IBC’s, van polyetheen, volgens respectievelijk 6.1.5.2.6 en 6.5.6.3.5.
     
Hoofdstuk 2    
6.2 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van drukhouders, spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen) en patronen voor brandstofcellen met vloeibaar gemaakt, brandbaar gas
6.2.1 Algemene voorschriften
6.2.1.1 Ontwerp en constructie
6.2.1.2 Materialen
6.2.1.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.1.4 Goedkeuring van drukhouders
6.2.1.5 Eerste onderzoek en beproeving
6.2.1.6 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.1.7 Voorschriften voor fabrikanten
6.2.1.8 Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.2 Voorschriften voor UN-drukhouders
6.2.2.1 Ontwerp, constructie en eerste onderzoek en beproeving
6.2.2.2 Materialen
6.2.2.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.2.4 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.2.5 Conformiteitbeoordelingssysteem en goedkeuring voor de fabricage van drukhouders
6.2.2.6 Goedkeuringssysteem voor periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders
6.2.2.7 Merktekens op hervulbare UN-drukhouders
6.2.2.8 Merktekens op niet-hervulbare UN-drukhouders
6.2.2.9 Merktekens op UN-opslagsystemen met metaalhydride
6.2.2.10 Merktekens op UN-flessenbatterijen
6.2.2.11 Equivalente procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3 Algemene voorschriften voor niet-UN-drukhouders
6.2.3.1 Ontwerp en constructie
6.2.3.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.3.4 Eerste onderzoek en beproeving
6.2.3.5 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3.6 Goedkeuring van drukhouders
6.2.3.7 Voorschriften voor fabrikanten
6.2.3.8 Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.3.9 Merktekens op hervulbare drukhouders
6.2.3.10 Merktekens op niet-hervulbare drukhouders
6.2.3.11 Bergingsdrukhouders
6.2.4 Voorschriften voor niet-UN-drukhouders, die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.2.4.2 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.5 Voorschriften voor niet-UN-drukhouders die niet volgens normen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.2.5.1 Materialen
6.2.5.2 Bedrijfsuitrusting
6.2.5.3 Metalen flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen
6.2.5.4 Aanvullende bepalingen die betrekking hebben op drukhouders vervaardigd van een aluminiumlegering voor samengeperste gassen, vloeibaar gemaakte gassen, opgeloste gassen en drukloze gassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters), alsmede op voorwerpen die gas onder druk bevatten met uitzondering van spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen)
6.2.5.5 Drukhouders van composietmaterialen
6.2.5.6 Gesloten cryo-houders
6.2.6 Algemene voorschriften voor spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen), alsmede voor patronen voor brandstofcellen die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten
6.2.6.1 Ontwerp en constructie
6.2.6.2 Hydraulische drukproef
6.2.6.3 Dichtheidsproef
6.2.6.4 Verwijzing naar normen
     
Hoofdstuk 3    
6.3 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van verpakkingen voor infectueuze (besmettelijke) stoffen van categorie A van klasse 6.2
6.3.1 Algemeen
6.3.2 Voorschriften voor verpakkingen
6.3.3 Code voor de aanduiding van de typen verpakkingen
6.3.4 Kenmerk
6.3.4.4 Voorbeeld van kenmerk
6.3.5 Beproevingseisen voor verpakkingen
6.3.5.1 Uitvoering en frequentie van de beproevingen
6.3.5.2 Voorbereiding van verpakkingen voor de beproeving
6.3.5.3 Valproef
6.3.5.4 Doorstootproef
6.3.5.5 Beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 4    
6.4 Voorschriften voor de constructie, beproeving en goedkeuring van colli voor radioactieve stoffen en voor de goedkeuring van dergelijke stoffen
6.4.1 (Gereserveerd)
6.4.2 Algemene bepalingen
6.4.3 (Gereserveerd)
6.4.4 Bepalingen voor vrijgestelde colli
6.4.5 Bepalingen voor industriële colli
6.4.6 Bepalingen voor colli die uraniumhexafluoride bevatten
6.4.7 Bepalingen voor colli van type A
6.4.8 Bepalingen voor colli van type B(U)
6.4.9 Bepalingen voor colli van type B(M)
6.4.10 Bepalingen voor colli van type C
6.4.11 Bepalingen voor colli met splijtbare stoffen
6.4.12 Beproevingsprocedures en bewijs van overeenstemming
6.4.13 Beproeving van de goede staat van de borghouder en de afscherming en beoordeling van de veiligheid ten aanzien van criticaliteit
6.4.14 Trefplaat voor valproeven
6.4.15 Beproeving met het doel aan te tonen dat het collo normale vervoersomstandigheden kan doorstaan
6.4.16 Bijkomende beproevingen voor colli van type A ontworpen voor vloeistoffen en gassen
6.4.17 Beproevingen met het doel om aan te tonen dat het collo ongevalsomstandigheden tijdens het vervoer kan doorstaan
6.4.18 Verzwaarde onderdompelingsbeproeving in water voor colli van type B(U) en van type B(M) die meer dan 105 A2 bevatten en colli van type C
6.4.19 Beproeving van waterlekkage voor colli die splijtbare stoffen bevatten
6.4.20 Beproevingen voor colli van type C
6.4.21 Keuringen van verpakkingen ontworpen om ten minste 0,1 kg uraniumhexafluoride te bevatten
6.4.22 Goedkeuring van het model van colli en stoffen
6.4.23 Aanvragen voor goedkeuring en goedkeuring voor het vervoer van radioactieve stoffen
     
Hoofdstuk 5    
6.5 Voorschriften voor de constructie en beproeving van IBC’s
6.5.1 Algemene voorschriften
6.5.1.1 Toepassingsgebied
6.5.1.4 Coderingssysteem voor de kenmerking van IBC's
6.5.2 Kenmerk
6.5.2.1 Basiskenmerk
6.5.2.2 Aanvullende kenmerking
6.5.2.3 Overeenstemming met het ontwerptype
6.5.2.4 Kenmerk van omgebouwde combinatie-IBC’s (31HZ1)
6.5.3 Voorschriften voor de constructie
6.5.3.1 Algemene voorschriften
6.5.4 Beproeving, certificering en inspectie
6.5.4.4 Inspectie en beproeving
6.5.4.5 Gerepareerde IBC's
6.5.5 Bijzondere voorschriften voor IBC’s
6.5.5.1 Bijzondere voorschriften voor metalen IBC's
6.5.5.2 Bijzondere voorschriften voor flexibele IBC's
6.5.5.3 Bijzondere voorschriften voor IBC's van stijve kunststof
6.5.5.4 Bijzondere voorschriften voor combinatie-IBC's met binnenhouder van kunststof
6.5.5.5 Bijzondere voorschriften voor kartonnen IBC's
6.5.5.6 Bijzondere voorschriften voor houten IBC's
6.5.6 Voorschriften voor de beproeving van IBC’s
6.5.6.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen
6.5.6.2 Beproevingen van het ontwerptype
6.5.6.3 Voorbereiding van de IBC's voor de beproevingen
6.5.6.4 Hefproef (onderzijde)
6.5.6.5 Hefproef (bovenzijde)
6.5.6.6 Stapelproef
6.5.6.7 Dichtheidsproef
6.5.6.8 Hydraulische drukproef (beproeving met inwendige druk)
6.5.6.9 Valproef
6.5.6.10 Scheurproef
6.5.6.11 Kantelproef
6.5.6.12 Oprichtproef
6.5.6.13 Vibratietest
6.5.6.14 Beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 6    
6.6 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van grote verpakkingen
6.6.1 Algemeen
6.6.2 Code voor het aanduiden van typen grote verpakkingen
6.6.3 Kenmerk
6.6.4 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen
6.6.4.1 Bijzondere voorschriften voor metalen grote verpakkingen
6.6.4.2 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van flexibel materiaal
6.6.4.3 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van kunststof
6.6.4.4. Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van karton
6.6.4.5. Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van hout
6.6.5 Beproevingsvoorschriften voor grote verpakkingen
6.6.5.1 Uitvoering en frequentie van de beproevingen
6.6.5.2 Voorbereiding voor de beproeving
6.6.5.3 Beproevingsvoorschriften
6.6.5.4. Certificering en beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 7    
6.7 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks en UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
6.7.1 Toepassing en algemene voorschriften
6.7.2 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van stoffen van de klassen 1 en 3 t/m 9
6.7.2.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.2.3 Ontwerpcriteria
6.7.2.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.2.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.2.6 Openingen aan de onderzijde
6.7.2.7 Veiligheidsinrichtingen
6.7.2.8 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.9 Instelling van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.10 Smeltveiligheden
6.7.2.11 Breekplaten
6.7.2.12 Capaciteit van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.13 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.14 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.15 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.16 Peilinrichtingen
6.7.2.17 Steunen voor transporttanks, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen
6.7.2.18 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.2.19 Onderzoek en beproeving
6.7.2.20 Kenmerking
6.7.3 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen
6.7.3.1 Definities
6.7.3.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.3.3 Ontwerpcriteria
6.7.3.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.3.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.3.6 Openingen aan de onderzijde
6.7.3.7 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.8 Capaciteit van ontlastingsinrichtingen
6.7.3.9 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.10 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.11 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.12 Peilinrichtingen
6.7.3.13 Steunen, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen voor transporttanks
6.7.3.14 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.3.15 Onderzoek en beproeving
6.7.3.16 Kenmerking
6.7.4 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2
6.7.4.1 Definities
6.7.4.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.4.3 Ontwerpcriteria
6.7.4.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.4.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.4.6 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.7 Capaciteit en instelling van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.8 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.9 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.10 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.11 Peilinrichtingen
6.7.4.12 Steunen voor transporttanks, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen.
6.7.4.13 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.4.14 Onderzoek en beproeving
6.7.4.15 Kenmerking
6.7.5 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's), bestemd voor het vervoer van niet sterk gekoelde gassen.
6.7.5.1 Definities
6.7.5.2 Algemene ontwerp- en constructievoorschriften
6.7.5.3 Bedrijfsuitrusting
6.7.5.4 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.5 Capaciteit van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.6 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.7 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.8 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.9 Peilinrichtingen
6.7.5.10 Steunen, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen voor MEGC's
6.7.5.11 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.5.12 Onderzoek en beproeving
6.7.5.13 Kenmerking
     
Hoofdstuk 8    
6.8 Voorschriften voor de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, het onderzoek en de beproeving en de kenmerking van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks en tankcontainers en wissellaadtanks, met reservoirs van metaal, en batterijwagens en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's)
6.8.1 Toepassingsgebied
6.8.2 Voorschriften van toepassing op alle klassen
6.8.2.1 Constructie,Basisprincipes, Materialen van de reservoirs,Minimale wanddikte van het reservoir, Het lassen en het onderzoek van de lasverbindingen
6.8.2.2 Uitrustingsdelen
6.8.2.3 Typegoedkeuring
6.8.2.4 Onderzoek en beproevingen
6.8.2.5 Kenmerking
6.8.2.6 Voorschriften voor tanks die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.2.6.2 Onderzoek en beproeving
6.8.2.7 Voorschriften voor tanks die niet volgens normen waarnaar verwezen wordt, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.3 Bijzondere voorschriften van toepassing op klasse 2
6.8.3.1 Constructie van reservoirs, Constructie van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.2 Uitrustingsdelen, Warmte-isolerende beschermingen, Uitrustingsdelen voor batterijwagens en MEGC's
6.8.3.3 Typegoedkeuring
6.8.3.4 Onderzoek en beproevingen, Onderzoek en beproevingen van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.5 Kenmerking, Kenmerking van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.6 Voorschriften voor batterijwagens en MEGC’s die worden ontworpen, geconstrueerd en beproefd overeenkomstig normen waarnaar wordt verwezen
6.8.3.7 Voorschriften voor batterijwagens en MEGC's die niet volgens normen waarnaar wordt verwezen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.4 Bijzondere bepalingen
6.8.5 Voorschriften betreffende de materialen en constructie van vaste gelaste tanks, afneembare gelaste tanks en gelaste reservoirs van tankcontainers waarvoor een beproevingsdruk van ten minste 1 MPa (10 bar) is voorgeschreven en van vaste gelaste tanks, afneembare gelaste tanks en gelaste reservoirs van tankcontainers bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2
6.8.5.1 Materialen en reservoirs
6.8.5.2 Beproevingsvoorschriften
6.8.5.2.1 Stalen reservoirs
6.8.5.2.2 Reservoirs van aluminium of van aluminiumlegeringen
6.8.5.2.3 Reservoirs van koper of koperlegeringen
6.8.5.3 Kerfslagproeven
6.8.5.4 Verwijzing naar normen
     
Hoofdstuk 9    
6.9 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, beproeving en kenmerking van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks van vezelgewapende kunststof
6.9.1 Algemeen
6.9.2 Constructie
6.9.2.3 Grondstoffen
6.9.2.3.2 Harsen
6.9.2.3.3 Versterkingsvezels
6.9.2.3.4 Materiaal voor thermoplastische bekleding
6.9.2.3.5 Additieven
6.9.2.14 Bijzondere voorschriften voor het vervoer van stoffen met een vlampunt ten hoogste 60 oC
6.9.3 Uitrustingsdelen
6.9.4 Typekeuring en typegoedkeuring
6.9.4.2 Materiaalbeproeving
6.9.4.3 Typekeuring
6.9.4.4 Typegoedkeuring
6.9.5 Inspecties
6.9.6 Kenmerking
     
Hoofdstuk 10    
6.10 Voorschriften voor de constructie, de uitrusting, de typegoedkeuring, het onderzoek en de kenmerking van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)
6.10.1 Algemeen
6.10.1.1 Definitie
6.10.1.2 Toepassingsgebied
6.10.2 Constructie
6.10.3 Uitrustingsdelen
     
Hoofdstuk 11    
6.11 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van bulkcontainers
6.11.2 Toepassing en algemene voorschriften
6.11.2.3 Code voor het aanduiden van typen bulkcontainers
6.11.3 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van BK1- of BK2-containers die voldoen aan de CSC en die als bulkcontainers gebruikt worden
6.11.3.1 Ontwerp- en constructievoorschriften
6.11.3.2 Bedrijfsuitrusting
6.11.3.3 Onderzoek en beproeving
6.11.3.4 Kenmerking
6.11.4 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie en de goedkeuring van BK1- en BK2-bulkcontainers met uitzondering van containers die voldoen aan de CSC
6.11.5 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van flexibele bulkcontainers (BK3)
6.11.5.1 Voorschriften voor ontwerp en constructie
6.11.5.2 Bedrijfsuitrusting en voorzieningen voor de behandeling
6.11.5.3 Onderzoek en beproeving
6.11.5.4 Beproevingsrapport
6.11.5.5 Kenmerking
     
Hoofdstuk 12    
6.12 Voorschriften voor de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, onderzoeken en beproevingen en kenmerking van tanks, bulkcontainers en speciale compartimenten voor ontplofbare stoffen of voorwerpen van mobiele eenheden voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen (MEMU's)
6.12.1 Toepassingsgebied
6.12.2 Algemene bepalingen
6.12.3 Tanks
6.12.3.1 Tanks met een inhoud van 1000 liter of meer
6.12.3.2 Tanks met een inhoud van minder dan 1000 liter
6.12.4 Uitrustingsdelen
6.12.5 Speciale compartimenten voor ontplofbare stoffen en voorwerpen
     
DEEL 7 - Voorschriften inzake het vervoer, het laden, lossen en de behandeling
Hoofdstuk 1    
7.1 Algemene voorschriften en bijzondere bepalingen voor temperatuurbeheersing
     
Hoofdstuk 2    
7.2 Voorschriften inzake het vervoer in colli
     
Hoofdstuk 3    
7.3 Voorschriften inzake het vervoer als los gestort goed
7.3.1 Algemene voorschriften
7.3.2 Voorschriften voor het vervoer als los gestort goed indien de voorschriften van 7.3.1.1 a) worden toegepast.
7.3.2.3 Goederen van klasse 4.2
7.3.2.4 Goederen van klasse 4.3
7.3.2.5 Goederen van klasse 5.1
7.3.2.6 Goederen van klasse 6.2
7.3.2.6.2 Afvalstoffen van klasse 6.2 (UN 3291)
7.3.2.7 Stoffen van klasse 7
7.3.2.8 Goederen van klasse 8
7.3.2.9 Goederen van klasse 9
7.3.2.10 Gebruik van flexibele bulkcontainers
7.3.3 Bijzondere bepalingen voor het vervoer als los gestort goed indien de voorschriften van 7.3.1.1 b) worden toegepast
     
Hoofdstuk 4    
7.4 Voorschriften inzake vervoer in tanks
     
Hoofdstuk 5    
7.5 Voorschriften inzake het laden, lossen en de behandeling
7.5.1 Algemene voorschriften inzake het laden, lossen en de behandeling
7.5.2 Samenladingsverboden
7.5.4 Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot levens- en genotsmiddelen en voer voor dieren
7.5.5 Beperking van de vervoerde hoeveelheden
7.5.5.2 Beperkingen met betrekking tot ontplofbare stoffen en voorwerpen
7.5.5.2.1 Te vervoeren stoffen en hoeveelheden
7.5.5.2.3 Vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen op MEMU's
7.5.7 Behandeling en stuwage
7.5.7.6 Laden van flexibele bulkcontainers
7.5.8 Reiniging na het lossen
7.5.9 Rookverbod
7.5.10 Voorzorgsmaatregelen tegen elektrostatische ladingen
7.5.11 Aanvullende voorschriften voor bepaalde klassen of specifieke goederen
     
Bijlage B   Bepalingen betreffende de vervoermiddelen en het vervoer
DEEL 8 - Voorschriften voor de bemanning, uitrusting en exploitatie van het voertuig en documentatie
Hoofdstuk 1    
8.1 Algemene voorschriften inzake transporteenheden en boorduitrusting
8.1.1 Transporteenheden
8.1.2 Aan boord van de transporteenheid mee te voeren documenten
8.1.3 Het aanbrengen van grote etiketten en kenmerking
8.1.4 Brandbestrijdingsuitrusting
8.1.5 Uitrusting van uiteenlopende aard en uitrusting voor persoonlijke bescherming
     
Hoofdstuk 2    
8.2 Voorschriften inzake de opleiding van de bemanning van het voertuig
8.2.1 Toepassing en algemene voorschriften inzake de opleiding van bestuurders
8.2.2 Bijzondere voorschriften inzake de opleiding van bestuurders
8.2.2.3 Structuur van de opleiding
8.2.2.4 Programma voor de aanvangscursus
8.2.2.5 Programma voor de herhalingsopleiding
8.2.2.6 Goedkeuring van de opleiding
8.2.2.7 Examens
8.2.2.7.1 Examens voor de basisopleidingscursus
8.2.2.7.2 Examens voor de specialisatieopleidingscursussen voor het vervoer in tanks of voor het vervoer van stoffen en voorwerpen van klasse 1 of radioactieve stoffen van klasse 7
8.2.2.8 Het vakbekwaamheidscertificaat van de bestuurder
8.2.2.8.5 Model van het opleidingscertificaat voor bestuurders van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren
8.2.3 De opleiding van personen - met uitzondering van bestuurders die in het bezit zijn van een certificaat volgens 8.2.1 - die bij het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg betrokken zijn
     
Hoofdstuk 3    
8.3 Diverse voorschriften waaraan de bemanning van het voertuig moet voldoen
8.3.1 Passagiers
8.3.2 Het gebruik van brandblusapparaten
8.3.3 Verbod op het openen van colli
8.3.4 Draagbare verlichtingsapparaten
8.3.5 Rookverbod
8.3.6 Het laten draaien van de motor tijdens laden of lossen
8.3.7 Gebruik van de parkeerrem en de stopblokken
8.3.8 Gebruik betrokken zijn
     
Hoofdstuk 4    
8.4 Voorschriften betreffende het toezicht op voertuigen
     
Hoofdstuk 5    
8.5 Aanvullende voorschriften met betrekking tot specifieke klassen of goederen
     
Hoofdstuk 6    
8.6 Beperkingen voor de doorgang door tunnels voor het wegverkeer van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren
8.6.1 Algemene bepalingen
8.6.2 Verkeerstekens en symbolen voor het wegverkeer, van toepassing op de doorgang van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren.
8.6.3 Codes voor beperkingen in tunnels
8.6.4 Beperkingen voor de doorgang van transporteenheden die gevaarlijke goederen vervoeren door tunnels
     
DEEL 9 - Voorschriften inzake de constructie en goedkeuring van voertuigen
Hoofdstuk 1    
9.1 Toepassingsgebied, definities en voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen
9.1.1 Toepassingsgebied en definities
9.1.1.1 Toepassingsgebied
9.1.1.2 Definities
9.1.2 Goedkeuring van EX/II-, EX/III-, FL - en AT-voertuigen en MEMU’s
9.1.2.1 Algemeen
9.1.2.2 Voorschriften voor voertuigen met typegoedkeuring
9.1.2.3 Jaarlijks technisch onderzoek
9.1.3 Certificaat van goedkeuring
9.1.3.5 Model voor het certificaat van goedkeuring voor voertuigen die bepaalde gevaarlijke goederen vervoeren
     
Hoofdstuk 2    
9.2 Voorschriften inzake de constructie van voertuigen
9.2.1 Overeenstemming met de voorschriften van dit hoofdstuk
9.2.2 Elektrische uitrusting
9.2.2.1 Algemene voorschriften
9.2.2.2 Bedrading
9.2.2.3 Zekeringen en stroomonderbrekers
9.2.2.4 Accu's
9.2.2.5 Verlichting
9.2.2.6 Elektrische verbindingen tussen motorvoertuigen en aanhangwagens
9.2.2.7 Spanning
9.2.2.8 Hoofdschakelaar voor de accu
9.2.2.9 Stroomkringen met permanente voeding
9.2.3 Reminrichting
9.2.3.1 Algemene voorschriften
9.2.4 Voorkomen van brandgevaar
9.2.4.1 Algemene voorschriften
9.2.4.3 Brandstoftanks
9.2.4.5 Uitlaatsysteem
9.2.4.6 Duurremsysteem
9.2.4.7 Verwarmingssystemen op brandstof
9.2.5 Snelheidsbegrenzer
9.2.6 Koppelingen van motorvoertuigen en aanhangwagens
9.2.7 Voorkomen van andere risico's veroorzaakt door brandstoffen
     
Hoofdstuk 3    
9.3 Aanvullende voorschriften inzake complete of afgebouwde EX/II- of EX/III-voertuigen, bestemd voor het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen (klasse 1) in colli
9.3.1 Te gebruiken materialen voor de constructie van voertuigopbouwen
9.3.2 Verwarmingssystemen op brandstof
9.3.3 EX/II-voertuigen
9.3.4 EX/III-voertuigen
9.3.5 Motor en laadcompartiment
9.3.6 Uitwendige warmtebronnen en de laadruimte
9.3.7 Elektrische uitrusting
     
Hoofdstuk 4    
9.4 Aanvullende voorschriften inzake de constructie van de opbouwen van complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen in colli (met uitzondering van EX/II- en EX/III-voertuigen)
     
Hoofdstuk 5    
9.5 Aanvullende voorschriften inzake de constructie van de opbouwen van complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van gevaarlijke vaste stoffen als losgestort goed
     
Hoofdstuk 6    
9.6 Aanvullende voorschriften inzake complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van stoffen onder temperatuurbeheersing
     
Hoofdstuk 7    
9.7 Aanvullende voorschriften inzake tankwagens (vaste tanks) batterijwagens en complete of afgebouwde voertuigen, die worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen in afneembare tanks met een inhoud groter dan 1 m3 of in tankcontainers, transporttanks of MEGC’s met een inhoud groter dan 3 m3 (EX/III-, FL- en AT-voertuigen)
9.7.1 Algemene voorschriften
9.7.2 Voorschriften inzake tanks
9.7.3 Bevestiging
9.7.4 Equipotentiaalverbinding van FL-voertuigen
9.7.5 Stabiliteit van tankwagens
9.7.6 Bescherming aan de achterzijde van voertuigen
9.7.7 Verwarmingssystemen op brandstof
9.7.8 Elektrische uitrusting
9.7.9 Aanvullende veiligheidsvoorschriften betreffende EX/III-voertuigen
     
Hoofdstuk 8    
9.8 Aanvullende voorschriften inzake complete en afgebouwde MEMU’s
9.8.1 Algemene bepalingen
9.8.2 Voorschriften inzake tanks en bulkcontainers
9.8.3 Equipotentiaalverbinding van MEMU's
9.8.4 Stabiliteit van MEMU's
9.8.5 Bescherming aan de achterzijde van MEMU's
9.8.6 Verwarmingssystemen op brandstof
9.8.7 Aanvullende veiligheidsvoorschriften
9.8.8 Aanvullende beveiligingsvoorschriften
     

HOOFDSTUK 6.4 - Voorschriften voor de constructie, beproeving en goedkeuring van colli voor radioactieve stoffen en voor de goedkeuring van dergelijke stoffen
Hoofdstuk 6.4    
6.4 Voorschriften voor de constructie, beproeving en goedkeuring van colli voor radioactieve stoffen en voor de goedkeuring van dergelijke stoffen
6.4.1 (Gereserveerd)
6.4.2 Algemene bepalingen
6.4.3 (Gereserveerd)
6.4.4 Bepalingen voor vrijgestelde colli
6.4.5 Bepalingen voor industriële colli
6.4.6 Bepalingen voor colli die uraniumhexafluoride bevatten
6.4.7 Bepalingen voor colli van type A
6.4.8 Bepalingen voor colli van type B(U)
6.4.9 Bepalingen voor colli van type B(M)
6.4.10 Bepalingen voor colli van type C
6.4.11 Bepalingen voor colli met splijtbare stoffen
6.4.12 Beproevingsprocedures en bewijs van overeenstemming
6.4.13 Beproeving van de goede staat van de borghouder en de afscherming en beoordeling van de veiligheid ten aanzien van criticaliteit
6.4.14 Trefplaat voor valproeven
6.4.15 Beproeving met het doel aan te tonen dat het collo normale vervoersomstandigheden kan doorstaan
6.4.16 Bijkomende beproevingen voor colli van type A ontworpen voor vloeistoffen en gassen
6.4.17 Beproevingen met het doel om aan te tonen dat het collo ongevalsomstandigheden tijdens het vervoer kan doorstaan
6.4.18 Verzwaarde onderdompelingsbeproeving in water voor colli van type B(U) en van type B(M) die meer dan 105 A2 bevatten en colli van type C
6.4.19 Beproeving van waterlekkage voor colli die splijtbare stoffen bevatten
6.4.20 Beproevingen voor colli van type C
6.4.21 Keuringen van verpakkingen ontworpen om ten minste 0,1 kg uraniumhexafluoride te bevatten
6.4.22 Goedkeuring van het model van colli en stoffen
6.4.23 Aanvragen voor goedkeuring en goedkeuring voor het vervoer van radioactieve stoffen

6.4.1

Gereserveerd

 

6.4.2

Algemene bepalingen

6.4.2.1

Het collo moet in verband met massa, volume en vorm daarvan zodanig zijn ontworpen dat het veilig behandeld en vervoerd kan worden. Aanvullend hierop moet het collo zodanig zijn ontworpen dat dit bij het vervoer op juiste wijze in of op het voertuig kan worden vastgezet.

 

6.4.2.2

Het ontwerp moet zodanig zijn dat eventuele voorzieningen voor het hijsen aan het collo niet bezwijken wanneer deze op de bedoelde wijze worden gebruikt en dat, indien falen van deze voorzieningen optreedt, het vermogen van het collo om aan de andere voorschriften van deze Bijlage te voldoen niet wordt verminderd.

Bij de beoordeling moet rekening worden gehouden met de juiste veiligheidsfactoren in verband met ophijsen met een ruk.

 

6.4.2.3

Hulpstukken en andere speciale voorzieningen aan het buitenoppervlak van het collo die gebruikt kunnen worden om dit op te hijsen moeten of zo ontworpen zijn dat de massa gedragen kan worden in overeenstemming met de vereisten in 6.4.2.2, of zij moeten kunnen worden verwijderd of op andere wijze ongeschikt gemaakt voor gebruik tijdens vervoer.

 

6.4.2.4

Voor zover als mogelijk moet de verpakking zodanig zijn ontworpen dat de buitenoppervlakken geen uitstekende delen bezitten en gemakkelijk ontsmet kunnen worden.

6.4.2.5

Voor zover als mogelijk moet de buitenste laag van het collo zodanig zijn ontworpen dat wordt voorkomen dat water wordt opgevangen en vastgehouden.

 

6.4.2.6

Elke voorziening die tijdens het vervoer aan het collo wordt toegevoegd die geen onderdeel is van het collo, mag de veiligheid ervan niet verminderen.

 

6.4.2.7

Het collo moet in staat zijn om de gevolgen van elke versnelling, trilling of trillingsresonantie die onder normale vervoersomstandigheden zou kunnen voorkomen te weerstaan, zonder enige verslechtering van de werking van afsluitende onderdelen van de verschillende houders of van het collo als geheel.

In het bijzonder moeten moeren, bouten en andere veiligheidsmiddelen zodanig zijn ontworpen dat voorkomen wordt dat deze los gaan zitten of onbedoeld losraken, zelfs na herhaald gebruik.

 

6.4.2.8

Het ontwerp van de verpakking moet zijn berekend op veroudering.

 

6.4.2.9

De materialen van de verpakking en alle onderdelen of bestanddelen ervan moeten fysisch en chemisch verenigbaar zijn met elkaar en met de radioactieve inhoud.

Er dient rekening gehouden te worden met hun gedrag bij bestraling.

6.4.2.10

Alle kleppen waardoor de radioactieve inhoud kan ontsnappen moeten beschermd zijn tegen onbevoegd in werking stellen.

 

6.4.2.11

Bij het ontwerp van het collo moet rekening zijn gehouden met de omgevingstemperaturen en drukken die onder normale vervoersomstandigheden waarschijnlijk zullen voorkomen.

6.4.2.12

Een collo moet zodanig zijn ontworpen dat het voldoende afscherming biedt om onder normale vervoersomstandigheden en met de maximale radioactieve inhoud waarvoor het is ontworpen te waarborgen dat het dosistempo op geen enkel punt van het uitwendig oppervlak van het collo de waarden zoals aangegeven in, naar gelang van toepassing, 2.2.7.2.4.1.2, 4.1.9.1.11 en 4.1.9.1.12 overschrijdt, met inachtneming van 7.5.11 CV33 (3.3) (b) en (3.5).

 

6.4.2.13

voor radioactieve stoffen die andere gevaarseigenschappen hebben, moet het ontwerp van het collo met deze eigenschappen rekening houden; zie 2.1.3.5.3 en 4.1.9.1.5.

6.4.2.14

Fabrikanten en navolgende distributeurs van verpakkingen moeten informatie verschaffen met betrekking tot de te volgen procedures alsmede een omschrijving leveren van de typen en afmetingen van de sluitingen (met inbegrip van vereiste pakkingen) en alle andere bestanddelen die nodig zijn om te waarborgen dat colli zoals die ten vervoer aangeboden worden, in staat zijn de van toepassing zijnde prestatiebeproevingen van dit hoofdstuk te doorstaan.

 

6.4.3

Gereserveerd

 

6.4.4

Bepalingen voor vrijgestelde colli
Een vrijgesteld collo moet zodanig zijn ontworpen dat voldaan wordt aan de vereisten genoemd in 6.4.2.1 tot en met 6.4.2.13. Wanneer de verpakking splijtstoffen bevat die zijn toegestaan op basis van de voorschriften van 2.2.7.2.3.5 (a) tot en met (f), dan moet ook worden voldaan aan de voorschriften in 6.4.7.2

 

6.4.5

Bepalingen voor industriële colli

6.4.5.1

Colli van typen IP-1, IP-2 en IP-3 moeten voldoen aan de vereisten genoemd in 6.4.2 en 6.4.7.2.

 

6.4.5.2

Een collo van type IP-2 moet, indien het wordt onderworpen aan de beproevingen omschreven in 6.4.15.4 en 6.4.15.5, voorkomen:

  1. het verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud, en
  2. een toename van meer dan 20% van het grootste dosistempo op een willekeurig buitenoppervlak van het collo.

 

6.4.5.3

Een collo van type IP-3 moet voldoen aan de vereisten genoemd in 6.4.7.2 t/m 6.4.7.15.

 

6.4.5.4

Vervangende bepalingen voor colli van typen IP-2 en IP-3

6.4.5.4.1

Colli mogen als collo van type IP-2 worden gebruikt onder voorwaarde dat:

  1. zij voldoen aan de vereisten genoemd in 6.4.5.1;
  2. zij zijn ontworpen om te voldoen aan de eisen voorgeschreven voor verpakkingsgroep I of II in hoofdstuk 6.1; en
  3. zij, indien zij worden onderworpen aan de beproevingen voor verpakkingsgroep I of II in hoofdstuk 6.1, voorkomen:
    1. het verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud; en
    2. een toename van meer dan 20% van het grootste dosistempo op een willekeurig buitenoppervlak van het collo.

 

6.4.5.4.2

Transporttanks mogen ook als colli van type IP-2 of IP-3 worden gebruikt onder voorwaarde dat:

  1. zij voldoen aan de vereisten aangegeven in 6.4.5.1;
  2. zij zijn ontworpen om te voldoen aan de eisen voorgeschreven in hoofdstuk 6.7 en in staat een beproevingsdruk van 265 kPa te doorstaan; en
  3. zij zodanig zijn ontworpen dat elke extra afscherming die voorzien is, in staat is om de statische en dynamische spanningen als gevolg van normale behandeling en de normale vervoersomstandigheden te weerstaan en dat een toename van meer dan 20% van het grootste dosistempo op een willekeurig buitenoppervlak van de transporttanks wordt verhinderd.

 

6.4.5.4.3

Tanks, met uitzondering van transporttanks, mogen ook gebruikt worden als colli van type IP-2 of  IP-3 voor het vervoer van LSA-I en LSA-II zoals is voorgeschreven in tabel 4.1.9.2.5, onder voorwaarde dat:

  1. zij voldoen aan de voorschriften van 6.4.5.1;
  2. ze zijn ontworpen om te voldoen aan de eisen voorgeschreven in hoofdstuk 6.8; en
  3. zij zodanig zijn ontworpen dat elke extra afscherming die voorzien is, in staat is om de statische en dynamische spanningen als gevolg van normale behandeling en routinematige
    vervoersomstandigheden te doorstaan en dat meer dan 20 % toename van het grootste dosistempo op een willekeurig buitenoppervlak van de tanks wordt verhinderd.

 

6.4.5.4.4

Containers met de kenmerken van een permanente omhulling mogen ook als colli van type IP-2 of IP-3 worden gebruikt onder voorwaarde dat:

  1. de radioactieve inhoud beperkt is tot vaste stoffen;
  2. zij voldoen aan de vereisten genoemd in 6.4.5.1; en
  3. zij zijn ontworpen om te voldoen aan de vereisten omschreven in ISO-norm 1496-1:1990, "Series 1 Freight Containers - Specifications and Testing - Part 1: General Cargo Containers” en daarop volgende wijzigingen 1:1993, 2:1998, 3:2005, 4:2006 en 5:2006, uitgezonderd afmetingen en classificaties. Zij moeten zodanig zijn ontworpen dat, indien zij worden onderworpen aan de beproevingen voorgeschreven in dat document en aan de versnellingen die optreden tijdens normale vervoersomstandigheden, voorkomen worden:
    1. het verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud; en
    2. een toename van meer dan 20% van het grootste dosistempo op een willekeurig buitenoppervlak van de container.

 

6.4.5.4.5

Metalen IBC's mogen ook worden gebruikt als colli van type IP-2 of IP-3, onder voorwaarde dat:

  1. zij voldoen aan de vereisten genoemd in 6.4.5.1; en
  2. zij zijn ontworpen om te voldoen aan de eisen voorgeschreven in hoofdstuk 6.5 voor verpakkingsgroep I of II, en dat zij, - indien zij zouden worden onderworpen aan de beproevingen voorgeschreven in dat hoofdstuk, maar waarbij de valproef wordt uitgevoerd in de oriëntatie die de meeste schade teweegbrengt - , zouden voorkomen:
    1. het verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud, en
    2. een toename van meer dan 20% van het grootste dosistempo op een willekeurig buitenoppervlak van de IBC.

 

6.4.6

Bepalingen voor colli die uraniumhexafluoride bevatten

6.4.6.1

Colli die ontworpen zijn om uraniumhexafluoride te bevatten, moeten voldoen aan de elders in het ADR beschreven voorschriften die betrekking hebben op de radioactieve eigenschappen en splijtingseigenschappen van de stof. Voor zover in 6.4.6.4 niet anders is toegelaten, moet uraniumhexafluoride in hoeveelheden van 0,1 kg of meer ook worden verpakt en vervoerd overeenkomstig de bepalingen in norm ISO 7195:2005, “Kernenergie – Verpakking van uraanhexafluoride (UF6) voor transport”, en de voorschriften van 6.4.6.2 en 6.4.6.3.

 

6.4.6.2

Elk collo dat ervoor is ontworpen om 0,1 kg of meer uraniumhexafluoride te bevatten, moet zodanig worden ontworpen dat de collo voldoet aan de volgende voorschriften:

  1. zonder lekkage en zonder ontoelaatbare spanning zoals gespecificeerd in ISO-norm 7195:2005 de in 6.4.21.5 genoemde structurele beproeving doorstaan, behoudens voor zover in 6.4.6.4 anders is toegestaan;
  2. zonder verlies of verspreiding van het uraniumhexafluoride de in 6.4.15.4 genoemde vrije-valproef doorstaan; en
  3. zonder breuk van de borghouder de in 6.4.17.3 genoemde verhittingsproef doorstaan, behoudens voor zover in 6.4.6.4 anders is toegestaan.

 

6.4.6.3

Colli die ervoor zijn ontworpen om 0,1 kg of meer uraniumhexafluoride te bevatten mogen niet van drukontlastingsinrichtingen zijn voorzien.

 

6.4.6.4

Onder voorbehoud van multilaterale goedkeuring mogen colli die ervoor zijn ontworpen om 0,1 kg of meer uraniumhexafluoride te bevatten, worden vervoerd indien de colli zijn ontworpen:

  1. volgens internationale of nationale normen met uitzondering van norm ISO 7195:2005, onder voorwaarde dat een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt behouden; en/of
  2. om zonder lekkage en zonder ontoelaatbare spanning een beproevingsdruk van maximaal 2,76 MPa zoals in 6.4.21.5 gespecificeerd te doorstaan; en/of
  3. om 9000 kg of meer uraniumhexafluoride te bevatten en niet voldoen aan de eis van 6.4.6.2 c).

In alle andere opzichten moet aan de in 6.4.6.1 t/m 6.4.6.3 gespecificeerde voorschriften worden voldaan.

 

6.4.7

Bepalingen voor type A verpakkingen

6.4.7.1

Colli van type A moeten zodanig zijn ontworpen dat zij voldoen aan de algemene vereisten genoemd in 6.4.2 en in 6.4.7.2 t/m 6.4.7.17.

 

6.4.7.2

De kleinste totale uitwendige afmeting van het collo mag niet minder bedragen dan 10 cm.

 

6.4.7.3

Aan de buitenzijde van het collo moet een voorziening zijn aangebracht zoals een verzegeling die niet gemakkelijk te verbreken is en die, wanneer deze intact is, het bewijs levert dat het collo niet is geopend.

 

6.4.7.4

Alle aan het collo aangebrachte voorzieningen voor het vastzetten moeten zodanig zijn ontworpen dat zowel onder normale als onder ongevalsomstandigheden, de krachten in deze voorzieningen de geschiktheid van het collo om aan de vereisten van het ADR te voldoen niet verminderen.

 

6.4.7.5

Bij het ontwerp van het collo moet voor de onderdelen van de verpakking rekening gehouden worden met temperaturen van tussen -40 oC en +70 oC. Er moet daarbij aandacht worden besteed aan vriespunten voor vloeistoffen en de mogelijkheid van degradatie van de verpakkingsmaterialen binnen de genoemde temperatuurgrenzen.

 

6.4.7.6

Het ontwerp, de constructie en de fabricagetechnieken moeten in overeenstemming zijn met internationale of nationale normen, of andere vereisten die aanvaardbaar zijn voor de bevoegde autoriteit.

 

6.4.7.7

Het ontwerp moet een borghouder omvatten die veilig wordt afgesloten met een afsluitingsmechanisme dat apart bediend moet worden en dat niet onbedoeld of door druk die binnen het collo kan ontstaan kan worden geopend.

 

6.4.7.8

Radioactieve stoffen in speciale toestand mogen worden beschouwd als een bestanddeel van de borghouder.

 

6.4.7.9

Indien de borghouder een apart onderdeel van het collo is, moet deze veilig afgesloten kunnen worden met een afsluitingsmechanisme dat apart bediend moet worden en dat onafhankelijk is van enig ander deel van de verpakking.

 

6.4.7.10

Bij het ontwerp van enig onderdeel van de borghouder moet, voor zover nodig, rekening worden gehouden met radiolytische ontleding van vloeistoffen en andere kwetsbare materialen en de ontwikkeling van gassen door chemische reactie of radiolyse.

 

6.4.7.11

De radioactieve inhoud moet binnen de borghouder blijven indien de omgevingsdruk tot 60 kPa wordt verlaagd.

 

6.4.7.12

Alle kleppen, met uitzondering van veiligheidskleppen moeten voorzien zijn van een omhulling om lekkage uit de klep binnen te houden.

 

6.4.7.13

Een stralingsafscherming die een onderdeel van het collo omsluit dat bedoeld is als een deel van de borghouder, moet zodanig zijn ontworpen dat een onbedoeld losraken van dat onderdeel van de afscherming wordt voorkomen.

Indien de stralingsafscherming en een dergelijk onderdeel daar binnen een afzonderlijke eenheid vormen, moet het mogelijk zijn de stralingsafscherming veilig af te sluiten met een afsluitingsmechanisme dat apart bediend moet worden en dat onafhankelijk is van enig ander onderdeel van de verpakking.

 

6.4.7.14

Een collo moet zodanig zijn ontworpen dat, indien het wordt onderworpen aan de beproevingen zoals omschreven in 6.4.15, wordt voorkomen:

  1. het verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud; en
  2. een toename van meer dan 20% van het hoogste dosistempo op een willekeurig buitenoppervlak van het collo.

 

6.4.7.15

Het ontwerp van een collo bedoeld voor vloeibare radioactieve stoffen moet voorzieningen omvatten voor een vrije ruimte ten behoeve van veranderingen in temperatuur van de inhoud en dynamische effecten en de vuldynamica.

 

6.4.7.16

Colli van type A bestemd voor vloeistoffen

Een collo van type A dat ontworpen is om vloeibare radioactieve stoffen te bevatten, moet bovendien:

  1. geschikt zijn om te voldoen aan de hierboven in 6.4.7.14 a) genoemde vereisten indien het collo wordt onderworpen aan de beproevingen zoals omschreven in 6.4.16; en
  2. ofwel
    1. zijn voorzien van voldoende absorberend materiaal om tweemaal het volume van de vloeibare inhoud te absorberen. Dergelijk absorberend materiaal moet op geschikte wijze zijn aangebracht zodat het in het geval van een lekkage in aanraking komt met de vloeistof; dan wel
    2. zijn voorzien van een borghouder die is samengesteld uit primaire inwendige en secundaire uitwendige onderdelen die ontworpen zijn om de vloeibare inhoud volledig in te sluiten en binnen de secundaire uitwendige onderdelen voor omhulling te houden, zelfs in het geval dat de primaire inwendige onderdelen lekken.

 

6.4.7.17

Colli van type A bestemd voor gassen

Een type A verpakking die ontworpen is voor gassen, moet het verlies of de verspreiding van de radioactieve inhoud voorkomen indien het collo onderworpen wordt aan de beproevingen zoals genoemd in 6.4.16.

Een collo van type A dat ontworpen is voor tritiumgas of voor edelgassen moet van dit vereiste worden vrijgesteld.

 

6.4.8

Bepalingen voor colli van type B(U)

6.4.8.1

Colli van het type B(U) moeten zodanig zijn ontworpen dat zij voldoen aan de vereisten genoemd in 6.4.2 en tevens aan de vereisten genoemd in 6.4.7.2 t/m 6.4.7.15, behalve zoals aangegeven in 6.4.7.14 a), en bovendien aan de vereisten in 6.4.8.2 t/m 6.4.8.15.

 

6.4.8.2

Een collo moet zodanig zijn ontworpen dat bij omgevingsomstandigheden omschreven in 6.4.8.5 en 6.4.8.6 de warmte die binnen het collo door de radioactieve inhoud wordt ontwikkeld onder normale vervoersomstandigheden, zoals aangetoond door de beproevingen in 6.4.15, niet het collo op zodanige wijze ongunstig beïnvloedt, dat het niet meer voldoet aan de van toepassing zijnde vereisten betreffende insluiting en afscherming indien het gedurende een periode van een week onbewaakt blijft.

Bijzondere aandacht moet besteed worden aan warmte-effecten die ertoe kunnen leiden dat:

  1. de indeling, de geometrische vorm of de fysische toestand van de radioactieve inhoud wijzigt, of, indien de radioactieve stof omsloten is in een omhulling of een mantel (bv. beklede splijtstofelementen), dat de omhulling of mantel of het radioactieve stof vervormt of smelt;
  2. de doelmatigheid van de verpakking vermindert door verschil in thermische uitzetting, scheuren of smelten van het stralingsbeschermingsmateriaal;
  3. in combinatie met vocht de roestvorming wordt versneld.

 

6.4.8.3

Een collo moet zodanig zijn ontworpen dat bij omgevingsomstandigheden zoals omschreven in 6.4.8.5 en in afwezigheid van zoninstraling, de temperatuur van de toegankelijke oppervlakken van een collo 50 oC niet overschrijdt, tenzij het collo wordt vervoerd onder exclusief gebruik.

 

6.4.8.4

De hoogste temperatuur van een tijdens het vervoer gemakkelijk toegankelijk, willekeurig oppervlak van een collo onder exclusief gebruik mag onder de in 6.4.8.5 gedefinieerde omgevingsomstandigheden en zonder dat er sprake is van zoninstraling, niet hoger worden dan 85 oC.

Hierbij mag rekening gehouden worden met afschermingen of schermen die bedoeld zijn om personen te beschermen, zonder dat het nodig is om de afschermingen of schermen aan enige beproeving te onderwerpen.

 

6.4.8.5

Er moet worden aangenomen dat de omgevingstemperatuur 38 oC is.

 

6.4.8.6

Er moet worden aangenomen dat met betrekking tot de zoninstraling omstandigheden gelden zoals aangegeven in onderstaande tabel.

Geval     Vorm en plaats van het oppervlak Zoninstraling gedurende 12 uur per dag (W/m2)
1 Vlakke oppervlakken die horizontaal, naar beneden gericht worden vervoerd 0
2 Vlakke oppervlakken die horizontaal, naar boven gericht worden vervoerd 800
3 Oppervlakken die verticaal worden vervoerd 200A
4 Andere naar beneden gerichte (niet horizontale) oppervlakken 200A
5 Alle andere oppervlakken 400A

A Het is ook toegestaan een sinusfunctie te gebruiken met een aangenomen absorptiecoëfficiënt en verwaarlozing van mogelijke weerkaatsing door naburige voorwerpen.

 

6.4.8.7

Een collo dat een bescherming tegen warmte omvat teneinde te bereiken dat het voldoet aan de vereisten van de in 6.4.17.3 genoemde warmtebeproeving, moet zodanig zijn ontworpen dat een dergelijke bescherming haar doelmatigheid behoudt indien het collo wordt onderworpen aan de beproevingen genoemd in 6.4.15 en 6.4.17.2 a) en b) of 6.4.17.2 b) en c), al naar gelang hetgeen van toepassing is.

Elke bescherming van dien aard aan de buitenzijde van het collo moet, ook in het geval van openhalen, insnijden, schuiven, afslijten of ruwe behandeling, doeltreffend blijven.

 

6.4.8.8

Een collo moet zodanig zijn ontworpen dat, indien het wordt onderworpen aan:

  1. de in 6.4.15 genoemde beproevingen, het verlies van de radioactieve inhoud beperkt is tot niet meer dan 10-6 A2 per uur; en
  2. de beproevingen genoemd in 6.4.17.1, 6.4.17.2 b), 6.4.17.3 en 6.4.17.4 en de beproeving in hetzij
    1. 6.4.17.2 c), indien het collo een massa heeft die niet groter is dan 500 kg, de gemiddelde dichtheid gebaseerd op de uitwendige afmetingen niet groter is dan 1000 kg/m3 en de radioactieve inhoud, niet als radioactieve stof in speciale toestand, meer dan 1000 x A2 bedraagt, hetzij
    2. 6.4.17.2 a),voor alle andere colli, voldaan wordt aan de volgende vereisten:
      • het voldoende afscherming blijven bieden om te verzekeren dat het dosistempo op 1 m van het oppervlak van het collo niet hoger is dan 10 mSv/h in het geval dat de radioactieve inhoud van het collo overeenkomt met de maximale inhoud waarvoor het is ontworpen; en
      • het beperken van het geaccumuleerde verlies aan radioactieve inhoud, in een periode van één week, tot ten hoogste 10 A2 voor krypton-85 en ten hoogste A2 voor alle andere radionucliden

Indien mengsels van verschillende radionucliden aanwezig zijn, zijn de bepalingen van 2.2.7.2.2.4 t/m 2.2.7.2.2.6 van toepassing, behalve dat in het geval van krypton-85 een effectieve waarde A2(i) gelijk aan 10 A2 mag worden gebruikt. Voor het geval a) hierboven moet bij de beoordeling rekening worden gehouden met de in 4.1.9.1.2 aangegeven grenswaarden voor uitwendige afwrijfbare besmetting.

 

6.4.8.9

Een collo bestemd voor een radioactieve inhoud met een activiteit groter dan 105 A2 moet zodanig worden ontworpen dat, indien het collo wordt onderworpen aan de verzwaarde wateronderdompelingsbeproeving genoemd in 6.4.18, geen breuk van de borghouder optreedt.

 

6.4.8.10

Overeenstemming met de toegestane grenswaarden voor het vrijkomen van activiteit mag noch van filters, noch van een mechanisch koelsysteem afhankelijk zijn.

 

6.4.8.11

Een collo mag geen systeem voor drukontlasting uit de borghouder omvatten dat het mogelijk maakt dat, onder de omstandigheden van de in 6.4.15 en 6.4.17 genoemde beproevingen, radioactieve stoffen in de omgeving vrijkomen.

 

6.4.8.12

Een collo moet zodanig zijn ontworpen dat indien het bij de maximale normale bedrijfsdruk wordt onderworpen aan de beproevingen genoemd in 6.4.15 en 6.4.17, het niveau van de spanningen in het materiaal van de borghouder niet de waarden bereikt, die het collo op een dusdanige wijze nadelig beïnvloeden dat het niet meer voldoet aan de van toepassing zijnde vereisten.

 

6.4.8.13

Een collo mag geen maximale normale bedrijfsdruk bezitten die hoger is dan 700 kPa (overdruk).

 

6.4.8.14

Een collo dat gering verspreidbare radioactieve stoffen bevat, moet zodanig worden ontworpen dat alle voorzieningen die aan de gering verspreidbare radioactieve stoffen zijn toegevoegd, die geen bestanddeel daarvan zijn, of alle inwendige componenten van de verpakking de prestatie van de gering verspreidbare stof niet ongunstig zullen beïnvloeden.

 

6.4.8.15

Een collo moet zijn ontworpen voor omgevingstemperaturen in het gebied van -40 oC tot +38 oC.

 

6.4.9

Bepalingen voor colli van type B(M)

6.4.9.1

Colli van type B(M) moeten voldoen aan de vereisten voor colli van type B(U) genoemd in 6.4.8.1, behalve dat voor colli die uitsluitend binnen een bepaald land of uitsluitend tussen twee bepaalde landen vervoerd worden, met goedkeuring van de bevoegde autoriteiten van die landen, andere voorwaarden dan die gesteld in 6.4.7.5, 6.4.8.4 t/m 6.4.8.6 en 6.4.8.9 t/m 6.4.8.15 aangenomen mogen worden. Voor zover uitvoerbaar moet desalniettemin voldaan worden aan de vereisten genoemd in 6.4.8.4 en 6.4.8.9 t/m 6.4.8.15 voor colli van type B(U).

 

6.4.9.2

Er kan toestemming worden gegeven voor intermitterende druknivellering van colli van type B(M) tijdens het vervoer, onder voorwaarde dat de operationele controlemaatregelen voor druknivellering aanvaardbaar zijn voor de betreffende bevoegde autoriteiten.

 

6.4.10

Bepalingen voor colli van type C

6.4.10.1

Colli van het type C moeten zodanig ontworpen zijn dat ze voldoen aan de in 6.4.2 en 6.4.7.2 t/m 6.4.7.15 gespecificeerde voorschriften, uitgezonderd 6.4.7.14 a), en aan de voorschriften gespecificeerd in 6.4.8.2 t/m 6.4.8.6, 6.4.8.10 t/m 6.4.8.15, en bovendien aan 6.4.10.2 t/m 6.4.10.4.

 

6.4.10.2

Een collo moet kunnen voldoen aan de voorgeschreven beoordelingscriteria voor de in 6.4.8.8 b) en 6.4.8.12 genoemde beproevingen, na te zijn begraven in een omgeving gekenmerkt door een warmtegeleidingsvermogen van 0,33 W/m-1.K-1 en een temperatuur van 38 oC in de stabiele toestand. Als beginvoorwaarden voor de beoordeling moet worden aangenomen dat een eventuele thermische isolatie van het collo intact blijft, dat het collo onder de maximale normale bedrijfsdruk staat en dat de omgevingstemperatuur 38 oC bedraagt.

 

6.4.10.3

Een collo moet zodanig zijn ontworpen dat indien het onder de maximale normale bedrijfsdruk staat en wordt onderworpen aan:

  1. de in 6.4.15 genoemde beproevingen, het verlies van de radioactieve inhoud beperkt is tot niet meer dan 10-6 A2 per uur; en
  2. de beproevingsreeksen in 6.4.20.1,
    1. het voldoende afscherming blijft bieden om te verzekeren dat het dosistempo op 1 m van het oppervlak van het collo niet hoger is dan 10 mSv/h in het geval dat de radioactieve inhoud van het collo overeenkomt met de maximale inhoud waarvoor het is ontworpen; en
    2. het geaccumuleerde verlies aan radioactieve inhoud, in een periode van één week, tot ten hoogste 10 A2 voor krypton-85 en ten hoogste A2 voor alle andere radionucliden beperkt blijft.

Indien mengsels van verschillende radionucliden aanwezig zijn, zijn de bepalingen van 2.2.7.2.2.4 t/m 2.2.7.2.2.6 van toepassing, behalve dat in het geval van krypton-85 een effectieve waarde A2(i) gelijk aan 10 A2 mag worden gebruikt. Voor het geval a) hierboven moet bij de beoordeling rekening worden gehouden met de in 4.1.9.1.2 aangegeven grenswaarden voor uitwendige besmetting.

 

6.4.10.4

Een collo moet zodanig zijn ontworpen dat geen breuk van de borghouder optreedt na de uitvoering van de verzwaarde wateronderdompelingsbeproeving genoemd in 6.4.18.

 

6.4.11

Bepalingen voor colli met splijtbare stoffen

6.4.11.1

Splijtbare stoffen moeten op zodanige wijze worden vervoerd dat:

  1. subcriticaliteit wordt gehandhaafd onder omstandigheden zoals die te verwachten zijn onder
    routinematige en normale vervoersomstandigheden en bij ongevallen.
    Met de volgende mogelijkheden moet rekening gehouden worden:
    1. water dat in of uit colli lekt,
    2. vermindering van de werking van ingebouwde neutronen absorberende materialen of
      moderatoren,
    3. mogelijke herschikking van de radioactieve inhoud hetzij binnen het collo hetzij als gevolg van
      lekkage uit het collo,
    4. vermindering van de afstanden tussen colli of de radioactieve inhoud,
    5. colli, die in water worden ondergedompeld of onder sneeuw bedolven en
    6. mogelijke gevolgen van temperatuurschommelingen; en
  2. voldaan wordt aan de vereisten:
    1. in 6.4.7.2, behalve voor onverpakte stoffen wanneer dat expliciet onder 2.2.7.2.3.5 (e) is
      toegestaan;
    2. elders in het ADR voorgeschreven met betrekking tot de radioactieve eigenschappen van de
      stof;
    3. in 6.4.7.3, tenzij de stof onder 2.2.7.2.3.5 is vrijgesteld;
    4. in 6.4.11.4 t/m 6.4.11.14, tenzij de stof onder 2.2.7.2.3.5, 6.4.11.2 of 6.4.11.3 is vrijgesteld.

 

6.4.11.2

Colli met splijtbare stoffen die voldoen aan de bepalingen van subparagraaf (d) en een van de bepalingen van (a) t/m (c) hieronder zijn uitgezonderd van de voorschriften van 6.4.11.4 t/m 6.4.11.14.

  1. Colli die splijtbare stoffen bevatten in welke vorm dan ook, onder voorwaarde dat:
    1. de kleinste buitenafmeting van het collo niet kleiner is dan 10 cm;
    2. de criticaliteits-veiligheidsindex van het collo wordt berekend op basis van de volgende
      formule:

      6.4.11.2
       * Voor plutonium is iedere isotopische samenstelling toegestaan, onder voorwaarde dat de hoeveelheid Pu-241 minder is dan de hoeveelheid Pu-240 in het collo

      waarbij de waarden van Z zijn ontleend aan tabel 6.4.11.2;
    1. de CSI van om het even welk collo niet groter is dan 10;

  1. Colli die splijtbare stoffen bevatten in welke vorm dan ook, onder voorwaarde dat:
    • de kleinste uitwendige afmeting van het collo niet kleiner is dan 30 cm;
    • het collo, na te zijn onderworpen aan de beproevingen zoals aangegeven in 6.4.15.1 t/m 6.4.15.6
      • zijn inhoud aan splijtbare stoffen behoudt;
      • minimale totale buitenafmetingen van ten minste 30 cm behoudt;
      • het binnendringen van een kubus met ribben van 10 cm verhindert;
    • De criticaliteits-veiligheidsindex van het collo wordt berekend op basis van de volgende
      formule:

      6.4.11.2 2
      * Voor plutonium is iedere isotopische samenstelling toegestaan, onder voorwaarde dat de hoeveelheid Pu-241 minder is dan de hoeveelheid Pu-240 in het collo

      waarbij de waarden van Z zijn ontleend aan tabel 6.4.11.2;

    • De criticaliteits-veiligheidsindex van om het even welk collo niet groter is dan 10;

  2. Colli die splijtbare stoffen bevatten in welke vorm dan ook, onder voorwaarde dat:
    1. de kleinste uitwendige afmeting van het collo niet kleiner is dan 10 cm;
    2. het collo, na te zijn onderworpen aan de beproevingen zoals aangegeven in 6.4.15.1 t/m 6.4.15.6
      • zijn inhoud aan splijtbare stoffen behoudt;
      • minimale totale buitenafmetingen van ten minste 10 cm behoudt;
      • het binnendringen van een kubus met ribben van 10 cm verhindert;
    3. de CSI van het collo wordt berekend op basis van de onderstaande formule:


      6.4.11.2 4
      * Voor plutonium is iedere isotopische samenstelling toegestaan, onder voorwaarde dat de hoeveelheid Pu-241 kleiner is dan de hoeveelheid Pu-240 in het collo


    4. De totale massa van splijtbare nucliden in om het even welk collo 15 g niet overschrijdt;

  3. De totale massa van beryllium, in deuterium verrijkte hydrogene stoffen, grafiet en andere allotrope vormen van koolstof in een afzonderlijk collo mag niet groter zijn dan de massa van de splijtbare nucliden in het collo, behalve voor zover de totale concentratie van deze stoffen maximaal 1 g per 1000 g materiaal bedraagt. Beryllium dat in koperlegeringen maximaal 4% van het gewicht van de legering uitmaakt, mag buiten beschouwing worden gelaten.
VerrijkingA Z
Uranium verrijkt tot 1,5% 2200
Uranium verrijkt tot 5% 850
Uranium verrijkt tot 10% 660
Uranium verrijkt tot 20% 580
Uranium verrijkt tot 100% 450
A Indien een collo uranium bevat met uiteenlopende verrijkingspercentages voor U-235, wordt voor Z de waarde gebruikt die overeenkomt met het hoogste verrijkingspercentage. 

 

 

6.4.11.3

Colli die ten hoogste 1000 g plutonium bevatten, zijn uitgezonderd van toepassing van 6.4.11.4 t/m 6.4.11.14, onder voorwaarde dat:

  1. niet meer dan 20 massa-% van het plutonium bestaat uit splijtbare nucliden;
  2. de criticaliteits-veiligheidsindex van het collo wordt berekend op basis van de volgende formule:

6.4.11.3

  1. indien het plutonium uranium bevat, de massa van dat uranium ten hoogste 1% is van de massa van het plutonium.

 

6.4.11.4

In gevallen waarin de chemische of fysische vorm, isotopische samenstelling, massa of concentratie, moderatieverhouding of dichtheid, of de geometrische indeling niet bekend is, moet bij het uitvoeren van de beoordelingen volgens 6.4.11.8 t/m 6.4.11.13 voor elke onbekende parameter die waarde worden aangenomen die leidt tot de maximale neutronenvermenigvuldiging die in overeenstemming is met de bekende omstandigheden en parameters in deze beoordelingen.

 

6.4.11.5

Voor bestraalde kernbrandstof moeten de beoordelingen volgens 6.4.11.8 t/m 6.4.11.13 worden gebaseerd op een isotopische samenstelling waarvan is aangetoond dat deze oplevert hetzij:

  1. de maximale neutronenvermenigvuldiging gedurende de bestralingsgeschiedenis, hetzij
  2. een conservatieve schatting van de neutronenvermenigvuldiging bij de beoordelingen van het collo. Na de bestraling maar voorafgaand aan de verzending moet een meting worden uitgevoerd die bevestigt dat de isotopische samenstelling conservatief is geschat.

 

6.4.11.6

Het collo moet, na te zijn onderworpen aan de beproevingen aangegeven in 6.4.15:

  1. de minimale totale buitenafmetingen van het collo op ten minste 10 cm behouden; en
  2. het binnendringen van een kubus met ribben van 10 cm verhinderen.

 

6.4.11.7

Het collo moet zijn ontworpen voor een omgevingstemperatuur tussen -40 oC en +38 oC, tenzij de bevoegde autoriteit anders aangeeft op het certificaat van goedkeuring voor het model van het collo.

 

6.4.11.8

Voor een afzonderlijk collo moet worden verondersteld dat er water in of uit alle lege ruimten van het collo kan lekken, met inbegrip van die binnen de borghouder. Echter, indien het ontwerp speciale voorzieningen omvat om dergelijke lekkages van water in of uit bepaalde lege ruimten te voorkomen, zelfs in het geval van een menselijke fout, mag de afwezigheid van lekkage met betrekking tot deze lege ruimten worden aangenomen.

Speciale voorzieningen moeten omvatten hetzij:

  1. Meervoudige hoogwaardige waterkeringen, waarvan niet minder dan twee waterdicht blijven indien het collo wordt onderworpen aan de beproevingen voorgeschreven in 6.4.11.13 b), een hoog niveau van kwaliteitscontrole bij de productie, het onderhoud en de inspectie van de goede toestand van
    verpakkingen en beproevingen om de afsluiting van elk collo voor elke verzending aan te tonen, hetzij
  2. Voor colli die uitsluitend uraniumhexafluoride met een verrijkingsgraad van ten hoogste 5 massa-% uranium-235 bevatten:
    1. colli waarbij, na de beproevingen voorgeschreven in 6.4.11.13 b), geen sprake is van fysiek contact tussen de afsluiter of de afdichting en enig ander onderdeel van de verpakking behalve ter plaatse van het oorspronkelijke bevestigingspunt en waarbij bovendien, na de beproeving voorgeschreven in 6.4.17.3, de afsluiters en de afdichting lekdicht blijven; en
    2. een hoog niveau van kwaliteitscontrole bij de productie, het onderhoud en de inspectie van de goede toestand van verpakkingen in combinatie met beproevingen om de afsluiting van elk collo voor elke verzending aan te tonen.

 

6.4.11.9

Er moet worden verondersteld dat het opsluitingssysteem op korte afstand wordt weerkaatst door ten minste 20 cm water, of een zoveel grotere weerkaatsing als daarenboven wordt verschaft door het omringende materiaal van de verpakking. Wanneer echter kan worden aangetoond dat, na de beproevingen voorgeschreven in 6.4.11.13 b) het opsluitingssysteem binnen de verpakking blijft, mag in 6.4.11.10 c) worden verondersteld dat het collo op korte afstand wordt weerkaatst door ten minste 20 cm water.

 

6.4.11.10

Het collo moet subcritisch zijn onder de omstandigheden van 6.4.11.8 en 6.4.11.9 en bij die omstandigheden van het collo die leiden tot de maximale neutronenvermenigvuldiging die in overeenstemming is met:

  1. de normale vervoersomstandigheden (vrij van voorvallen);
  2. de beproevingen genoemd in 6.4.11.12 b);
  3. de beproevingen genoemd in 6.4.11.13 b);

 

6.4.11.11

Gereserveerd

 

6.4.11.12

Voor normale vervoersomstandigheden moet een getal "N" worden bepaald, zodanig dat vijfmaal "N" colli subcritisch moet zijn voor die ordening en omstandigheden van het collo, welke de maximale neutronenvermenigvuldiging opleveren die in overeenstemming is met het volgende:

  1. Tussen de colli mag zich niets bevinden en de ordening van het collo moet aan alle zijden door ten minste 20 cm water worden weerkaatst; en
  2. De toestand waarin de colli zich bevinden moet de ingeschatte of aangetoonde toestand zijn die zij zouden hebben indien zij aan de beproevingen genoemd in 6.4.15 onderworpen waren geweest.

 

6.4.11.13

Voor ongevalsomstandigheden tijdens het vervoer moet een getal "N" worden bepaald, zodanig dat tweemaal "N" subcritisch is voor die ordening en omstandigheden van het collo, welke de maximale neutronenvermenigvuldiging opleveren die in overeenstemming is met het volgende:

  1. Moderatie door waterstof tussen de colli en de ordening van de colli aan alle zijden weerkaatst door ten minste 20 cm water; en
  2. De beproevingen genoemd in 6.4.15, gevolgd door de meest stringente van de volgende:
    1. de beproevingen genoemd in 6.4.17.2 b) en hetzij 6.4.17.2 c), voor colli met een massa niet groter dan 500 kg en een totale dichtheid niet hoger dan 1000 kg/m3 op basis van de buitenafmetingen, hetzij 6.4.17.2 a) voor alle andere colli; gevolgd door de beproeving genoemd in 6.4.17.3, en aangevuld door de beproevingen genoemd in 6.4.19.1 t/m 6.4.19.3; of
    2. de beproeving genoemd in 6.4.17.4; en
  3. In het geval dat enig deel van de splijtbare stof ontsnapt uit de borghouder na de beproevingen genoemd in 6.4.11.13 b), moet worden verondersteld dat splijtbare stof ontsnapt uit elk collo in de
    opstelling en alle splijtbare stof moet in die inrichting en die moderatie worden opgesteld die de maximale neutronenvermenigvuldiging oplevert met weerkaatsing op korte afstand door ten minste 20 cm water.

 

6.4.11.14

De criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) voor colli die splijtbare stoffen bevatten, moet worden verkregen door het getal 50 te delen door de kleinste van de twee waarden van N, afgeleid in 6.4.11.12 en 6.4.11.13 (d.w.z CSI = 50/N). De waarde van de criticaliteits-veiligheidsindex kan gelijk zijn aan nul, onder voorwaarde dat een onbeperkt aantal colli subcritisch is (d.w.z N is in beide gevallen in feite gelijk aan oneindig).

 

6.4.12

Beproevingsprocedures en bewijs van overeenstemming

6.4.12.1

Het bewijs van overeenstemming met de prestatienormen vereist in 2.2.7.2.3.1.3, 2.2.7.2.3.1.4, 2.2.7.2.3.3.1, 2.2.7.2.3.3.2, 2.2.7.2.3.4.1, 2.2.7.2.3.4.2 en 6.4.2 t/m 6.4.11 moet geleverd worden volgens een van de hierna genoemde methoden of door een combinatie daarvan:

  1. Het uitvoeren van beproevingen op monsters die radioactieve stoffen in speciale toestand of gering verspreidbare radioactieve stoffen voorstellen, of met prototypen of monsters van de verpakking, waarbij, bij de beproevingen, de inhoud van het monster of de verpakking zo veel mogelijk de te verwachten verscheidenheid van de radioactieve inhoud moet nabootsen en het monster of de verpakking, die beproefd zal worden, op de voor het vervoer gebruikelijke wijze moet worden voorbereid.
  2. Verwijzing naar eerdere bewijzen die bevredigend waren, van voldoende vergelijkbare aard.
  3. Het uitvoeren van beproevingen op modellen van geschikte schaal, welke die elementen bevatten die wezenlijk zijn voor het te onderzoeken voorwerp indien technologische ervaring heeft aangetoond dat de uitkomsten van dergelijke beproevingen bruikbaar zijn voor de ontwerpdoeleinden. Indien een schaalmodel wordt gebruikt, moet de noodzaak voor het bijstellen van bepaalde beproevingsparameters, zoals de diameter van de doorstootstaaf of de drukbelasting in aanmerking worden genomen.
  4. Berekening of onderbouwd beredeneren, indien de berekeningsmethoden en parameters in het algemeen als betrouwbaar of behoudend zijn aanvaard.

 

6.4.12.2

Nadat het prototype of monster aan de beproevingen is onderworpen, moet van geschikte onderzoeksmethoden gebruik gemaakt worden om te verzekeren dat aan de vereisten van dit hoofdstuk is voldaan, in overeenstemming met de prestatie- en aanvaardbaarheidseisen die in 2.2.7.2.3.1.3, 2.2.7.2.3.1.4, 2.2.7.2.3.3.1, 2.2.7.2.3.3.2, 2.2.7.2.3.4.1, 2.2.7.2.3.4.2 en 6.4.2 t/m 6.4.11 zijn omschreven.

 

6.4.12.3

Alle monsters moeten vóór de beproeving worden geïnspecteerd teneinde gebreken of schade te signaleren en vast te leggen, waaronder het volgende:

  1. afwijking van het ontwerp;
  2. gebreken bij de fabricage;
  3. corrosie of andere achteruitgang van de kwaliteit; en
  4. vervorming van onderdelen.

De borghouder van het collo moet duidelijk worden gespecificeerd. De uitwendige elementen van het monster moeten duidelijk zijn beschreven, zodat eenvoudig en duidelijk kan worden verwezen naar elk onderdeel van een dergelijk monster.

 

6.4.13

Beproeving van de goede staat van de borghouder en de afscherming en beoordeling van de veiligheid ten aanzien van criticaliteit

Na elke beproeving of samenstel van beproevingen of opeenvolging van de van toepassing zijnde beproevingen genoemd in 6.4.15 t/m 6.4.21:

  1. Moeten gebreken en schade worden vastgesteld en vastgelegd;
  2. moet voor het beproefde collo worden vastgesteld of de goede staat van de borghouder en van de afscherming nog voldoen aan de eisen in 6.4.2 t/m 6.4.11; en
  3. moet voor colli met splijtbare stoffen worden vastgesteld of de aannamen en voorwaarden waarvan is uitgegaan bij de volgens 6.4.11.1 t/m 6.4.11.14 voor één of meer colli vereiste bepalingen, geldig zijn.

 

6.4.14

Trefplaat voor valproeven
De trefplaat voor de valproeven genoemd in 2.2.7.2.3.3.5 a), 6.4.15.4, 6.4.16 a) , 6.4.17.2 en 6.4.20.2 moet een vlak, horizontaal oppervlak zijn, van zodanige aard dat een eventuele toename van de weerstand ervan tegen verplaatsing of vervorming bij de inslag van het monster de schade aan het monster niet aanmerkelijk vergroot.

 

6.4.15

Beproeving met het doel aan te tonen dat het collo normale vervoersomstandigheden kan doorstaan

6.4.15.1

De beproevingen zijn: de beproeving door besproeiing met water, de vrije valproef, de stapelproef en de doorstootproef. Monsters van het collo moeten onderworpen worden aan de vrije valproef, de stapelproef en de doorstootproef, die voor alle gevallen wordt voorafgegaan door de beproeving door besproeiing met water. Eén monster mag voor alle beproevingen gebruikt worden onder voorwaarde dat aan het gestelde in 6.4.15.2 is voldaan.

 

6.4.15.2

De tijdsduur tussen het beëindigen van de beproeving door besproeiing met water en de daaropvolgende beproeving moet zodanig zijn dat het water zoveel mogelijk heeft kunnen binnendringen zonder dat de buitenzijde van het monster merkbaar is opgedroogd.

Tenzij het tegendeel is bewezen moet voor deze tijdsduur twee uur genomen worden indien het water vanuit vier richtingen gelijktijdig wordt gesproeid.

Er mag echter geen tijdsduur verlopen indien het water achtereenvolgens uit elk van de vier richtingen wordt gesproeid.

 

6.4.15.3

Beproeving door besproeiing met water: Het monster moet onderworpen worden aan een beproeving door besproeiing met water die een blootstelling aan neerslag van ongeveer 5 cm regen per uur gedurende ten minste een uur nabootst.

 

6.4.15.4

Vrije valproef: Het monster moet zodanig op de trefplaat vallen, dat het de maximale schade lijdt gelet op de veiligheidsaspecten die beproefd moeten worden.

  1. De hoogte van de val, gemeten vanaf het laagste punt van het monster tot het bovenoppervlak van de trefplaat moet niet kleiner zijn dan de afstand die in tabel 6.4.15.4 voor de van toepassing zijnde massa is aangegeven. De trefplaat moet zijn zoals in 6.4.14 is genoemd.
  2. Voor rechthoekige colli van karton of hout, waarvan de massa 50 kg niet overschrijdt moet een afzonderlijk monster onderworpen worden aan een vrije valproef van een hoogte van 0,3 m, op elke hoek.
  3. Voor cilindrische colli van karton waarvan de massa 100 kg niet overschrijdt, moet een afzonderlijk monster onderworpen worden aan een vrije valproef van een hoogte van 0,3 m op elk van de vier kwadranten van elke rand.
MASSA VAN HET COLLO (KG) VRIJE VALHOOGTE (M)
Massa van het collo  <   5.000 1,2
5.000 ≤ Massa van het collo  <   10.000 0,9
10.000 ≤ Massa van het collo  <   15.000 0,6
15.000 ≤ Massa van het collo 0,3

 Tabel 6.4.15.4: Vrije valhoogte voor de beproeving van colli onder normale vervoersomstandigheden.

6.4.15.5

Stapelproef: Tenzij de vorm van de verpakking het stapelen daadwerkelijk uitsluit moet het monster gedurende een periode van 24 uur onderworpen worden aan een drukbelasting gelijk aan de grootste van de volgende waarden:

  1. Het equivalent van 5 maal de maximale massa van het collo; en
  2. Het equivalent van 13 kPa, vermenigvuldigd met de oppervlakte van de verticale projectie van het collo.

De belasting moet gelijkmatig worden aangebracht op twee tegenover elkaar gelegen zijden van het monster, waarvan een het grondoppervlak moet zijn waarop het collo normaal rust.

 

6.4.15.6

Doorstootproef: Het monster moet geplaatst worden op een stijf, vlak, horizontaal oppervlak, dat vrijwel onbeweeglijk blijft terwijl de beproeving wordt uitgevoerd.

  1. Een staaf met een diameter van 3,2 cm met een halfbolvormig uiteinde en een massa van 6 kg moet vallen en zodanig bij de val met zijn lengteas verticaal op het midden van het zwakste deel van het monster gericht zijn, dat, indien deze ver genoeg doordringt, deze de borghouder raakt. De staaf moet bij de uitvoering van de beproeving niet aanmerkelijk vervormd worden.
  2. De valhoogte van de staaf, gemeten van het laagste einde daarvan tot het bedoelde punt van inslag op het bovenoppervlak van het monster moet 1 m bedragen.

 

6.4.16

Bijkomende beproevingen voor colli van type A ontworpen voor vloeistoffen en gassen
Een monster of afzonderlijke monsters moeten onderworpen worden aan elk van de volgende beproevingen tenzij kan worden aangetoond dat een beproeving voor het betreffende monster zwaarder is dan de andere; in dat geval moet een monster aan de zwaardere beproeving worden onderworpen.

  1. Vrije valproef: Het monster moet zodanig op de trefplaat vallen dat het met betrekking tot de borghouder de grootst mogelijke schade lijdt. De valhoogte, gemeten van het laagste punt van het monster tot het bovenoppervlak van de trefplaat moet 9 m zijn. De trefplaat moet zijn zoals genoemd in 6.4.14.
  2. Doorstootproef: Het monster moet onderworpen worden aan de beproeving zoals genoemd in 6.4.15.6, behalve dat de valhoogte van 1 m zoals genoemd in 6.4.15.6 b) verhoogd wordt van 1 m tot 1,7 m.

 

6.4.17

Beproevingen met het doel om aan te tonen dat het collo ongevalsomstandigheden tijdens het vervoer kan doorstaan

6.4.17.1

Het monster moet onderworpen worden aan de cumulatieve gevolgen van de beproevingen zoals genoemd in 6.4.17.2 en 6.4.17.3, in de aangegeven volgorde. Na deze beproevingen moet of dit monster, of een afzonderlijk monster worden onderworpen aan de wateronder- dompelingsproe(f)(ven) zoals genoemd in 6.4.17.4 en, indien van toepassing, 6.4.18.

 

6.4.17.2

Mechanische beproeving: De mechanische beproeving bestaat uit drie verschillende valproeven. Elk monster moet onderworpen worden aan de van toepassing zijnde valproeven zoals genoemd in 6.4.8.8 of 6.4.11.13.
De volgorde waarin het monster aan de valproeven wordt onderworpen moet zodanig zijn dat na voltooiing van de mechanische beproeving, het monster een zodanige schade heeft geleden dat die leidt tot de grootst mogelijke schade bij de daarna volgende verhittingsproef.

  1. Bij valproef I moet het monster op zodanige wijze op de trefplaat vallen dat de grootst mogelijke schade wordt geleden, en de hoogte van de val, gemeten van het laagste punt van het monster tot het bovenoppervlak van de trefplaat 9 m bedraagt. De trefplaat moet zijn zoals in 6.4.14 is genoemd.

  2. Bij valproef II moet het monster op zodanige wijze op een staaf vallen die stevig bevestigd is loodrecht op de trefplaat, dat de grootst mogelijke schade wordt geleden.

    De hoogte van de val, gemeten van het bedoelde punt van inslag van het monster tot het hoogste punt van de staaf moet 1 m bedragen.

    De staaf moet van massief constructiestaal zijn vervaardigd met een ronde doorsnede, 15,0 ± 0,5 cm diameter en een lengte van 20 cm tenzij een langere staaf een grotere schade zou veroorzaken.

    In dat geval moet een staaf van voldoende lengte gebruikt worden zodat grootst mogelijke schade wordt veroorzaakt. Het boveneinde van de staaf moet vlak en horizontaal zijn, met een afgeronde kant met een straal van niet meer dan 6 mm. De trefplaat waarop de staaf is bevestigd, moet zijn zoals in 6.4.14 is genoemd.

  3. Bij valproef III moet het monster worden onderworpen aan een dynamische verbrijzelingsproef door het monster zodanig op de trefplaat te plaatsen dat de grootst mogelijke schade verkregen wordt door de val van een massa van 500 kg vanaf 9 m hoogte op het monster. De massa moet bestaan uit een massieve plaat van constructiestaal van 1 bij 1 m en moet in horizontale positie vallen. De onderzijde van de plaat moet een afgeronde kant en afgeronde hoeken hebben met een straal van niet meer dan 6 mm. De hoogte van de val moet gemeten worden vanaf de onderzijde van de plaat tot het hoogste punt van het monster. De trefplaat waarop het monster rust, moet zijn zoals genoemd in 6.4.14.

 

6.4.17.3

Verhittingsproef: Het monster moet in thermisch evenwicht zijn bij een omgevingstemperatuur van 38 oC, onderworpen aan de zoninstralingsomstandigheden genoemd in de tabel in 6.4.8.6 en onderworpen aan de maximale inwendige warmteontwikkeling door de radioactieve inhoud waarvoor het collo is ontworpen. In plaats hiervan mag elk van deze parameters een andere waarde hebben voorafgaand aan en tijdens de beproeving, onder voorwaarde dat deze waarden bij de daaropvolgende beoordeling van het gedrag van het collo in aanmerking worden genomen.

De verhittingsproef moet dan bestaan uit:

  1. blootstelling van een monster gedurende een periode van 30 minuten aan een hitte die een warmteflux levert die ten minste gelijkwaardig is aan die van een koolwaterstofbrandstof/lucht brand in voldoende rustige omgevingomstandigheden zodat een gemiddelde vlamemissiecoëfficiënt van ten minste 0,9 en een gemiddelde vlamtemperatuur van ten minste 800 oC wordt bereikt, waarbij het monster volledig door de vlammen wordt omgeven, met een oppervlakteabsorptiecoëfficiënt van 0,8 dan wel de waarde die het collo aantoonbaar bezit bij blootstelling aan de genoemde brand, gevolgd door

  2. blootstelling van het monster aan een omgevingstemperatuur van 38 oC, onderworpen aan de zoninstralingsomstandigheden genoemd in de tabel in 6.4.8.6 en onderworpen aan de maximale inwendige warmteontwikkeling door de radioactieve inhoud waarvoor het collo is ontworpen gedurende een voldoende lange periode om te waarborgen dat de temperatuur in alle delen van het monster dalende is en/of de omstandigheden van aanvankelijke stabiele toestand begint te naderen.

    In plaats hiervan mag elk van deze parameters een andere waarde hebben nadat de verhitting is geëindigd, onder voorwaarde dat deze waarden bij de daaropvolgende beoordeling van het gedrag van het collo in aanmerking worden genomen.

Tijdens en na de beproeving mag het monster niet kunstmatig worden gekoeld en moet eventuele verbranding van materialen van het monster op natuurlijke wijze kunnen verlopen.

 

6.4.17.4

Onderdompelingsbeproeving in water: Het monster moet gedurende een periode van niet minder dan 8 uur ten minste 15 m diep onder water worden ondergedompeld in de stand die tot zo groot mogelijke schade aanleiding geeft.

Voor demonstratiedoeleinden mag een uitwendige druk van ten minste 150 kPa worden beschouwd als te voldoen aan deze voorwaarden.

 

6.4.18

Verzwaarde onderdompelingsbeproeving in water voor colli van type B(U) en van type B(M) die meer dan 105 A2 bevatten en colli van type C

Verzwaarde onderdompelingsbeproeving in water: Het monster moet gedurende een periode van niet minder dan een uur ten minste 200 m diep onder water worden ondergedompeld.

Voor demonstratie doeleinden moet een uitwendige druk van ten minste 2 MPa worden beschouwd als te voldoen aan deze voorwaarden.

 

6.4.19

Beproeving van waterlekkage voor colli die splijtbare stoffen bevatten.

6.4.19.1

Colli, waarvoor het naar binnen of naar buiten lekken van water in een omvang die leidt tot de grootste reactiviteit is aangenomen bij de beoordeling van het gestelde in 6.4.11.8 t/m 6.4.11.13 moeten van deze beproeving worden uitgezonderd.

 

6.4.19.2

Voordat het monster aan de hieronder aangegeven beproeving van waterlekkage wordt onderworpen, moet het onderworpen worden aan de beproevingen in 6.4.17.2 b) en, ofwel 6.4.17.2 a) dan wel c) zoals vereist conform 6.4.11.13, en de beproeving zoals genoemd in 6.4.17.3.

 

6.4.19.3

Het monster moet gedurende een periode van niet minder dan acht uur ten minste 0,9 m diep onder water worden ondergedompeld in de stand waarbij de grootst mogelijke lekkage wordt verwacht.

 

6.4.20

Beproevingen voor colli van type C

6.4.20.1

De monsters moeten onderworpen worden aan elk van de volgende beproevingsreeksen in de gespecificeerde volgorde:

  1. de beproevingen genoemd in 6.4.17.2 a), 6.4.17.2 c), 6.4.20.2 en 6.4.20.3; en
  2. de beproeving genoemd in 6.4.20.4.

Voor elk van de reeksen a) en b) mogen afzonderlijke monsters gebruikt worden.

 

6.4.20.2

Doorborings- / scheurproef: Het monster moet onderworpen worden aan beschadiging door een verticale massieve staaf van zacht staal.

De stand van het monster van het collo en het trefpunt op het oppervlak van het collo moeten zodanig zijn dat aan het eind van de beproevingsreeks genoemd in 6.4.20.1 a) maximale schade wordt aangericht.

  1. Het monster, dat een collo met een massa kleiner dan 250 kg voorstelt, moet geplaatst worden op een trefplaat en onderworpen worden aan een staaf met een massa van 250 kg, dat neervalt vanaf een hoogte van 3 m boven het beoogde inslagpunt.

    Voor deze beproeving moet de staaf een cilindrische staaf van 20 cm diameter zijn, waarvan de slagkop een afgeknotte kegel vormt, met de volgende afmetingen: 30 cm hoog en 2,5 cm in diameter aan het uiteinde met een afgeronde kant, waarvan de ronding een straal heeft van ten hoogste 6 mm.

    De trefplaat waarop het monster geplaatst wordt, moet zijn zoals genoemd in 6.4.14.

  2. Voor colli met een massa van 250 kg of meer moet het grondvlak van de staaf geplaatst worden op een trefplaat en het monster op de staaf vallen. De valhoogte, gemeten vanaf het punt waarop het monster wordt getroffen tot aan het bovenvlak van de staaf, moet 3 m bedragen.

    Voor deze beproeving moet de staaf dezelfde eigenschappen en afmetingen hebben als hierboven genoemd in a), behalve dat de lengte en de massa van de staaf zodanig moeten zijn dat er maximale schade aan het monster aangericht wordt.

    De trefplaat waarop het grondvlak van de staaf geplaatst wordt, moet zijn zoals genoemd in 6.4.14.

 

6.4.20.3

Verzwaarde verhittingsproef: De omstandigheden bij deze beproeving moeten zijn zoals genoemd in 6.4.17.3, behalve dat de blootstelling aan de hitte 60 minuten moet duren.

 

6.4.20.4

Stootproef: Het monster moet onderworpen worden aan een stoot op een trefplaat bij een snelheid van niet minder dan 90 m/s, met een zodanige oriëntatie dat het maximale schade oploopt.

De trefplaat moet beantwoorden aan de beschrijving zoals gedefinieerd in 6.4.14, behalve dat het trefoppervlak elke stand mag hebben, zolang het oppervlak maar loodrecht op de baan van het monster staat.

 

6.4.21

Keuringen van verpakkingen ontworpen om ten minste 0,1 kg uraniumhexafluoride te bevatten

6.4.21.1

Iedere gefabriceerde verpakking en de bedrijfs- en constructieve uitrusting ervan moet hetzij gezamenlijk hetzij afzonderlijk, alvorens deze voor het eerst in gebruik wordt genomen en periodiek worden gekeurd.

De uitvoering van en de afgifte van verklaringen over deze keuringen moet in overeenstemming met de bevoegde autoriteit plaatsvinden.

 

6.4.21.2

De keuring vóór de ingebruikneming bestaat uit de controle van de constructiekenmerken, de beproeving van de sterkte, de dichtheidsproef, bepaling van de inhoud in liter en een controle van het goede functioneren van de bedrijfsuitrusting.

 

6.4.21.3

De periodieke keuringen bestaan uit een visuele controle, de beproeving van de sterkte, de dichtheidsproef en de controle van het goede functioneren van de bedrijfsuitrusting.

De termijn voor de periodieke keuringen bedraagt ten hoogste vijf jaar. Verpakkingen, die binnen deze termijn van vijf jaar niet zijn gekeurd, moeten vóór het vervoer volgens een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd programma worden onderzocht.

Zij mogen pas weer worden gevuld na voltooiing van het volledige programma voor periodieke gekeurd.

 

6.4.21.4

Door de controle van de constructieve kenmerken moet worden aangetoond dat de specificaties van het ontwerptype en van het fabricageprogramma zijn aangehouden.

 

6.4.21.5

Voor de beproeving van de sterkte voor ingebruikneming, moeten verpakkingen die ontworpen zijn om ten minste 0,1 kg uraniumhexafluoride te bevatten, een hydraulische proefpersing ondergaan bij een inwendige druk van ten minste 1,38 MPa; echter indien de beproevingsdruk lager is dan 2,76 MPa is voor het model multilaterale goedkeuring vereist.

Bij de herhalingsproef van verpakkingen mag onder voorbehoud van multilaterale goedkeuring een andere gelijkwaardige niet destructieve beproeving worden toegepast.

 

6.4.21.6

De dichtheidsproef moet worden uitgevoerd volgens een methode waarmee het mogelijk is lekkages van de dichte omhulling met een gevoeligheid van 0,1 Pa.l/s (106 bar.l/s) aan te tonen.

 

6.4.21.7

De inhoud van de verpakkingen in liters moet met een nauwkeurigheid van  ± 0,25% bij een referentietemperatuur van 15 oC worden vastgesteld. De inhoud moet op het plaatje beschreven in 6.4.21.8 worden aangegeven.

 

6.4.21.8

Op iedere verpakking moet op een gemakkelijk toegankelijke plaats een plaat van corrosiebestendig metaal duurzaam zijn aangebracht. De wijze waarop deze plaat is aangebracht, mag de stevigheid van de verpakking niet nadelig beïnvloeden.

Op de plaat moeten ten minste de hierna volgende gegevens zijn ingeslagen of op andere vergelijkbare wijze aangebracht zijn:

  • goedkeuringsnummer;
  • serienummer van de fabrikant;
  • hoogste bedrijfsdruk (overdruk);
  • beproevingsdruk (overdruk);
  • inhoud: uraniumhexafluoride;
  • inhoud in liters;
  • grootste toelaatbare massa van de vulling met uraniumhexafluoride;
  • eigen massa;
  • datum (maand, jaar) van de eerste beproeving en van de laatste uitgevoerde periodieke beproeving;
  • gestempeld waarmerk van de deskundige, die de beproeving heeft verricht.

 

6.4.22

Goedkeuring van het model van colli en stoffen

6.4.22.1

Voor goedkeuring van modellen van colli die 0,1 kg of meer uraniumhexafluoride bevatten geldt:

  1. Voor elk model dat voldoet aan de bepalingen van 6.4.6.4 is een multilaterale goedkeuring vereist;
  2. Voor elk model dat voldoet aan de voorschriften van 6.4.6.1 t/m 6.4.6.3, is een unilaterale goedkeuring door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst van het model vereist, tenzij elders in het ADR een multilaterale goedkeuring vereist is;

 

6.4.22.2

Voor elk model van een collo van type B(U) en type C is een unilaterale goedkeuring vereist, behalve dat:

  1. voor een model van een collo voor splijtbare stof dat tevens onderworpen is aan 6.4.22.4, 6.4.23.7 en 5.1.5.2.1, een multilaterale goedkeuring vereist is; en
  2. voor een model van een collo van type B(U) voor gering verspreidbare radioactieve stoffen een multilaterale goedkeuring vereist is.

 

6.4.22.3

Voor alle modellen van colli van type B(M), met inbegrip van colli van type B(M) voor splijtbare stoffen, die bovendien aan de bepalingen van 6.4.22.4, 6.4.23.7 en 5.1.5.2.1 onderworpen zijn, alsmede die welke bestemd zijn voor gering verspreidbare radioactieve stoffen, is een multilaterale goedkeuring vereist.

 

6.4.22.4

Voor alle modellen van colli voor splijtbare stoffen die niet overeenkomstig een van de paragrafen 2.2.7.2.3.5 (a) t/m (f), 6.4.11.2 en 6.4.11.3 vrijgesteld zijn, is een multilaterale goedkeuring vereist.

 

6.4.22.5

Voor de modellen van radioactieve stoffen in speciale toestand is een unilaterale goedkeuring vereist. Voor een model van gering verspreidbare radioactieve stoffen is een multilaterale goedkeuring vereist (zie ook 6.4.23.8).

 

6.4.22.6

Voor het model van een splijtbare stof die overeenkomstig 2.2.7.2.3.5 (f) is vrijgesteld van de indeling als "SPLIJTBAAR" is multilaterale goedkeuring vereist.

 

6.4.22.7

Voor alternatieve grenswaarden voor de activiteit voor een vrijgestelde zending instrumenten of voorwerpen overeenkomstig 2.2.7.2.2.2 (b) is multilaterale goedkeuring vereist.

 

6.4.22.8

Elk model van een collo, waarvoor een unilaterale goedkeuring vereist is en ontworpen is in een staat die Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, moet door de bevoegde autoriteit van die staat zijn goedgekeurd.

Indien de staat, waar het modelontwerp ontworpen is, geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, is vervoer mogelijk onder voorwaarde dat:

  1. die staat een verklaring afgeeft, dat het ontwerp van het collo aan de technische bepalingen van het ADR voldoet en deze verklaring geldig wordt verklaard door een bevoegde autoriteit van een Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR.
  2. indien geen verklaring en geen bestaande goedkeuring van het model van het collo door een Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is afgegeven, het model van het collo wordt goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van een Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR.

 

6.4.22.9

Voor modellen goedgekeurd onder overgangsvoorschriften, zie 1.6.6.

 

6.4.23

Aanvragen voor goedkeuring en goedkeuring voor het vervoer van radioactieve stoffen

6.4.23.1

Gereserveerd

6.4.23.2.1

De aanvraag voor de goedkeuring van de verzending moet omvatten:

  1. de periode van verzending waarvoor de goedkeuring wordt aangevraagd;
  2. de feitelijke radioactieve inhoud, de verwachte wijzen van vervoer, het type voertuig en de waarschijnlijke of voorziene route; en
  3. bijzonderheden omtrent de wijze waarop de bijzondere voorzorgsmaatregelen alsmede bijzondere administratieve of operationele controles, bedoeld in het, indien van toepassing, volgens 5.1.5.2.1 (a) (v), (vi) of (vii) afgegeven certificaat van goedkeuring voor het model van het collo, moeten worden uitgevoerd.

 

6.4.23.2.2

Een aanvraag voor een SCO-III verzending moet omvatten:

  1. een verklaring omtrent de mate waarin, en de redenen waarom de zending is te beschouwen als SCO-III.
  2. een rechtvaardiging voor de keuze van SCO-III door aan te tonen dat:
    1. een geschikte verpakking niet bestaat;
    2. ontwerpen of bouwen van een verpakking of verdelen van de inhoud in kleinere delen praktisch, technisch of economisch niet haalbaar is;
    3. er geen levensvatbaar alternatief bestaat;
  3. een gedetailleerde beschrijving van de voorgenomen radioactieve inhoud gelet op de fysische en chemische eigenschappen en de soort straling die wordt geëmitteerd;
  4. een gedetailleerde beschrijving van de SCO-III, inclusief een complete ontwerptekening, een lijst van gebruikte materialen en een overzicht van gebruikte fabricage technieken;
  5. alle informatie die de bevoegde autoriteit nodig acht om aan te tonen dat de voorschriften van 4.1.9.2.4 (e) en de voorschriften van 7.5.11, CV33 (2) in acht zijn genomen;
  6. een vervoersplan
  7. een specificatie van het van toepassing zijnde management systeem zoals dat is voorgeschreven in 1.7.3.

 

6.4.23.3

De aanvragen voor goedkeuring van een verzending op grond van een speciale regeling, moeten alle gegevens omvatten, die nodig zijn om de bevoegde autoriteit ervan te overtuigen dat het algemene veiligheidsniveau van het vervoer ten minste gelijkwaardig is aan het niveau, dat bereikt wordt indien aan alle van toepassing zijnde bepalingen van het ADR is voldaan.

De aanvraag moet tevens omvatten:

  1. een verklaring van de mate waarin en de redenen waarom de verzending niet in algehele overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het ADR kan plaatsvinden; en
  2. een vermelding van de bijzondere voorzorgsmaatregelen of bijzondere voorgeschreven administratieve of andere handelingen, die tijdens het vervoer moeten worden uitgevoerd teneinde het niet voldoen aan de desbetreffende bepalingen van het ADR te ondervangen.

 

6.4.23.4

Een aanvraag voor goedkeuring van modellen voor colli van type B(U) en type C moet omvatten:

  1. een gedetailleerde beschrijving van de voorziene radioactieve inhoud met betrekking tot de fysische en chemische toestand en de aard van de uitgezonden straling;
  2. een gedetailleerde verklaring betreffende het model, waaronder begrepen volledige constructietekeningen en materiaalspecificaties en fabricagemethoden;
  3. een verklaring betreffende de beproevingen die zijn uitgevoerd en de resultaten daarvan, of bewijs gebaseerd op berekeningsmethoden, of ander bewijs dat het model voldoet aan de van toepassing zijnde bepalingen;
  4. de voorgestelde gebruiks- en onderhoudsinstructies voor het gebruik van de verpakking;
  5. indien het collo is ontworpen voor een hoogste normale bedrijfsdruk hoger dan 100 kPa overdruk, een specificatie van de materialen waaruit de borghouder is vervaardigd, de te nemen monsters en de uit te voeren beproevingen;
  6. indien het collo na opslag wordt vervoerd, een beschrijving van de beoordeling van de veroudering van de verpakking en de invloed daarvan op de veiligheid, te vermelden in de veiligheidsanalyse en in de instructies voor onderhoud;
  7. wanneer de voorziene radioactieve inhoud bestaat uit bestraalde kernbrandstof, een verklaring en motivering van elke aanname in de veiligheidsanalyse die betrekking heeft op de eigenschappen van de brandstof en een beschrijving van elke aan de verzending voorafgaande meting, vereist conform 6.4.11.5 b);
  8. alle speciale stuwingsvoorzieningen die nodig zijn om de veilige afvoer van warmte uit het collo te waarborgen waarbij met de diverse toe te passen wijzen van vervoer en het type voertuig of container rekening gehouden wordt;
  9. een reproduceerbare afbeelding, niet groter dan 21 cm x 30 cm, van de opbouw van het collo;
  10. een specificatie van het van toepassing zijnde beheersysteem zoals vereist conform 1.7.3 en
  11. voor verpakkingen die gebruikt worden voor transport na opslag een methodisch vastgelegde analyse voor periodieke beoordeling van veranderingen in van toepassing zijnde regelgeving, technische kennis en veranderingen in de toestand van de verpakkingen tijdens de periode van opslag.

 

6.4.23.5

Een aanvraag voor goedkeuring van een model van een collo van type B(M) moet behalve de in 6.4.23.4 voor de colli van type B(U) vereiste gegevens bovendien bestaan uit:

  1. een lijst van bepalingen genoemd in 6.4.7.5, 6.4.8.4 t/m 6.4.8.6 en 6.4.8.9 t/m 6.4.8.15 waaraan het collo niet voldoet;
  2. alle bijkomende handelingen, waarvan wordt voorgesteld deze tijdens het vervoer uit te voeren, waarin niet met zoveel woorden is voorzien in deze Bijlage, doch die noodzakelijk zijn om de veiligheid van het collo te waarborgen of om de hierboven onder a) bedoelde tekortkomingen te ondervangen;
  3. een verklaring inzake eventuele beperkingen voor de wijze van vervoer en over bijzondere procedures bij het beladen, het vervoer, het lossen of de behandeling; en
  4. een verklaring inzake de maximale en minimale waarden van de omgevingsomstandigheden (temperatuur, zoninstraling), die gedurende het vervoer kunnen worden doorstaan en waarmee bij het ontwerp van het model rekening is gehouden.

 

6.4.23.6

De aanvraag voor goedkeuring van modellen voor colli die 0,1 kg of meer uraniumhexafluoride bevatten moet vergezeld gaan van alle benodigde informatie opdat de bevoegde autoriteit naar tevredenheid kan vaststellen dat het model voldoet aan de bepalingen in 6.4.6.1, alsmede van een specificatie van het van toepassing zijnde beheersysteem zoals vereist conform 1.7.3.

 

6.4.23.7

Een aanvraag voor goedkeuring van een collo dat splijtbare stoffen bevat, moet vergezeld gaan van alle benodigde informatie opdat de bevoegde autoriteit naar tevredenheid kan vaststellen dat het model voldoet aan de van toepassing zijnde bepalingen in 6.4.11.1, alsmede van een specificatie van het van toepassing zijnde beheersysteem zoals vereist conform 1.7.3.

 

6.4.23.8

Een aanvraag voor goedkeuring van het model van radioactieve stoffen in speciale toestand en van het model voor gering verspreidbare radioactieve stoffen moet omvatten:

  1. een gedetailleerde beschrijving van de radioactieve stoffen of, indien het een capsule betreft, de inhoud daarvan; in het bijzonder moeten zowel de fysische als de chemische toestand worden aangegeven;
  2. een gedetailleerde verklaring betreffende het model van een eventuele te gebruiken capsule;
  3. een verslag over de uitgevoerde beproevingen en de resultaten daarvan of berekeningen waaruit blijkt dat de radioactieve stoffen aan de prestatienormen kunnen voldoen, of andere bewijzen waaruit blijkt dat de radioactieve stoffen in speciale toestand of de gering verspreidbare radioactieve stoffen aan de van toepassing zijnde bepalingen van het ADR voldoen;
  4. een specificatie van het van toepassing zijnde beheersysteem zoals vereist conform 1.7.3; en
  5. alle voorziene handelingen voorafgaand aan verzending die van toepassing zijn bij de verzending van radioactieve stoffen in speciale toestand of van gering verspreidbare radioactieve stoffen.

 

6.4.23.9

Een aanvraag voor goedkeuring van het model van splijtbare stoffen die in overeenstemming met tabel 2.2.7.2.1.1, onder 2.2.7.2.3.5 (f) zijn vrijgesteld van de indeling als “SPLIJTBAAR” moet omvatten:

  1. een gedetailleerde beschrijving van de stof; in het bijzonder moet zowel de fysische als de chemische toestand worden aangegeven;
  2. een verslag over de uitgevoerde beproevingen en de resultaten daarvan, of bewijzen op basis van berekeningsmethoden waaruit blijkt dat de stof aan de in 2.2.7.2.3.6 aangegeven voorschriften kan voldoen;
  3. een specificatie van het van toepassing zijnde beheersysteem zoals vereist conform 1.7.3;
  4. een verklaring met betrekking tot specifieke handelingen die voorafgaand aan de verzending moeten plaatsvinden.

 

6.4.23.10

Een aanvraag voor goedkeuring van alternatieve grenswaarden voor de activiteit voor een vrijgestelde zending instrumenten of voorwerpen moet omvatten:

  1. een aanduiding en gedetailleerde beschrijving van het instrument of voorwerp, het beoogde gebruik ervan en de radionuclide(n) die erin is (zijn) opgenomen;
  2. de hoogste activiteit van de radionuclide(n) in het instrument of voorwerp;
  3. het hoogste uitwendige dosistempo van het instrument of voorwerp;
  4. de chemische en fysische vorm van de radionuclide(n) die het instrument of voorwerp bevat;
  5. details over de constructie en het ontwerp van het instrument of voorwerp, met name wat betreft de omhulling en afscherming van de radionuclide in routinematige en normale vervoersomstandigheden en vervoersomstandigheden met ongeval;
  6. het van toepassing zijnde beheersysteem, met inbegrip van de procedures voor kwaliteitsbeproeving en -controle die gevolgd moeten worden voor radioactieve bronnen, onderdelen en eindproducten om te waarborgen dat de hoogste aangegeven waarden voor de activiteit van de radioactieve stoffen of de hoogste aangegeven hoeveelheden straling voor het instrument of voorwerp niet worden overschreden en dat het instrument of voorwerp in overeenstemming met de ontwerpspecificaties is geconstrueerd;
  7. het grootste aantal instrumenten of voorwerpen dat naar verwachting per zending en per jaar verzonden zal worden;
  8. dosisbepalingen in overeenstemming met de beginselen en methodologieën aangegeven in de "Radiation Protection and Safety of Radiation Sources: International Basic Safety Standards, IAEA, Safety Standards Series No. GSR Part 3, IAEA”, (Wenen 2014), inclusief individuele doses voor medewerkers in het transport en personen uit het publiek en, voor zover van toepassing, gezamenlijke doses voortvloeiende uit routinematige en normale vervoersomstandigheden en vervoersomstandigheden met ongeval, op basis van representatieve vervoerscenario’s waaraan de zendingen zijn onderworpen.

 

6.4.23.11

Ieder certificaat van goedkeuring, afgegeven door een bevoegde autoriteit, moet voorzien zijn van een kenmerk. Dit kenmerk moet in het algemeen de volgende gedaante hebben:

VRI/ nummer/ code van het type:

  • Met uitzondering van het gestelde in 6.4.23.12 b) staat VRI voor het onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer*
  • Het nummer wordt door de bevoegde autoriteit toegekend; het moet uniek en specifiek zijn voor een model of een verzending of alternatieve grenswaarde voor de activiteit voor een vrijgestelde zending. Het kenmerk voor de goedkeuring van de verzending moet af te leiden zijn van het kenmerk voor de goedkeuring van het model door een duidelijke relatie.
  • De volgende codes van het type moeten in de aangegeven volgorde worden gebruikt om het type certificaat van goedkeuring te identificeren:
    • AF - Model van een collo van type A voor splijtbare stoffen
    • B(U) - Model van een collo van type B(U) [B(U)F, indien het een collo voor splijtbare stoffen betreft]
    • B(M) - Model van een collo van type B(M) [B(M)F, indien het een collo voor splijtbare stoffen betreft]
    • C - Model van een collo type C (CF indien het een collo voor splijtbare stoffen betreft)
    • IF - Industrieel collo voor splijtbare stoffen
    • S - Radioactieve stoffen in speciale toestand
    • LD - Gering verspreidbare radioactieve stoffen
    • FE - Splijtbare stoffen die voldoen aan de voorschriften van 2.2.7.2.3.6
    • T - Verzending
    • X - Speciale regeling.
    • AL - Alternatieve grenswaarden voor de activiteit voor een vrijgestelde zending van instrumenten of voorwerpen. In het geval van model van het collo voor niet-splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld uraniumhexafluoride, waarin geen van de bovenstaande codes van toepassing is, moeten de volgende codes van het type worden gebruikt:
    • H(U) - Unilaterale goedkeuring
    • H(M) - Multilaterale goedkeuring

* Onderscheidingsteken van de staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bijv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).

6.4.23.12

De kenmerken moeten als volgt worden toegepast:

  1. Elk certificaat en elk collo moet zijn voorzien van het desbetreffende kenmerk, dat uit de hierboven in 6.4.23.11 a), b), en c) aangegeven symbolen bestaat. Bij colli moet echter uitsluitend de code van het type model indien van toepassing, na de tweede schuine streep zijn aangebracht, d.w.z. dat de letters "T" en "X" niet in de kenmerken, aangebracht op het collo, mogen voorkomen. Indien de goedkeuring van het model en de goedkeuring van de verzending zijn gecombineerd, behoeven de desbetreffende codes van het type niet te worden herhaald.

    Bijvoorbeeld:
    A/132/B(M)F: Een model van collo van type B(M), goedgekeurd voor splijtbare stoffen, waarvoor een multilaterale goedkeuring vereist is en waaraan de bevoegde autoriteit van Oostenrijk het nummer van het model 132 heeft verleend (aan te brengen op het collo en aan te geven in het certificaat van goedkeuring voor het model van het collo);

    A/132/B(M)FT: Goedkeuring van de verzending, afgegeven voor een collo met het hierboven aangegeven kenmerk (alleen in het certificaat aan te geven);

    A/137/X: Goedkeuring van een speciale regeling, afgegeven door de bevoegde autoriteit van Oostenrijk, waaraan het nummer 137 is verleend (alleen in het certificaat aan te geven);

    A/139/IF: Een model van een industrieel collo voor splijtbare stof, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van Oostenrijk, aan welk model nummer 139 is verleend (aan te brengen op het collo en aan te geven in het certificaat van goedkeuring voor het model van het collo); en

    A/145/H(U): Een model van een collo voor splijtbaar, vrijgesteld uraniumhexafluoride, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van Oostenrijk, aan welk model nummer 145 is verleend (aan te brengen op het collo en aan te geven in het certificaat van goedkeuring voor het model van het collo.

  2. Wanneer de multilaterale goedkeuring de vorm krijgt van een geldigverklaring overeenkomstig 6.4.23.20, moet alleen het kenmerk, verleend door het land van oorsprong van het model van het collo of van de verzending, worden gebruikt.

    Indien de multilaterale goedkeuring aanleiding geeft tot het verstrekken van certificaten door opeenvolgende landen, moet elk certificaat voorzien zijn van het juiste kenmerk, en moet het collo, waarvan het model op deze wijze is goedgekeurd, van alle desbetreffende kenmerken zijn voorzien;

    Bijvoorbeeld:
    A/132/B(M)F
    CH/28/B(M)F

    is het kenmerk van een collo, dat oorspronkelijk goedgekeurd is door Oostenrijk en daarna met een afzonderlijk certificaat door Zwitserland. Andere kenmerken zijn dan op dezelfde wijze op het collo aangebracht.
  1. De revisie van een certificaat moet worden aangegeven door een aanduiding tussen haakjes na het kenmerk op het certificaat.

    Derhalve betekent A/132/B(M)F (Rev. 2) de tweede revisie van het certificaat van goedkeuring van het model van het collo, verleend door Oostenrijk, terwijl A/132/B(M) (Rev. 0) betekent, dat het de eerste uitgifte betreft van een certificaat van goedkeuring van een model van een collo door Oostenrijk.

    Bij de eerste uitgifte van een certificaat is de aanduiding tussen haakjes facultatief en in plaats van “Rev. 0” kunnen ook andere uitdrukkingen zoals "Eerste uitgifte" worden gebruikt.

    Een gewijzigd nummer van een certificaat kan uitsluitend worden toegekend door het land, dat het oorspronkelijke nummer heeft toegekend;

  2. Aanvullende symbolen (die in een nationaal reglement kunnen zijn voorgeschreven) mogen aan het einde van het kenmerk tussen haakjes worden toegevoegd, bijvoorbeeld A/132/B(M)F (SP503); en
  3. Het is niet noodzakelijk het kenmerk op de verpakking bij iedere revisie van het certificaat van het model te wijzigen.

    Dergelijke wijzigingen moeten alleen worden aangebracht, wanneer de herziening van het certificaat van het model van het collo gepaard gaat met een wijziging van de code van het type van het model van het collo na de tweede schuine streep.

 

6.4.23.13

Elk certificaat van goedkeuring voor radioactieve stoffen in speciale toestand of gering verspreidbare radioactieve stoffen, dat is uitgegeven door een bevoegde autoriteit moet de volgende informatie bevatten:

  1. Type van het certificaat.
  2. Het kenmerk van de bevoegde autoriteit.
  3. De datum van uitgifte en een vervaldatum.
  4. Een lijst van de van toepassing zijnde nationale en internationale reglementen, daarbij inbegrepen de uitgave van de IAEA "Regulations for the Safe Transport of Radioactive Materials" waaronder de radioactieve stoffen in speciale toestand of de gering verspreidbare radioactieve stoffen zijn goedgekeurd.
  5. De aanduiding van de radioactieve stoffen in speciale toestand of de gering verspreidbare radioactieve stoffen.
  6. Een beschrijving van de radioactieve stoffen in speciale toestand of de gering verspreidbare radioactieve stoffen.
  7. Ontwerpspecificaties voor de radioactieve stoffen in speciale toestand of de gering verspreidbare radioactieve stoffen, die verwijzingen naar tekeningen kan omvatten.
  8. Een specificatie van de radioactieve inhoud die de ingesloten activiteiten omvat en die de fysische en chemische toestand kan omvatten.
  9. Een specificatie van het van toepassing zijnde beheersysteem zoals vereist conform 1.7.3.
  10. Verwijzing naar de informatie die door de aanvrager is verschaft met betrekking tot specifieke handelingen die voorafgaand aan de verzending moeten plaatsvinden.
  11. Indien dit nodig wordt geacht door de bevoegde autoriteit: een verwijzing naar de identiteit van de aanvrager.
  12. Handtekening en identiteit van de ambtenaar die het certificaat uitgeeft.

 

6.4.23.14

Elk certificaat van goedkeuring dat is uitgegeven door een bevoegde autoriteit voor stoffen die zijn vrijgesteld van indeling als "SPLIJTBAAR", moet de volgende informatie bevatten:

  1. Type van het certificaat;
  2. Het kenmerk van de bevoegde autoriteit;
  3. De datum van uitgifte en een vervaldatum;
  4. Een lijst van de van toepassing zijnde nationale en internationale reglementen, daarbij inbegrepen de uitgave van de IAEA "Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material" waaronder de vrijstelling is goedgekeurd;
  5. Een beschrijving van de vrijgestelde stoffen;
  6. Beperkende specificaties voor de vrijgestelde stoffen;
  7. Een beschrijving van het van toepassing zijnde, overeenkomstig 1.7.3 vereiste beheersysteem;
  8. Verwijzing naar informatie die door de aanvrager is verschaft met betrekking tot speciale handelingen die voorafgaand aan de verzending moeten plaatsvinden;
  9. Indien dit nodig wordt geacht door de bevoegde autoriteit: een verwijzing naar de identiteit van de aanvrager;
  10. Handtekening en identiteit van de ambtenaar die het certificaat uitgeeft;
  11. Verwijzing naar documentatie waaruit blijkt dat aan de voorschriften van 2.2.7.2.3.6 wordt voldaan.

 

6.4.23.15

Elk certificaat van goedkeuring dat is uitgegeven door een bevoegde autoriteit voor een speciale regeling, moet de volgende informatie bevatten:

  1. Type van het certificaat.
  2. Het kenmerk van de bevoegde autoriteit.
  3. Datum van uitgifte en een vervaldatum.
  4. Wijze(n) van vervoer.
  5. Eventuele beperkingen in de vervoerswijze, het type voertuig of container en eventueel noodzakelijke aanwijzingen voor de routering.
  6. Een lijst van de van toepassing zijnde nationale en internationale reglementen, daarbij inbegrepen de uitgave van de IAEA "Regulations for the Safe Transport of Radioactive Materials" waaronder de speciale regeling is goedgekeurd.
  7. De volgende verklaring: "Dit certificaat ontheft de afzender niet van de verplichting te voldoen aan de bepalingen van de overheid van de landen waardoor of waarnaar het collo zal worden vervoerd."
  8. Verwijzingen naar certificaten voor andere radioactieve inhoud, geldigverklaring door andere bevoegde autoriteiten, of aanvullende technische gegevens of informatie, indien dit van toepassing wordt geacht door de bevoegde autoriteit.
  9. Beschrijving van de verpakking door verwijzing naar de tekeningen of een specificatie van het ontwerp. Indien dit door de bevoegde autoriteit noodzakelijk wordt geacht, moet ook een reproduceerbare afbeelding, niet groter dan 21 cm x 30 cm, die de opbouw van het collo weergeeft, worden bijgevoegd tezamen met een zeer korte beschrijving van de verpakking die de constructiematerialen, bruto massa, algemene uitwendige afmetingen en het uiterlijk omvat.
  10. Een omschrijving van de toegestane radioactieve inhoud, met inbegrip van alle beperkingen van de radioactieve inhoud die niet duidelijk blijken uit de aard van de verpakking. Deze moet omvatten: de fysische en chemische toestand, de betrokken activiteiten (indien van toepassing, daarbij inbegrepen die van de verschillende isotopen), massa in grammen (voor splijtbare stoffen of voor elk splijtbaar nuclide, indien van toepassing) en of het gaat om radioactieve stoffen in speciale toestand, gering verspreidbare radioactieve stoffen of splijtbare stoffen, vrijgesteld onder 2.2.7.2.3.5 (f), indien van toepassing.
  11. Bovendien, voor ontwerpen van colli voor splijtbare stoffen:
    1. een gedetailleerde beschrijving van de toegestane radioactieve inhoud;
    2. de waarde van de criticaliteits-veiligheidsindex;
    3. een verwijzing naar de documentatie waarin de veiligheid van het collo ten aanzien van criticaliteit wordt aangetoond;
    4. alle bijzondere eigenschappen, op grond waarvan de afwezigheid van water in bepaalde ledige ruimten is aangenomen bij de bepaling van de criticaliteit;
    5. elke bepaling [op grond van 6.4.11.5 b)] op grond waarvan verminderde neutronenvermenigvuldiging is aangenomen bij de criticaliteitsbepaling op basis van feitelijke bestralingservaring; en
    6. de omgevingstemperatuur waarvoor de speciale regeling is goedgekeurd.
  12. Een gedetailleerde opsomming van alle bijkomende operationele controles die nodig zijn voor de voorbereiding, belading, vervoer, lossen en de behandeling van de zending, daarbij inbegrepen alle speciale stuwagevoorzieningen voor de veilige afvoer van warmte.
  13. Indien nodig wordt geacht door de bevoegde autoriteit: de redenen voor de speciale regeling.
  14. Beschrijving van de compenserende maatregelen die van toepassing zijn als gevolg van het feit dat het vervoer plaatsvindt onder speciale regeling.
  15. Verwijzing naar informatie die door de aanvrager beschikbaar is gesteld in verband met het gebruik van de verpakking of bijzondere maatregelen die vóór de verzending moeten worden genomen.
  16. Indien van toepassing, een verklaring betreffende de omgevingsomstandigheden die verondersteld zijn voor ontwerpdoeleinden indien deze niet in overeenstemming zijn met die welke die in 6.4.8.5, 6.4.8.6 en 6.4.8.15 zijn aangegeven.
  17. Alle noodmaatregelen die door de bevoegde autoriteit noodzakelijk worden geacht.
  18. Een specificatie van het van toepassing zijnde beheersysteem zoals vereist conform 1.7.3.
  19. Indien dit nodig wordt geacht door de bevoegde autoriteit: een verwijzing naar de identiteit van de aanvrager en de identiteit van de vervoerder.
  20. Handtekening en identiteit van de ambtenaar die het certificaat uitgeeft.

 

6.4.23.16

Elk certificaat van goedkeuring dat is uitgegeven door een bevoegde autoriteit voor een verzending, moet de volgende informatie bevatten:

  1. Type van het certificaat.
  2. Het (De) kenmerk(en) van de bevoegde autoriteit.
  3. De datum van uitgifte en een vervaldatum.
  4. Een lijst van de van toepassing zijnde nationale en internationale reglementen, daarbij inbegrepen de uitgave van de IAEA "Regulations for the Safe Transport of Radioactive Materials" waaronder de verzending is goedgekeurd.
  5. Eventuele beperkingen in de vervoerswijze, het type voertuig of container en eventueel noodzakelijke aanwijzingen voor de routering.
  6. De volgende verklaring: "Dit certificaat ontheft de afzender niet van de verplichting te voldoen aan de bepalingen van de overheid van de landen waardoor of waarnaar het collo zal worden vervoerd."
  7. Een gedetailleerde opsomming van alle bijkomende operationele controles die nodig zijn voor de voorbereiding, belading, vervoer, lossen en de behandeling van de zending, daarbij inbegrepen alle speciale stuwagevoorzieningen voor de veilige afvoer van warmte of het handhaven van de veiligheid ten aanzien van criticaliteit.
  8. Verwijzing naar de informatie die door de aanvrager is verschaft met betrekking tot specifieke handelingen die voorafgaand aan de verzending moeten plaatsvinden.
  9. Verwijzing naar het (de) van toepassing zijnde certifica(a)t(en) van goedkeuring voor het model.
  10. Een omschrijving van de werkelijke radioactieve inhoud, met inbegrip van alle beperkingen van de radioactieve inhoud die niet duidelijk blijken uit de aard van de verpakking.
    Deze moet omvatten: de fysische en chemische toestand, de totale betrokken activiteiten (indien van toepassing, daarbij inbegrepen die van de verschillende isotopen), massa in grammen (voor splijtbare stoffen of voor elk splijtbaar nuclide, indien van toepassing) en of het gaat om radioactieve stoffen in speciale toestand, gering verspreidbare radioactieve stoffen of splijtbare stoffen, vrijgesteld onder 2.2.7.2.3.5 (f), indien van toepassing.
  11. Alle noodmaatregelen die door de bevoegde autoriteit noodzakelijk worden geacht.
  12. Een specificatie van het van toepassing zijnde beheersysteem zoals vereist conform 1.7.3.
  13. Indien dit nodig wordt geacht door de bevoegde autoriteit: een verwijzing naar de identiteit van de aanvrager.
  14. Handtekening en identiteit van de ambtenaar die het certificaat uitgeeft.

 

6.4.23.17

Elk certificaat van goedkeuring dat is uitgegeven door een bevoegde autoriteit voor het model van een collo, moet de volgende informatie bevatten:

  1. Type van het certificaat
  2. Het (De) kenmerk(en) van de bevoegde autoriteit.
  3. De datum van uitgifte en een vervaldatum.
  4. Alle eventuele beperkingen ten aanzien van de wijzen van vervoer, indien van toepassing.
  5. Een lijst van de van toepassing zijnde nationale en internationale reglementen, daarbij inbegrepen de uitgave van de IAEA "Regulations for the Safe Transport of Radioactive Materials" waaronder het model is goedgekeurd.
  6. De volgende verklaring: "Dit certificaat ontheft de afzender niet van de verplichting te voldoen aan de bepalingen van de overheid van de landen waardoor of waarnaar het collo zal worden vervoerd."
  7. Verwijzingen naar certificaten voor andere radioactieve inhoud, geldigverklaring door andere bevoegde autoriteiten, of aanvullende technische gegevens of informatie, indien dit nodig wordt geacht door de bevoegde autoriteit.
  8. Een verklaring waarin de verzending wordt goedgekeurd, in gevallen waarin goedkeuring van de verzending is vereist conform 5.1.5.1.2, indien dit nodig wordt geacht.
  9. Identificatie van de verpakking.
  10. Beschrijving van de verpakking door verwijzing naar de tekeningen of een specificatie van het ontwerp. Indien dit door de bevoegde autoriteit noodzakelijk wordt geacht, moet ook een reproduceerbare afbeelding, niet groter dan 21 cm x 30 cm, die de opbouw van het collo weergeeft, worden bijgevoegd tezamen met een zeer korte beschrijving van de verpakking die de constructiematerialen, bruto massa, algemene uitwendige afmetingen en het uiterlijk omvat.
  11. Specificatie van het model door middel van verwijzing naar de tekeningen.
  12. Een omschrijving van de toegestane radioactieve inhoud, met inbegrip van alle beperkingen van de radioactieve inhoud die niet duidelijk blijken uit de aard van de verpakking.
    Deze moet omvatten: de fysische en chemische toestand, de betrokken activiteiten (indien van toepassing, daarbij inbegrepen die van de verschillende isotopen), massa in grammen (voor splijtbare stoffen de totale massa van splijtbare nucliden of de massa van elk splijtbaar nuclide, indien van toepassing) en of het gaat om radioactieve stoffen in speciale toestand, gering verspreidbare radioactieve stoffen of splijtbare stoffen, vrijgesteld onder 2.2.7.2.3.5 (f), indien van toepassing.
  13. Een beschrijving van het omhullingssysteem;
  14. Voor modellen van colli voor splijtbare stoffen die overeenkomstig 6.4.22.4 zijn onderworpen aan multilaterale goedkeuring van het model van het collo:
    1. een gedetailleerde beschrijving van de toegestane radioactieve inhoud;
    2. Een beschrijving van het opsluitingssysteem;
    3. de waarde van de criticaliteits-veiligheidsindex;
    4. een verwijzing naar de documentatie waarin de veiligheid van de collo ten aanzien van criticaliteit wordt aangetoond;
    5. alle bijzondere eigenschappen, op grond waarvan de afwezigheid van water in bepaalde ledige ruimten is aangenomen bij de bepaling van de criticaliteit;
    6. elke bepaling [op grond van 6.4.11.5 b)] op grond waarvan verminderde neutronenvermenigvuldiging is aangenomen bij de criticaliteitsbepaling op basis van feitelijke bestralingservaring; en
    7. de omgevingstemperatuur waarvoor het model van het collo is goedgekeurd.
  15. Voor colli type B(M), een verklaring waarin wordt aangegeven aan welke van de bepalingen in 6.4.7.5, 6.4.8.4, 6.4.8.5, 6.4.8.6 en 6.4.8.9 t/m 6.4.8.15 het collo niet voldoet, en alle aanvullende informatie die van nut zou kunnen zijn voor andere bevoegde autoriteiten.
  16. Voor typen verpakkingen die onderworpen zijn aan overgangsbepalingen in 1.6.6.2.1, een verklaring waaruit blijkt aan welke voorwaardenuit ADR 2021 de verpakking niet voldoet
  17. Voor verpakkingen die meer dan 0,1 kg uraniumhexafluoride bevatten, een verklaring waarin die voorschriften van 6.4.6.4 zijn gespecificeerd, die eventueel van toepassing zijn en andere aanvullende informatie die nuttig kan zijn voor andere bevoegde autoriteiten;
  18. Een gedetailleerde opsomming van alle bijkomende operationele controles die nodig zijn voor de voorbereiding, belading, vervoer, lossen en de behandeling van de zending, daarbij inbegrepen alle speciale stuwagevoorzieningen voor de veilige afvoer van warmte.
  19. Verwijzing naar informatie die door de aanvrager beschikbaar is gesteld in verband met het gebruik van de verpakking of bijzondere maatregelen die vóór de verzending moeten worden genomen.
  20. Indien van toepassing, een verklaring betreffende de omgevingsomstandigheden die verondersteld zijn voor ontwerpdoeleinden indien deze niet in overeenstemming zijn met die welke die in 6.4.8.5, 6.4.8.6 en 6.4.8.15 zijn aangegeven.
  21. Een specificatie van het van toepassing zijnde beheersysteem zoals vereist conform 1.7.3
  22. Alle noodmaatregelen die door de bevoegde autoriteit noodzakelijk worden geacht.
  23. Indien dit nodig wordt geacht door de bevoegde autoriteit: een verwijzing naar de identiteit van de aanvrager.
  24. Handtekening en identiteit van de ambtenaar die het certificaat uitgeeft.

 

6.4.23.18

Elk certificaat dat overeenkomstig 5.1.5.2.1 d) door een bevoegde autoriteit is uitgegeven voor alternatieve grenswaarden voor de activiteit voor een vrijgestelde zending instrumenten of voorwerpen moet de volgende informatie bevatten:

  1. Het type van het certificaat;
  2. Het kenmerk van de bevoegde autoriteit;
  3. De datum van uitgifte en een vervaldatum;
  4. Een lijst van de van toepassing zijnde nationale en internationale reglementen, daarbij inbegrepen de uitgave van de IAEA "Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material" waaronder de vrijstelling is goedgekeurd;
  5. Het kenmerk van het instrument of voorwerp;
  6. Een beschrijving van het instrument of voorwerp;
  7. Ontwerpspecificaties voor het instrument of voorwerp;
  8. Een specificatie van de radionuclide(n), de goedgekeurde alternatieve grenswaarde(n) voor de activiteit voor de vrijgestelde zending(en) van het (de) instrument(en) of voorwerp(en);
  9. Verwijzing naar documentatie waaruit naleving van 2.2.7.2.2.2. b) blijkt;
  10. Indien dit nodig wordt geacht door de bevoegde autoriteit, een verwijzing naar de identiteit van de aanvrager;
  11. Handtekening en identiteit van de ambtenaar die het certificaat uitgeeft.

 

6.4.23.19

Het serienummer van elke verpakking die is vervaardigd volgens een model dat is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit op grond van 1.6.6.2.1, 1.6.6.2.2, 6.4.22.2, 6.4.22.3 en 6.4.22.4, moet aan de bevoegde autoriteit worden meegedeeld.

 

6.4.23.20

Multilaterale goedkeuring kan de vorm krijgen van een geldigverklaring van het originele certificaat dat door de bevoegde autoriteit in het land van oorsprong van het model van het collo of van de verzending is verleend.

Een dergelijke geldigverklaring kan worden afgegeven in de vorm van een endossement op het oorspronkelijke certificaat, of door uitgifte van een afzonderlijk endossement, bijlage, aanvulling, enz., door de bevoegde autoriteit van het land waardoorheen of waarheen de verzending plaatsvindt.