Skip to main content

DEEL 1 - Algemene voorschriften
Hoofdstuk 1    
1.1   Toepassingsgebied en toepasbaarheid
1.1.1   Structuur
1.1.2   Toepassingsgebied
1.1.3   Vrijstellingen
1.1.3.1   Vrijstellingen die samenhangen met de aard van het vervoersproces
1.1.3.2   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van gassen
1.1.3.3   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van vloeibare brandstoffen
1.1.3.4   Vrijstellingen in samenhang met bijzondere bepalingen of met gevaarlijke goederen, verpakt in gelimiteerde of vrijgestelde hoeveelheden
1.1.3.5   Vrijstellingen in samenhang met ongereinigde lege verpakkingen
1.1.3.6   Vrijstellingen in samenhang met de vervoerde hoeveelheden per transporteenheid
1.1.3.7   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van inrichtingen voor de opslag en productie van elektriciteit
1.1.3.8   Gereserveerd
1.1.3.9   Vrijstellingen in samenhang met gevaarlijke goederen die tijdens vervoer als koel- of conditioneringsmiddel worden gebruikt
1.1.3.10   Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van lampen die gevaarlijke goederen bevatten
1.1.4   Toepasbaarheid van andere voorschriften
1.1.4.1   Gereserveerd
1.1.4.2   Vervoer in een transportketen die vervoer over zee of door de lucht omvat
1.1.4.3   Gebruik van transporttanks van het IMO-type, toegelaten voor het zeevervoer
1.1.4.4   Gereserveerd
1.1.4.5   Vervoer dat niet over de weg plaatsvindt
1.1.5   Toepassing van normen
     
Hoofdstuk 2    
1.2   Definities, meeteenheden en afkortingen
1.2.1 Definities
1.2.2 Meeteenheden
     
Hoofdstuk 3    
1.3 Opleiding van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen Toepassingsgebied
1.3.1 Aard van de opleiding
1.3.2.1 Algemene bewustmaking
1.3.2.2 Functiespecifieke opleiding
1.3.2.3 Veiligheidsopleiding
1.3.3 Documentatie
     
Hoofdstuk 4    
1.4   Veiligheidsplichten van de betrokkenen
1.4.1 Algemene zorg voor de veiligheid
1.4.2 Plichten van de belangrijkste betrokkenen
1.4.2.1 Afzender
1.4.2.2 Vervoerder
1.4.2.3 Geadresseerde
1.4.3 Plichten van andere betrokkenen
1.4.3.1 Belader
1.4.3.2 Verpakker
1.4.3.3 Vuller
1.4.3.4 Exploitant van een tankcontainer of transporttank
1.4.3.5 Gereserveerd
1.4.3.6 Gereserveerd
1.4.3.7 Losser
     
Hoofdstuk 5    
1.5 Afwijkingen
1.5.1 Tijdelijke afwijkingen
1.5.2 Gereserveerd
     
Hoofdstuk 6    
1.6   Overgangsvoorschriften
1.6.1   Algemeen
1.6.2   Drukhouders en houders voor klasse 2
1.6.3 Vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks en batterijwagens
1.6.4 Tankcontainers, transporttanks en MEGC’s
1.6.5 Voertuigen
1.6.6 Klasse 7
     
Hoofdstuk 7    
1.7 Algemene bepalingen voor radioactieve stoffen
1.7.1   Toepassingsgebied
1.7.1.5   Bijzondere voorschriften voor het vervoer van vrijgestelde colli
1.7.2   Stralingsbeschermingsprogramma
1.7.3   Beheersysteem
1.7.4   Speciale regeling
1.7.5   Radioactieve stoffen die bijkomende gevaarseigenschappen bezitten
1.7.6   Niet-naleving
     
Hoofdstuk 8    
1.8 Controlemaatregelen en andere maatregelen voor de ondersteuning van de naleving van de veiligheidsvoorschriften
1.8.1   Controles van gevaarlijke goederen van overheidswege
1.8.2   Ambtelijke hulp
1.8.3   Veiligheidsadviseur
1.8.3.12   Examens
1.8.3.16   Geldigheidsduur en verlenging van het certificaat
1.8.3.18   Model van het certificaat
1.8.3.19   Uitbreiding van het certificaat
1.8.4   Lijst van de bevoegde autoriteiten en de door hen aangewezen instanties
1.8.5   Meldingen van gebeurtenissen met gevaarlijke goederen
1.8.5.4   Model voor een rapport over gebeurtenissen tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen
1.8.6   Administratieve controles voor de toepassing van conformiteitsbeoordelingen, periodieke onderzoeken, tussentijdse onderzoeken en buitengewone controles omschreven in 1.8.7
1.8.6.1   Erkenning van onderzoeksinstanties
1.8.6.2   Verplichtingen voor de werkwijze van de bevoegde autoriteit, haar gemachtigde of onderzoeksinstantie
1.8.6.3   Verplichting tot het verstrekken van informatie
1.8.6.4   Delegatie van onderzoekstaken
1.8.6.5   Verplichting tot het verstrekken van informatie door de onderzoeksinstanties
1.8.7   Procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek
1.8.7.1   Algemene bepalingen
1.8.7.2   Typegoedkeuring
1.8.7.3   Toezicht op de fabricage
1.8.7.4   Eerste onderzoek en beproevingen
1.8.7.5   Periodiek onderzoek, tussentijds onderzoek en buitengewone controles
1.8.7.6   Toezicht op de interne inspectiedienst van de aanvrager
1.8.7.7   Documenten
1.8.7.8   Producten vervaardigd, goedgekeurd, onderzocht en beproefd volgens normen
1.8.8   Procedures voor de conformiteitsbeoordeling van gaspatronen
1.8.8.1   Algemene bepalingen
1.8.8.2   Onderzoek van het ontwerptype
1.8.8.3   Toezicht op de fabricage
1.8.8.4   Dichtheidsproef
1.8.8.5   (Gereserveerd)
1.8.8.6   Toezicht op de interne inspectiedienst
1.8.8.7   Documenten
     
Hoofdstuk 9    
1.9 Beperkingen in het vervoer door de bevoegde autoriteiten
1.9.5   Beperkingen in tunnels
1.9.5.1   Algemene bepalingen
1.9.5.2   Vaststelling van de categorieën
1.9.5.3   Bepalingen voor verkeersborden en kennisgeving van beperkingen
     
Hoofdstuk 10    
1.10   Voorschriften voor de beveiliging
1.10.1   Algemene voorschriften
1.10.2   Opleiding met het oog op de beveiliging
1.10.3   Voorschriften voor gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
1.10.3.1   Definitie van gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
1.10.3.2   Beveiligingsplannen
DEEL 2 - Classificatie
Hoofdstuk 1    
2.1 Algemene voorschriften
2.1.1 Inleiding
2.1.2   Principes van de classificatie
2.1.3   Classificatie van niet met name genoemde stoffen met inbegrip van oplossingen en mengsels (zoals preparaten, formuleringen en afvalstoffen)
2.1.4   Classificatie van monsters
2.1.5   Classificatie van voorwerpen als voorwerpen die gevaarlijke stoffen bevatten, n.e.g.
2.1.6   Classificatie van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd
     
Hoofdstuk 2    
2.2   Bijzondere voorschriften voor de afzonderlijke klassen
2.2.1   Klasse 1 Ontplofbare stoffen en voorwerpen
2.2.1.1   Criteria
2.2.1.1.6   Definitie van de compatibiliteitsgroepen van de stoffen en voorwerpen
2.2.1.1.7   Indeling van vuurwerk in de subklassen
2.2.1.1.7.5   Defaulttabel voor de classificatie van vuurwerk
2.2.1.1.8   Uitzondering van klasse 1
2.2.1.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen
2.2.1.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.1.4   Glossarium van de benamingen
     
2.2.2   Klasse 2 Gassen
2.2.2.1   Criteria
2.2.2.1.7   Chemische stoffen onder druk
2.2.2.2   Niet ten vervoer toegelaten gassen
2.2.2.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.3   Klasse 3 Brandbare vloeistoffen
2.2.3.1   Criteria
2.2.3.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.3.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.41   Klasse 4.1: Brandbare vaste stoffen, polymeriserende stoffen, zelfontledende stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand
2.2.41.1   Criteria
2.2.41.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.41.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.41.4   Lijst van reeds ingedeelde zelfontledende stoffen in verpakkingen
     
2.2.42   Klasse 4.2: Voor zelfontbranding vatbare stoffen
2.2.42.1   Criteria
2.2.42.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.42.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.43   Klasse 4.3: Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen
2.2.43.1   Criteria
2.2.43.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.43.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.51   Klasse 5.1 Oxiderende stoffen
2.2.51.1   Criteria
2.2.51.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.51.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.52   Klasse 5.2: Organische peroxiden
2.2.52.1   Criteria
2.2.52.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.52.3   Lijst van verzamelaanduidingen
2.2.52.4   Lijst van reeds ingedeelde organische peroxiden in verpakkingen
     
2.2.61   Klasse 6.1 Giftige stoffen
2.2.61.1   Criteria
2.2.61.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.61.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.62   Klasse 6.2 Infectueuze stoffen (besmettelijke stoffen)
2.2.62.1   Criteria
2.2.62.1.9   Biologische producten
2.2.62.1.10   Genetisch gemodificeerde micro-organismen en organismen
2.2.62.1.11   Ziekenhuis- of medisch afval
2.2.62.1.12   Besmette dieren
2.2.62.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.62.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.7   Klasse 7 Radioactieve stoffen
2.2.7.1   Definities
2.2.7.1.2   Besmetting
2.2.7.1.3   Definities van specifieke termen
2.2.7.2   Classificatie
2.2.7.2.1   Algemene bepalingen
2.2.7.2.2   Grenswaarden van de activiteit
2.2.7.2.3   Bepaling van andere stofeigenschappen
2.2.7.2.3.1   Stoffen met geringe specifieke activiteit (LSA)
2.2.7.2.3.3   Radioactieve stoffen in speciale toestand
2.2.7.2.3.4   Gering verspreidbare radioactieve stoffen
2.2.7.2.3.5   Splijtbare stoffen
2.2.7.2.4   Classificatie van colli of onverpakte stoffen
2.2.7.2.4.1   Classificatie als vrijgesteld collo
2.2.7.2.5   Speciale regelingen
     
2.2.8   Klasse 8 Bijtende stoffen
2.2.8.1   Definitie, algemene voorschriften en criteria
2.2.8.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen
2.2.8.3   Lijst van verzamelaanduidingen
     
2.2.9   Klasse 9 Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen
2.2.9.1   Criteria
2.2.9.2   Niet ten vervoer toegelaten stoffen en voorwerpen
2.2.9.3   Lijst van posities
     
Hoofdstuk 3    
2.3 Testmethoden
2.3.0   Algemeen
2.3.1   Beproeving van het uitzweten voor springstof, type A
2.3.2   Beproevingen betreffende genitreerde cellulosemengsels van klasse 4.1
2.3.2.9   Beproeving van de chemische stabiliteit bij verhoogde temperatuur
2.3.2.10   Ontbrandingstemperatuur (zie 2.3.2.1 en 2.3.2.2)
2.3.3   Beproevingen betreffende brandbare vloeistoffen van de klassen 3, 6.1 en 8.
2.3.3.1   Bepaling van het vlampunt
2.3.3.2   Bepaling van het beginkookpunt
2.3.3.3   Beproeving voor de bepaling van het peroxidegehalte
2.3.4   Beproeving voor de bepaling van het vloeigedrag
2.3.4.1   Meetapparaat
2.3.4.2   Beproevingsmethode
2.3.4.3   Beoordeling van de beproevingsresultaten
2.3.5   Indeling van metaalorganische stoffen in de klassen 4.2.en 4.3
     
DEEL 4 - Voorschriften voor verpakkingen en tanks
Hoofdstuk 1    
4.1   Gebruik van verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen
4.1.1   Algemene voorschriften voor het verpakken van gevaarlijke goederen in verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen
4.1.1.18   Ontplofbare stoffen, zelfontledende stoffen en organische peroxiden
4.1.1.19   Gebruik van bergingsverpakkingen en grote bergingsverpakkingen
4.1.1.20   Gebruik van bergingsdrukhouders
4.1.1.21   Verificatie van de chemische compatibiliteit van kunststof verpakkingen, met inbegrip van IBC's, door assimilatie van vulstoffen aan standaardvloeistoffen
4.1.2   Aanvullende algemene voorschriften voor het gebruik van IBC's
4.1.3   Algemene voorschriften met betrekking tot verpakkingsinstructies 
4.1.3.6   Drukhouders voor vloeistoffen en vaste stoffen
4.1.3.8   Onverpakte voorwerpen met uitzondering van voorwerpen van klasse 1
4.1.4   Lijst met verpakkingsinstructies
4.1.4.1   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van verpakkingen (uitgezonderd IBC's en grote verpakkingen)
4.1.4.2   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van IBC's
4.1.4.3   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van grote verpakkingen 
4.1.5   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor goederen van klasse 1
4.1.6   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor stoffen van klasse 2 en stoffen van andere klassen, waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegekend
4.1.7   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor organische peroxiden van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1
4.1.7.1   Gebruik van verpakkingen (met uitzondering van IBC’s)
4.1.7.2   Gebruik van IBC's
4.1.8   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor infectueuze stoffen (klasse 6.2)
4.1.9   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor radioactieve stoffen
4.1.9.1   Algemeen
4.1.9.2   Voorschriften en controlemaatregelen voor het vervoer van LSA-stoffen en SCO
4.1.9.3   Colli die splijtbare stoffen bevatten
4.1.10   Bijzondere voorschriften voor gezamenlijke verpakking 
     
Hoofdstuk 2    
4.2   Gebruik van transporttanks en un-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
4.2.1   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van stoffen van klassen 1 en 3 t/m 9
4.2.1.9   Vullingsgraad
4.2.1.10   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van klasse 3 stoffen in transporttanks
4.2.1.11   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klassen 4.1, 4.2 of 4.3 (met uitzondering van zelfontledende stoffen van klasse 4.1) in transporttanks
4.2.1.12   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 5.1 in transporttanks
4.2.1.13   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1 in transporttanks
4.2.1.14   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 6.1 in transporttanks
4.2.1.15   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 6.2 in transporttanks
4.2.1.16   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 7 in transporttanks
4.2.1.17   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 8 in transporttanks
4.2.1.18   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 9 in transporttanks
4.2.1.19   Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van vaste stoffen die worden vervoerd bij temperaturen boven hun smeltpunt
4.2.2   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en chemische stoffen onder druk
4.2.2.7   Het vullen
4.2.3   Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen
4.2.3.6   Het vullen
4.2.3.7   Werkelijke verblijftijd
4.2.4   Algemene voorschriften voor het gebruik van UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's)
4.2.4.5   Het vullen
4.2.5   Instructies en bijzondere bepalingen voor transporttanks
4.2.5.1   Algemeen
4.2.5.2   Transporttank-instructies
4.2.5.3   Bijzondere bepalingen voor transporttanks
     
Hoofdstuk 3    
4.3   Gebruik van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks met metalen reservoirs en batterijwagens en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
4.3.1   Toepassingsgebied
4.3.2   Voorschriften van toepassing op alle klassen
4.3.2.1   Gebruik
4.3.2.2   Vullingsgraad
4.3.2.3   Bedrijf
4.3.2.4   Lege, ongereinigde tanks, batterijwagens en MEGC's
4.3.3   Bijzondere bepalingen van toepassing op klasse 2
4.3.3.1   De codering en hiërarchie van tanks
4.3.3.2   Voorwaarden voor het vullen en beproevingsdrukken
4.3.3.3   Bedrijf
4.3.4   Bijzondere bepalingen, van toepassing op de klassen 1 en 3 t/m 9
4.3.4.1   Codering, gerationaliseerde benadering en tankhiërarchie
4.3.4.2   Algemene voorschriften
4.3.5   Bijzondere bepalingen
     
Hoofdstuk 4    
4.4   Gebruik van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks van vezelgewapende kunststof
4.4.1   Algemeen
4.4.2   Bedrijf
     
Hoofdstuk 5    
4.5   Gebruik van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)
4.5.1   Gebruik
4.5.2   Bedrijf
     
Hoofdstuk 6    
4.6   (Gereserveerd)
     
Hoofdstuk 7    
4.7   Gebruik van mobiele eenheden voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen (MEMU's)
4.7.1   Gebruik
4.7.2   Bedrijf
     
DEEL 5 - Procedures voor de verzending
Hoofdstuk 1    
5.1 Algemene voorschriften
5.1.1 Toepassing en algemene voorschriften
5.1.2 Het gebruik van oververpakkingen
5.1.3 Lege, ongereinigde verpakkingen (met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen), tanks, MEMU’s, voertuigen en containers voor vervoer als los gestort goed
5.1.4 Gezamenlijke verpakking
5.1.5 Algemene voorschriften voor klasse 7
5.1.5.1 Goedkeuring van verzendingen en kennisgeving
5.1.5.1.1 Algemeen
5.1.5.1.2 Goedkeuring voor de verzending
5.1.5.1.3 Goedkeuring van een verzending op grond van een speciale regeling
5.1.5.1.4 Kennisgevingen
5.1.5.2 Certificaten, uitgegeven door de bevoegde autoriteit
5.1.5.3 Bepaling van de transportindex (TI) en de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI)
5.1.5.4 Specifieke bepalingen voor vrijgestelde colli met radioactieve stoffen van klasse 7
5.1.5.5 Samenvatting van voorschriften inzake goedkeuring en voorafgaande kennisgeving
     
Hoofdstuk 2    
5.2 Kenmerking en etikettering
5.2.1 Kenmerking van colli
5.2.1.5 Aanvullende voorschriften voor goederen van klasse 1
5.2.1.6 Aanvullende voorschriften voor goederen van klasse 2
5.2.1.7 Bijzondere voorschriften voor het kenmerken van radioactieve stoffen
5.2.1.8 Bijzondere bepalingen voor de kenmerking van milieugevaarlijke stoffen
5.2.1.9 Kenmerking van lithiumbatterijen
5.2.1.10 Richtinggevende pijlen
5.2.2 De etikettering van colli
5.2.2.1 Etiketteringsvoorschriften
5.2.2.1.10 Bijzondere bepalingen voor de etikettering van colli met infectueuze stoffen.
5.2.2.1.11 Bijzondere bepalingen voor de etikettering van radioactieve stoffen
5.2.2.2 Voorschriften voor etiketten
5.2.2.2.2 Modellen van etiketten
     
Hoofdstuk 3    
5.3 Etikettering en kenmerking van containers, bulkcontainers, MEGC's, MEMU’s, tankcontainers, transporttanks en voertuigen
5.3.1 Het aanbrengen van grote etiketten
5.3.1.1 Algemene voorschriften
5.3.1.2 Het aanbrengen van grote etiketten op containers, bulkcontainers, MEGC’s, tankcontainers en transporttanks
5.3.1.3 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen die containers, bulkcontainers, MEGC's, tankcontainers of transporttanks vervoeren
5.3.1.4 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen voor vervoer als los gestort goed, tankwagens, batterijwagens, MEMU’s en voertuigen met afneembare tanks
5.3.1.5 Het aanbrengen van grote etiketten op voertuigen die uitsluitend colli vervoeren
5.3.1.6 Het aanbrengen van grote etiketten op lege tankwagens, batterijwagens, MEGC’s, MEMU’s, tankcontainers, transporttanks en op lege voertuigen en containers voor vervoer als los gestort goed
5.3.1.7 Specificaties voor grote etiketten
5.3.2 Oranje borden
5.3.2.1 Algemene voorschriften voor oranje borden
5.3.2.2 Specificaties voor de oranje borden
5.3.2.3 Betekenis van gevaarsidentificatienummers
5.3.3 Kenmerk voor stoffen die in verwarmde toestand worden vervoerd
5.3.6 Kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen
     
Hoofdstuk 4    
5.4 Documentatie
5.4.0 Algemeen
5.4.1 Vervoersdocument voor gevaarlijke goederen en daarmee samenhangende informatie
5.4.1.1 Algemene informatie, die in het vervoersdocument moet staan
5.4.1.1.3 Bijzondere bepalingen voor afvalstoffen
5.4.1.1.5 Bijzondere bepalingen voor bergingsverpakkingen en bergingsdrukhouders
5.4.1.1.6 Bijzondere bepalingen voor lege, ongereinigde middelen van omsluiting
5.4.1.1.7 Bijzondere bepalingen voor vervoer in een transportketen die vervoer over zee of door de lucht omvat
5.4.1.1.11 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van IBC's, tanks, batterijwagens of transporttanks en MEGC’s na het verstrijken van de termijn voor de laatste periodieke beproeving of inspectie
5.4.1.1.13 Bijzondere bepalingen voor het vervoer in tankwagens met meerdere compartimenten of in transporteenheden met meer dan één tank.
5.4.1.1.14 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die bij verhoogde temperatuur vervoerd worden
5.4.1.1.15 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die door middel van temperatuurbeheersing gestabiliseerd zijn
5.4.1.1.16 Informatie vereist volgens bijzondere bepaling 640 in hoofdstuk 3.3
5.4.1.1.17 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van vaste stoffen in bulkcontainers conform 6.11.4
5.4.1.1.18 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu)
5.4.1.1.19 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd (UN 3509)
5.4.1.1.20 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van stoffen die overeenkomstig 2.1.2.8 zijn ingedeeld
5.4.1.1.21 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van UN-nrs. 3528, 3529 en 3530
5.4.1.2 Aanvullende of bijzondere informatie, vereist voor bepaalde klassen
5.4.1.2.1 Bijzondere bepalingen voor klasse 1
5.4.1.2.2 Aanvullende bepalingen voor klasse 2
5.4.1.2.3 Aanvullende bepalingen voor zelfontledende stoffen en polymeriserende stoffen van klasse 4.1 en organische peroxiden van klasse 5.2
5.4.1.2.4 Aanvullende bepalingen voor klasse 6.2
5.4.1.2.5 Aanvullende bepalingen voor klasse 7
5.4.1.3 (Gereserveerd)
5.4.1.4 Vereiste opmaak en taal
5.4.1.5 Niet-gevaarlijke goederen
5.4.2 Container-/voertuigbeladingscertificaat
5.4.3 Schriftelijke instructies
5.4.4 Bewaring van informatie over het vervoer van gevaarlijke goederen
5.4.5 Voorbeeld van een formulier voor multimodaal vervoer van gevaarlijke goederen
     
Hoofdstuk 5    
5.5 Bijzondere bepalingen
5.5.1 (Geschrapt)
5.5.2 Bijzondere bepalingen van toepassing op gegaste laadeenheden (UN 3359)
5.5.2.1 Algemeen
5.5.2.2 Opleiding
5.5.2.3 Kenmerking en grote etiketten
5.5.2.4 Documentatie
5.5.3 Bijzondere bepalingen van toepassing op colli en voertuigen en containers met stoffen die een verstikkingsgevaar vertonen wanneer zij voor koelings- of conditioneringsdoeleinden worden gebruikt (zoals droogijs [UN 1845] of stikstof, sterk gekoeld, vloeibaar [UN 1977] of argon, sterk gekoeld, vloeibaar [UN 1951])
5.5.3.1 Toepassingsgebied
5.5.3.2 Algemeen
5.5.3.3 Colli die een koel- of conditioneringsmiddel bevatten
5.5.3.4 Kenmerking van colli die een koel- of conditioneringsmiddel bevatten
5.5.3.5 Voertuigen en containers die onverpakt droogijs bevatten
5.5.3.6 Kenmerking van voertuigen en containers
5.5.3.7 Documentatie
     
DEEL 6 - Voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen, IBC’s, grote verpakkingen en tanks
Hoofdstuk 1    
6.1 Voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen
6.1.1 Algemeen
6.1.2 Code voor de aanduiding van typen van verpakkingen
6.1.3 Kenmerk
6.1.4 Eisen aan verpakkingen
6.1.4.0 Algemene voorschriften
6.1.4.1 Stalen vaten
6.1.4.2 Aluminium vaten
6.1.4.3 Vaten van een ander metaal dan staal of aluminium
6.1.4.4 Jerrycans van staal of aluminium
6.1.4.5 Vaten van gelamineerd hout
6.1.4.7 Kartonnen vaten
6.1.4.8 Vaten en jerrycans van kunststof
6.1.4.9 Kisten van natuurlijk hout
6.1.4.10 Kisten van gelamineerd hout
6.1.4.11 Kisten van houtvezelmateriaal
6.1.4.12 Kartonnen dozen
6.1.4.13 Dozen van kunststof
6.1.4.14 Kisten van staal, aluminium of ander metaal
6.1.4.15 Zakken van textiel
6.1.4.16 Zakken van kunststof weefsel
6.1.4.17 Zakken van kunststof folie
6.1.4.18 Papieren zakken
6.1.4.19 Combinatieverpakkingen (kunststof)
6.1.4.20 Combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk)
6.1.4.21 Samengestelde verpakkingen
6.1.4.22 Lichte metalen verpakkingen
6.1.5 Voorschriften voor de beproeving van de verpakkingen
6.1.5.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen
6.1.5.2 Voorbereiding van de verpakkingen en de colli voor de beproevingen
6.1.5.3 Valproef
6.1.5.4 Dichtheidsproef
6.1.5.5 Beproeving met inwendige druk (hydraulische proefpersing)
6.1.5.6 Stapelproef
6.1.5.7 Aanvullende beproeving van permeatie bij vaten en jerrycans van kunststof volgens 6.1.4.8 en combinatieverpakkingen (kunststof) volgens 6.1.4.19, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen met een vlampunt £60 oC, met uitzondering van de verpakkingen 6HA1
6.1.5.8 Beproevingsrapport
6.1.6 Standaardvloeistoffen voor het aantonen van de chemische bestendigheid van verpakkingen, met inbegrip van IBC’s, van polyetheen, volgens respectievelijk 6.1.5.2.6 en 6.5.6.3.5.
     
Hoofdstuk 2    
6.2 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van drukhouders, spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen) en patronen voor brandstofcellen met vloeibaar gemaakt, brandbaar gas
6.2.1 Algemene voorschriften
6.2.1.1 Ontwerp en constructie
6.2.1.2 Materialen
6.2.1.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.1.4 Goedkeuring van drukhouders
6.2.1.5 Eerste onderzoek en beproeving
6.2.1.6 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.1.7 Voorschriften voor fabrikanten
6.2.1.8 Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.2 Voorschriften voor UN-drukhouders
6.2.2.1 Ontwerp, constructie en eerste onderzoek en beproeving
6.2.2.2 Materialen
6.2.2.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.2.4 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.2.5 Conformiteitbeoordelingssysteem en goedkeuring voor de fabricage van drukhouders
6.2.2.6 Goedkeuringssysteem voor periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders
6.2.2.7 Merktekens op hervulbare UN-drukhouders
6.2.2.8 Merktekens op niet-hervulbare UN-drukhouders
6.2.2.9 Merktekens op UN-opslagsystemen met metaalhydride
6.2.2.10 Merktekens op UN-flessenbatterijen
6.2.2.11 Equivalente procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3 Algemene voorschriften voor niet-UN-drukhouders
6.2.3.1 Ontwerp en constructie
6.2.3.3 Bedrijfsuitrusting
6.2.3.4 Eerste onderzoek en beproeving
6.2.3.5 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3.6 Goedkeuring van drukhouders
6.2.3.7 Voorschriften voor fabrikanten
6.2.3.8 Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.3.9 Merktekens op hervulbare drukhouders
6.2.3.10 Merktekens op niet-hervulbare drukhouders
6.2.3.11 Bergingsdrukhouders
6.2.4 Voorschriften voor niet-UN-drukhouders, die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.2.4.2 Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.5 Voorschriften voor niet-UN-drukhouders die niet volgens normen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.2.5.1 Materialen
6.2.5.2 Bedrijfsuitrusting
6.2.5.3 Metalen flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen
6.2.5.4 Aanvullende bepalingen die betrekking hebben op drukhouders vervaardigd van een aluminiumlegering voor samengeperste gassen, vloeibaar gemaakte gassen, opgeloste gassen en drukloze gassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters), alsmede op voorwerpen die gas onder druk bevatten met uitzondering van spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen)
6.2.5.5 Drukhouders van composietmaterialen
6.2.5.6 Gesloten cryo-houders
6.2.6 Algemene voorschriften voor spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen), alsmede voor patronen voor brandstofcellen die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten
6.2.6.1 Ontwerp en constructie
6.2.6.2 Hydraulische drukproef
6.2.6.3 Dichtheidsproef
6.2.6.4 Verwijzing naar normen
     
Hoofdstuk 3    
6.3 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van verpakkingen voor infectueuze (besmettelijke) stoffen van categorie A van klasse 6.2
6.3.1 Algemeen
6.3.2 Voorschriften voor verpakkingen
6.3.3 Code voor de aanduiding van de typen verpakkingen
6.3.4 Kenmerk
6.3.4.4 Voorbeeld van kenmerk
6.3.5 Beproevingseisen voor verpakkingen
6.3.5.1 Uitvoering en frequentie van de beproevingen
6.3.5.2 Voorbereiding van verpakkingen voor de beproeving
6.3.5.3 Valproef
6.3.5.4 Doorstootproef
6.3.5.5 Beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 4    
6.4 Voorschriften voor de constructie, beproeving en goedkeuring van colli voor radioactieve stoffen en voor de goedkeuring van dergelijke stoffen
6.4.1 (Gereserveerd)
6.4.2 Algemene bepalingen
6.4.3 (Gereserveerd)
6.4.4 Bepalingen voor vrijgestelde colli
6.4.5 Bepalingen voor industriële colli
6.4.6 Bepalingen voor colli die uraniumhexafluoride bevatten
6.4.7 Bepalingen voor colli van type A
6.4.8 Bepalingen voor colli van type B(U)
6.4.9 Bepalingen voor colli van type B(M)
6.4.10 Bepalingen voor colli van type C
6.4.11 Bepalingen voor colli met splijtbare stoffen
6.4.12 Beproevingsprocedures en bewijs van overeenstemming
6.4.13 Beproeving van de goede staat van de borghouder en de afscherming en beoordeling van de veiligheid ten aanzien van criticaliteit
6.4.14 Trefplaat voor valproeven
6.4.15 Beproeving met het doel aan te tonen dat het collo normale vervoersomstandigheden kan doorstaan
6.4.16 Bijkomende beproevingen voor colli van type A ontworpen voor vloeistoffen en gassen
6.4.17 Beproevingen met het doel om aan te tonen dat het collo ongevalsomstandigheden tijdens het vervoer kan doorstaan
6.4.18 Verzwaarde onderdompelingsbeproeving in water voor colli van type B(U) en van type B(M) die meer dan 105 A2 bevatten en colli van type C
6.4.19 Beproeving van waterlekkage voor colli die splijtbare stoffen bevatten
6.4.20 Beproevingen voor colli van type C
6.4.21 Keuringen van verpakkingen ontworpen om ten minste 0,1 kg uraniumhexafluoride te bevatten
6.4.22 Goedkeuring van het model van colli en stoffen
6.4.23 Aanvragen voor goedkeuring en goedkeuring voor het vervoer van radioactieve stoffen
     
Hoofdstuk 5    
6.5 Voorschriften voor de constructie en beproeving van IBC’s
6.5.1 Algemene voorschriften
6.5.1.1 Toepassingsgebied
6.5.1.4 Coderingssysteem voor de kenmerking van IBC's
6.5.2 Kenmerk
6.5.2.1 Basiskenmerk
6.5.2.2 Aanvullende kenmerking
6.5.2.3 Overeenstemming met het ontwerptype
6.5.2.4 Kenmerk van omgebouwde combinatie-IBC’s (31HZ1)
6.5.3 Voorschriften voor de constructie
6.5.3.1 Algemene voorschriften
6.5.4 Beproeving, certificering en inspectie
6.5.4.4 Inspectie en beproeving
6.5.4.5 Gerepareerde IBC's
6.5.5 Bijzondere voorschriften voor IBC’s
6.5.5.1 Bijzondere voorschriften voor metalen IBC's
6.5.5.2 Bijzondere voorschriften voor flexibele IBC's
6.5.5.3 Bijzondere voorschriften voor IBC's van stijve kunststof
6.5.5.4 Bijzondere voorschriften voor combinatie-IBC's met binnenhouder van kunststof
6.5.5.5 Bijzondere voorschriften voor kartonnen IBC's
6.5.5.6 Bijzondere voorschriften voor houten IBC's
6.5.6 Voorschriften voor de beproeving van IBC’s
6.5.6.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen
6.5.6.2 Beproevingen van het ontwerptype
6.5.6.3 Voorbereiding van de IBC's voor de beproevingen
6.5.6.4 Hefproef (onderzijde)
6.5.6.5 Hefproef (bovenzijde)
6.5.6.6 Stapelproef
6.5.6.7 Dichtheidsproef
6.5.6.8 Hydraulische drukproef (beproeving met inwendige druk)
6.5.6.9 Valproef
6.5.6.10 Scheurproef
6.5.6.11 Kantelproef
6.5.6.12 Oprichtproef
6.5.6.13 Vibratietest
6.5.6.14 Beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 6    
6.6 Voorschriften voor de constructie en de beproeving van grote verpakkingen
6.6.1 Algemeen
6.6.2 Code voor het aanduiden van typen grote verpakkingen
6.6.3 Kenmerk
6.6.4 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen
6.6.4.1 Bijzondere voorschriften voor metalen grote verpakkingen
6.6.4.2 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van flexibel materiaal
6.6.4.3 Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van kunststof
6.6.4.4. Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van karton
6.6.4.5. Bijzondere voorschriften voor grote verpakkingen van hout
6.6.5 Beproevingsvoorschriften voor grote verpakkingen
6.6.5.1 Uitvoering en frequentie van de beproevingen
6.6.5.2 Voorbereiding voor de beproeving
6.6.5.3 Beproevingsvoorschriften
6.6.5.4. Certificering en beproevingsrapport
     
Hoofdstuk 7    
6.7 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks en UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s)
6.7.1 Toepassing en algemene voorschriften
6.7.2 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van stoffen van de klassen 1 en 3 t/m 9
6.7.2.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.2.3 Ontwerpcriteria
6.7.2.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.2.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.2.6 Openingen aan de onderzijde
6.7.2.7 Veiligheidsinrichtingen
6.7.2.8 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.9 Instelling van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.10 Smeltveiligheden
6.7.2.11 Breekplaten
6.7.2.12 Capaciteit van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.13 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.14 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.15 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.2.16 Peilinrichtingen
6.7.2.17 Steunen voor transporttanks, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen
6.7.2.18 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.2.19 Onderzoek en beproeving
6.7.2.20 Kenmerking
6.7.3 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen
6.7.3.1 Definities
6.7.3.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.3.3 Ontwerpcriteria
6.7.3.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.3.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.3.6 Openingen aan de onderzijde
6.7.3.7 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.8 Capaciteit van ontlastingsinrichtingen
6.7.3.9 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.10 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.11 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.3.12 Peilinrichtingen
6.7.3.13 Steunen, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen voor transporttanks
6.7.3.14 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.3.15 Onderzoek en beproeving
6.7.3.16 Kenmerking
6.7.4 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van transporttanks, bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2
6.7.4.1 Definities
6.7.4.2 Algemene voorschriften voor ontwerp en constructie
6.7.4.3 Ontwerpcriteria
6.7.4.4 Minimale wanddikte van het reservoir
6.7.4.5 Bedrijfsuitrusting
6.7.4.6 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.7 Capaciteit en instelling van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.8 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.9 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.10 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.4.11 Peilinrichtingen
6.7.4.12 Steunen voor transporttanks, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen.
6.7.4.13 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.4.14 Onderzoek en beproeving
6.7.4.15 Kenmerking
6.7.5 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van UN-gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's), bestemd voor het vervoer van niet sterk gekoelde gassen.
6.7.5.1 Definities
6.7.5.2 Algemene ontwerp- en constructievoorschriften
6.7.5.3 Bedrijfsuitrusting
6.7.5.4 Drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.5 Capaciteit van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.6 Kenmerking van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.7 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.8 Plaatsing van drukontlastingsinrichtingen
6.7.5.9 Peilinrichtingen
6.7.5.10 Steunen, raamwerken, hijs- en bevestigingsinrichtingen voor MEGC's
6.7.5.11 Goedkeuring van het ontwerp
6.7.5.12 Onderzoek en beproeving
6.7.5.13 Kenmerking
     
Hoofdstuk 8    
6.8 Voorschriften voor de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, het onderzoek en de beproeving en de kenmerking van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks en tankcontainers en wissellaadtanks, met reservoirs van metaal, en batterijwagens en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's)
6.8.1 Toepassingsgebied
6.8.2 Voorschriften van toepassing op alle klassen
6.8.2.1 Constructie,Basisprincipes, Materialen van de reservoirs,Minimale wanddikte van het reservoir, Het lassen en het onderzoek van de lasverbindingen
6.8.2.2 Uitrustingsdelen
6.8.2.3 Typegoedkeuring
6.8.2.4 Onderzoek en beproevingen
6.8.2.5 Kenmerking
6.8.2.6 Voorschriften voor tanks die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.2.6.2 Onderzoek en beproeving
6.8.2.7 Voorschriften voor tanks die niet volgens normen waarnaar verwezen wordt, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.3 Bijzondere voorschriften van toepassing op klasse 2
6.8.3.1 Constructie van reservoirs, Constructie van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.2 Uitrustingsdelen, Warmte-isolerende beschermingen, Uitrustingsdelen voor batterijwagens en MEGC's
6.8.3.3 Typegoedkeuring
6.8.3.4 Onderzoek en beproevingen, Onderzoek en beproevingen van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.5 Kenmerking, Kenmerking van batterijwagens en MEGC's
6.8.3.6 Voorschriften voor batterijwagens en MEGC’s die worden ontworpen, geconstrueerd en beproefd overeenkomstig normen waarnaar wordt verwezen
6.8.3.7 Voorschriften voor batterijwagens en MEGC's die niet volgens normen waarnaar wordt verwezen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
6.8.4 Bijzondere bepalingen
6.8.5 Voorschriften betreffende de materialen en constructie van vaste gelaste tanks, afneembare gelaste tanks en gelaste reservoirs van tankcontainers waarvoor een beproevingsdruk van ten minste 1 MPa (10 bar) is voorgeschreven en van vaste gelaste tanks, afneembare gelaste tanks en gelaste reservoirs van tankcontainers bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2
6.8.5.1 Materialen en reservoirs
6.8.5.2 Beproevingsvoorschriften
6.8.5.2.1 Stalen reservoirs
6.8.5.2.2 Reservoirs van aluminium of van aluminiumlegeringen
6.8.5.2.3 Reservoirs van koper of koperlegeringen
6.8.5.3 Kerfslagproeven
6.8.5.4 Verwijzing naar normen
     
Hoofdstuk 9    
6.9 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, beproeving en kenmerking van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks van vezelgewapende kunststof
6.9.1 Algemeen
6.9.2 Constructie
6.9.2.3 Grondstoffen
6.9.2.3.2 Harsen
6.9.2.3.3 Versterkingsvezels
6.9.2.3.4 Materiaal voor thermoplastische bekleding
6.9.2.3.5 Additieven
6.9.2.14 Bijzondere voorschriften voor het vervoer van stoffen met een vlampunt ten hoogste 60 oC
6.9.3 Uitrustingsdelen
6.9.4 Typekeuring en typegoedkeuring
6.9.4.2 Materiaalbeproeving
6.9.4.3 Typekeuring
6.9.4.4 Typegoedkeuring
6.9.5 Inspecties
6.9.6 Kenmerking
     
Hoofdstuk 10    
6.10 Voorschriften voor de constructie, de uitrusting, de typegoedkeuring, het onderzoek en de kenmerking van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)
6.10.1 Algemeen
6.10.1.1 Definitie
6.10.1.2 Toepassingsgebied
6.10.2 Constructie
6.10.3 Uitrustingsdelen
     
Hoofdstuk 11    
6.11 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van bulkcontainers
6.11.2 Toepassing en algemene voorschriften
6.11.2.3 Code voor het aanduiden van typen bulkcontainers
6.11.3 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van BK1- of BK2-containers die voldoen aan de CSC en die als bulkcontainers gebruikt worden
6.11.3.1 Ontwerp- en constructievoorschriften
6.11.3.2 Bedrijfsuitrusting
6.11.3.3 Onderzoek en beproeving
6.11.3.4 Kenmerking
6.11.4 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie en de goedkeuring van BK1- en BK2-bulkcontainers met uitzondering van containers die voldoen aan de CSC
6.11.5 Voorschriften voor het ontwerp, de constructie, het onderzoek en de beproeving van flexibele bulkcontainers (BK3)
6.11.5.1 Voorschriften voor ontwerp en constructie
6.11.5.2 Bedrijfsuitrusting en voorzieningen voor de behandeling
6.11.5.3 Onderzoek en beproeving
6.11.5.4 Beproevingsrapport
6.11.5.5 Kenmerking
     
Hoofdstuk 12    
6.12 Voorschriften voor de constructie, uitrusting, typegoedkeuring, onderzoeken en beproevingen en kenmerking van tanks, bulkcontainers en speciale compartimenten voor ontplofbare stoffen of voorwerpen van mobiele eenheden voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen (MEMU's)
6.12.1 Toepassingsgebied
6.12.2 Algemene bepalingen
6.12.3 Tanks
6.12.3.1 Tanks met een inhoud van 1000 liter of meer
6.12.3.2 Tanks met een inhoud van minder dan 1000 liter
6.12.4 Uitrustingsdelen
6.12.5 Speciale compartimenten voor ontplofbare stoffen en voorwerpen
     
DEEL 7 - Voorschriften inzake het vervoer, het laden, lossen en de behandeling
Hoofdstuk 1    
7.1 Algemene voorschriften en bijzondere bepalingen voor temperatuurbeheersing
     
Hoofdstuk 2    
7.2 Voorschriften inzake het vervoer in colli
     
Hoofdstuk 3    
7.3 Voorschriften inzake het vervoer als los gestort goed
7.3.1 Algemene voorschriften
7.3.2 Voorschriften voor het vervoer als los gestort goed indien de voorschriften van 7.3.1.1 a) worden toegepast.
7.3.2.3 Goederen van klasse 4.2
7.3.2.4 Goederen van klasse 4.3
7.3.2.5 Goederen van klasse 5.1
7.3.2.6 Goederen van klasse 6.2
7.3.2.6.2 Afvalstoffen van klasse 6.2 (UN 3291)
7.3.2.7 Stoffen van klasse 7
7.3.2.8 Goederen van klasse 8
7.3.2.9 Goederen van klasse 9
7.3.2.10 Gebruik van flexibele bulkcontainers
7.3.3 Bijzondere bepalingen voor het vervoer als los gestort goed indien de voorschriften van 7.3.1.1 b) worden toegepast
     
Hoofdstuk 4    
7.4 Voorschriften inzake vervoer in tanks
     
Hoofdstuk 5    
7.5 Voorschriften inzake het laden, lossen en de behandeling
7.5.1 Algemene voorschriften inzake het laden, lossen en de behandeling
7.5.2 Samenladingsverboden
7.5.4 Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot levens- en genotsmiddelen en voer voor dieren
7.5.5 Beperking van de vervoerde hoeveelheden
7.5.5.2 Beperkingen met betrekking tot ontplofbare stoffen en voorwerpen
7.5.5.2.1 Te vervoeren stoffen en hoeveelheden
7.5.5.2.3 Vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen op MEMU's
7.5.7 Behandeling en stuwage
7.5.7.6 Laden van flexibele bulkcontainers
7.5.8 Reiniging na het lossen
7.5.9 Rookverbod
7.5.10 Voorzorgsmaatregelen tegen elektrostatische ladingen
7.5.11 Aanvullende voorschriften voor bepaalde klassen of specifieke goederen
     
Bijlage B   Bepalingen betreffende de vervoermiddelen en het vervoer
DEEL 8 - Voorschriften voor de bemanning, uitrusting en exploitatie van het voertuig en documentatie
Hoofdstuk 1    
8.1 Algemene voorschriften inzake transporteenheden en boorduitrusting
8.1.1 Transporteenheden
8.1.2 Aan boord van de transporteenheid mee te voeren documenten
8.1.3 Het aanbrengen van grote etiketten en kenmerking
8.1.4 Brandbestrijdingsuitrusting
8.1.5 Uitrusting van uiteenlopende aard en uitrusting voor persoonlijke bescherming
     
Hoofdstuk 2    
8.2 Voorschriften inzake de opleiding van de bemanning van het voertuig
8.2.1 Toepassing en algemene voorschriften inzake de opleiding van bestuurders
8.2.2 Bijzondere voorschriften inzake de opleiding van bestuurders
8.2.2.3 Structuur van de opleiding
8.2.2.4 Programma voor de aanvangscursus
8.2.2.5 Programma voor de herhalingsopleiding
8.2.2.6 Goedkeuring van de opleiding
8.2.2.7 Examens
8.2.2.7.1 Examens voor de basisopleidingscursus
8.2.2.7.2 Examens voor de specialisatieopleidingscursussen voor het vervoer in tanks of voor het vervoer van stoffen en voorwerpen van klasse 1 of radioactieve stoffen van klasse 7
8.2.2.8 Het vakbekwaamheidscertificaat van de bestuurder
8.2.2.8.5 Model van het opleidingscertificaat voor bestuurders van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren
8.2.3 De opleiding van personen - met uitzondering van bestuurders die in het bezit zijn van een certificaat volgens 8.2.1 - die bij het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg betrokken zijn
     
Hoofdstuk 3    
8.3 Diverse voorschriften waaraan de bemanning van het voertuig moet voldoen
8.3.1 Passagiers
8.3.2 Het gebruik van brandblusapparaten
8.3.3 Verbod op het openen van colli
8.3.4 Draagbare verlichtingsapparaten
8.3.5 Rookverbod
8.3.6 Het laten draaien van de motor tijdens laden of lossen
8.3.7 Gebruik van de parkeerrem en de stopblokken
8.3.8 Gebruik betrokken zijn
     
Hoofdstuk 4    
8.4 Voorschriften betreffende het toezicht op voertuigen
     
Hoofdstuk 5    
8.5 Aanvullende voorschriften met betrekking tot specifieke klassen of goederen
     
Hoofdstuk 6    
8.6 Beperkingen voor de doorgang door tunnels voor het wegverkeer van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren
8.6.1 Algemene bepalingen
8.6.2 Verkeerstekens en symbolen voor het wegverkeer, van toepassing op de doorgang van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren.
8.6.3 Codes voor beperkingen in tunnels
8.6.4 Beperkingen voor de doorgang van transporteenheden die gevaarlijke goederen vervoeren door tunnels
     
DEEL 9 - Voorschriften inzake de constructie en goedkeuring van voertuigen
Hoofdstuk 1    
9.1 Toepassingsgebied, definities en voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen
9.1.1 Toepassingsgebied en definities
9.1.1.1 Toepassingsgebied
9.1.1.2 Definities
9.1.2 Goedkeuring van EX/II-, EX/III-, FL - en AT-voertuigen en MEMU’s
9.1.2.1 Algemeen
9.1.2.2 Voorschriften voor voertuigen met typegoedkeuring
9.1.2.3 Jaarlijks technisch onderzoek
9.1.3 Certificaat van goedkeuring
9.1.3.5 Model voor het certificaat van goedkeuring voor voertuigen die bepaalde gevaarlijke goederen vervoeren
     
Hoofdstuk 2    
9.2 Voorschriften inzake de constructie van voertuigen
9.2.1 Overeenstemming met de voorschriften van dit hoofdstuk
9.2.2 Elektrische uitrusting
9.2.2.1 Algemene voorschriften
9.2.2.2 Bedrading
9.2.2.3 Zekeringen en stroomonderbrekers
9.2.2.4 Accu's
9.2.2.5 Verlichting
9.2.2.6 Elektrische verbindingen tussen motorvoertuigen en aanhangwagens
9.2.2.7 Spanning
9.2.2.8 Hoofdschakelaar voor de accu
9.2.2.9 Stroomkringen met permanente voeding
9.2.3 Reminrichting
9.2.3.1 Algemene voorschriften
9.2.4 Voorkomen van brandgevaar
9.2.4.1 Algemene voorschriften
9.2.4.3 Brandstoftanks
9.2.4.5 Uitlaatsysteem
9.2.4.6 Duurremsysteem
9.2.4.7 Verwarmingssystemen op brandstof
9.2.5 Snelheidsbegrenzer
9.2.6 Koppelingen van motorvoertuigen en aanhangwagens
9.2.7 Voorkomen van andere risico's veroorzaakt door brandstoffen
     
Hoofdstuk 3    
9.3 Aanvullende voorschriften inzake complete of afgebouwde EX/II- of EX/III-voertuigen, bestemd voor het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen (klasse 1) in colli
9.3.1 Te gebruiken materialen voor de constructie van voertuigopbouwen
9.3.2 Verwarmingssystemen op brandstof
9.3.3 EX/II-voertuigen
9.3.4 EX/III-voertuigen
9.3.5 Motor en laadcompartiment
9.3.6 Uitwendige warmtebronnen en de laadruimte
9.3.7 Elektrische uitrusting
     
Hoofdstuk 4    
9.4 Aanvullende voorschriften inzake de constructie van de opbouwen van complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen in colli (met uitzondering van EX/II- en EX/III-voertuigen)
     
Hoofdstuk 5    
9.5 Aanvullende voorschriften inzake de constructie van de opbouwen van complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van gevaarlijke vaste stoffen als losgestort goed
     
Hoofdstuk 6    
9.6 Aanvullende voorschriften inzake complete of afgebouwde voertuigen, bestemd voor het vervoer van stoffen onder temperatuurbeheersing
     
Hoofdstuk 7    
9.7 Aanvullende voorschriften inzake tankwagens (vaste tanks) batterijwagens en complete of afgebouwde voertuigen, die worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen in afneembare tanks met een inhoud groter dan 1 m3 of in tankcontainers, transporttanks of MEGC’s met een inhoud groter dan 3 m3 (EX/III-, FL- en AT-voertuigen)
9.7.1 Algemene voorschriften
9.7.2 Voorschriften inzake tanks
9.7.3 Bevestiging
9.7.4 Equipotentiaalverbinding van FL-voertuigen
9.7.5 Stabiliteit van tankwagens
9.7.6 Bescherming aan de achterzijde van voertuigen
9.7.7 Verwarmingssystemen op brandstof
9.7.8 Elektrische uitrusting
9.7.9 Aanvullende veiligheidsvoorschriften betreffende EX/III-voertuigen
     
Hoofdstuk 8    
9.8 Aanvullende voorschriften inzake complete en afgebouwde MEMU’s
9.8.1 Algemene bepalingen
9.8.2 Voorschriften inzake tanks en bulkcontainers
9.8.3 Equipotentiaalverbinding van MEMU's
9.8.4 Stabiliteit van MEMU's
9.8.5 Bescherming aan de achterzijde van MEMU's
9.8.6 Verwarmingssystemen op brandstof
9.8.7 Aanvullende veiligheidsvoorschriften
9.8.8 Aanvullende beveiligingsvoorschriften
     

HOOFDSTUK 4.1 - Gebruik van verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen
Hoofdstuk 4.1    
4.1   Gebruik van verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen
4.1.1   Algemene voorschriften voor het verpakken van gevaarlijke goederen in verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen
4.1.1.18   Ontplofbare stoffen, zelfontledende stoffen en organische peroxiden
4.1.1.19   Gebruik van bergingsverpakkingen en grote bergingsverpakkingen
4.1.1.20   Gebruik van bergingsdrukhouders
4.1.1.21   Verificatie van de chemische compatibiliteit van kunststof verpakkingen, met inbegrip van IBC's, door assimilatie van vulstoffen aan standaardvloeistoffen
4.1.2   Aanvullende algemene voorschriften voor het gebruik van IBC's
4.1.3   Algemene voorschriften met betrekking tot verpakkingsinstructies 
4.1.3.6   Drukhouders voor vloeistoffen en vaste stoffen
4.1.3.8   Onverpakte voorwerpen met uitzondering van voorwerpen van klasse 1
4.1.4   Lijst met verpakkingsinstructies
4.1.4.1   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van verpakkingen (uitgezonderd IBC's en grote verpakkingen)
4.1.4.2   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van IBC's
4.1.4.3   Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van grote verpakkingen 
4.1.5   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor goederen van klasse 1
4.1.6   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor stoffen van klasse 2 en stoffen van andere klassen, waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegekend
4.1.7   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor organische peroxiden van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1
4.1.7.1   Gebruik van verpakkingen (met uitzondering van IBC’s)
4.1.7.2   Gebruik van IBC's
4.1.8   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor infectueuze stoffen (klasse 6.2)
4.1.9   Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor radioactieve stoffen
4.1.9.1   Algemeen
4.1.9.2   Voorschriften en controlemaatregelen voor het vervoer van LSA-stoffen en SCO
4.1.9.3   Colli die splijtbare stoffen bevatten
4.1.10   Bijzondere voorschriften voor gezamenlijke verpakking 

Opmerking: Verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen, die voorzien zijn van het kenmerk overeenkomstig 6.1.3, 6.2.2.7, 6.2.2.8, 6.2.2.9, 6.2.2.10, 6.3.4, 6.5.2 of 6.6.3 maar die zijn goedgekeurd in een land dat geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, mogen niettemin voor vervoer onder het ADR gebruikt worden.

 

4.1.1

Algemene voorschriften voor het verpakken van gevaarlijke goederen in verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen

Opmerking:
De algemene voorschriften van deze sectie zijn alleen van toepassing op het verpakken van goederen van klassen 2, 6.2 en 7 indien dit is aangegeven in 4.1.8.2 (klasse 6.2, UN 2814 (1,2,3) en UN 2900 (1,2,3)), 4.1.9.1.5 (klasse 7) en in de van toepassing zijnde verpakkingsinstructies van 4.1.4 (P201, P207 en LP200 voor klasse 2 en P620, P621,P622 IBC620, LP621en LP622 voor klasse 6.2).

 

4.1.1.1

Gevaarlijke goederen moeten worden verpakt in verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen, van goede kwaliteit, die sterk genoeg moeten zijn om de schokken en belastingen die normalerwijze tijdens het vervoer worden ondervonden, te doorstaan, met inbegrip van overslag en tussen laadeenheden en opslagplaatsen alsmede elke verwijdering van een pallet of uit een oververpakking voor daaropvolgende handmatige of machinale behandeling.

De verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen, moeten op zodanige wijze zijn vervaardigd en gesloten, dat onder normale vervoersomstandigheden ten gevolge van trillingen of van verandering van temperatuur, vochtigheid of druk (bijvoorbeeld als gevolg van hoogte) elk verlies van de inhoud uit het collo, gereed voor verzending, is uitgesloten. Verpakkingen met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen moeten worden gesloten overeenkomstig de door de fabrikant geleverde informatie. Tijdens het vervoer mogen zich aan de buitenzijde van verpakkingen, IBC's en grote verpakkingen geen gevaarlijke resten bevinden.

Deze voorschriften zijn op nieuwe, hergebruikte, gereconditioneerde of omgebouwde verpakkingen en op nieuwe, hergebruikte, gerepareerde of omgebouwde IBC's, alsmede op nieuwe of hergebruikte of omgebouwde grote verpakkingen van toepassing.

 

4.1.1.2

De gedeelten van de verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen, die in direct contact staan met de gevaarlijke goederen:

  1. mogen niet door deze gevaarlijke goederen worden aangetast of aanmerkelijk worden verzwakt;
  2. mogen geen gevaarlijke werking veroorzaken, bijv. een katalytische reactie of een reactie met de gevaarlijke goederen en
  3. mogen geen permeatie toelaten van gevaarlijke goederen die onder normale vervoersomstandigheden een gevaar zou kunnen vormen.

Zij moeten zo nodig van een geschikte binnenbekleding zijn voorzien of een gelijkwaardige behandeling hebben ondergaan.

Opmerking: Voor de chemische compatibiliteit van kunststof verpakkingen, met inbegrip van IBC's, vervaardigd van polyetheen, zie 4.1.1.21.

 

4.1.1.3

Ontwerptype

4.1.1.3.1

Tenzij elders in het ADR anders is bepaald, moet iedere verpakking, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen, met uitzondering van binnenverpakkingen, overeenkomen met een ontwerptype, dat volgens de voorschriften van 6.1.5, 6.3.5, 6.5.6 of 6.6.5, al naar gelang, met succes is beproefd.

 

4.1.1.3.2

Verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen mogen voldoen aan één of meerdere succesvol beproefde ontwerptypes en mogen meerdere markeringen hebben.

 

4.1.1.4

Indien verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen, met vloeistoffen worden gevuld, moet voldoende ledige ruimte worden vrijgelaten om zeker te zijn, dat door uitzetting van de vloeistof, ten gevolge van de temperaturen die tijdens het vervoer kunnen worden bereikt, noch verlies van de inhoud, noch blijvende vervorming van de verpakking plaatsvindt. Tenzij specifieke bepalingen zijn voorgeschreven, mogen vloeistoffen bij een temperatuur van 55 °C een verpakking niet volledig vullen.

Er moet hoe dan ook voldoende vrije ruimte in een IBC overblijven om te waarborgen dat hij bij de gemiddelde temperatuur van het los gestorte goed van 50 °C niet voor meer dan 98% van zijn waterinhoud is gevuld. Voor een vultemperatuur van 15 °C moet de maximale vullingsgraad, tenzij anders bepaald, als volgt worden vastgesteld:

ofwel

4.1.1.4 1

dan wel

  1.  
    vullingsgraad =  4.1.1.4 2  % van de inhoud van de verpakking.

    In deze formule is ∝ de gemiddelde kubieke uitzettingscoëfficiënt van de vloeistof tussen 15 °C en 50 °C; dat wil zeggen bij een maximale temperatuurverandering van 35 °C wordt ∝ berekend volgens de formule:
    4.1.1.4 3

    Daarin zijn d15 en d50 de relatieve dichtheden *1 van de vloeistof bij 15 °C en 50 °C en is tF de gemiddelde temperatuur van de vloeistof ten tijde van het vullen.

 *1 De uitdrukking "relatieve dichtheid" (d) wordt beschouwd als synoniem van "volumieke massa (dichtheid)" en wordt overal in dit hoofdstuk gebruikt.

 

4.1.1.5

Binnenverpakkingen moeten in de buitenverpakking op zodanige wijze zijn verpakt, dat zij onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen breken of worden doorboord en dat het uittreden van de inhoud in de buitenverpakking wordt vermeden.

Binnenverpakkingen die vloeistoffen bevatten, moeten worden verpakt met hun sluiting naar boven gericht en in buitenverpakkingen worden geplaatst in overeenstemming met de richtinggevende kenmerken voorgeschreven in 5.2.1.10. Binnenverpakkingen, die breekbaar zijn of gemakkelijk doorboord kunnen worden, zoals verpakkingen van glas, porselein of aardewerk of van bepaalde kunststofmaterialen, etc., moeten door toevoeging van geschikte, voor opvulling dienende stoffen in een buitenverpakking worden vastgezet.

Bij lekkage van de inhoud mogen de beschermende eigenschappen van de voor opvulling dienende stoffen en van de buitenverpakking niet aanmerkelijk ongunstig worden beïnvloed.

 

4.1.1.5.1

Indien een buitenverpakking van een samengestelde verpakking of een grote verpakking met succes beproefd is met verschillende typen binnenverpakkingen, dan kunnen verschillende van deze binnenverpakkingen in deze buitenverpakking of grote verpakking worden samengevoegd.

Bovendien zijn, voor zover een gelijkwaardig prestatieniveau gehandhaafd blijft, de volgende variaties van de binnenverpakkingen toegestaan zonder dat het collo aan andere beproevingen moet worden onderworpen:

  1. Binnenverpakkingen met gelijke of kleinere afmetingen mogen worden gebruikt onder voorwaarde dat:
    1. de binnenverpakkingen een gelijksoortige vormgeving hebben als de beproefde binnenverpakkingen (bijv. vorm - rond, rechthoekig, enz.);
    2. het materiaal, gebruikt voor de vervaardiging van de binnenverpakkingen (glas, kunststof, metaal, enz.) een gelijke of hogere weerstand biedt tegen stoot- of stapelkrachten als de oorspronkelijk beproefde binnenverpakking;
    3. de binnenverpakkingen dezelfde of kleinere openingen bezitten en de sluiting vergelijkbaar is uitgevoerd (bijv. schroefkap, druksluiting, enz.);
    4. extra opvulmateriaal in voldoende hoeveelheid gebruikt wordt om de lege tussenruimten op te vullen en elke noemenswaardige beweging van de binnenverpakkingen te verhinderen; en
    5. de binnenverpakkingen op dezelfde wijze georiënteerd zijn in de buitenverpakking als in het beproefde collo.
  2. Een geringer aantal van de beproefde binnenverpakkingen of van de andere, onder a) beschreven soorten binnenverpakkingen mag worden gebruikt, onder voorwaarde dat voldoende opvulmateriaal wordt toegevoegd om de lege tussenruimte(n) op te vullen en elke noemenswaardige beweging van de binnenverpakkingen te verhinderen.

 

4.1.1.5.2

Het gebruik van aanvullende verpakkingen binnen een buitenverpakking (bv. een tussenverpakking of houder binnen een verplichte binnenverpakking) bovenop de vereisten van de verpakkingsvoorschriften is toegestaan, onder voorwaarde dat aan alle desbetreffende voorschriften wordt voldaan, met inbegrip van de voorschriften van 4.1.1.3, en dat, indien van toepassing, geschikt opvulmateriaal wordt gebruikt om verschuiving van de goederen in de verpakking te voorkomen.

 

4.1.1.6

In één en dezelfde buitenverpakking of in grote verpakkingen mogen geen gevaarlijke goederen gezamenlijk worden verpakt met gevaarlijke of andere goederen, die op gevaarlijke wijze met elkaar kunnen reageren en daarbij aanleiding kunnen geven tot:

  1. verbranding of aanmerkelijke warmteontwikkeling;
  2. ontwikkeling van brandbare, verstikkende, oxiderende of giftige gassen;
  3. de vorming van bijtende stoffen; of
  4. de vorming van instabiele stoffen.

Opmerking: Voor bijzondere voorschriften voor gezamenlijke verpakking, zie 4.1.10.

 

4.1.1.7

De sluiting van verpakkingen, die bevochtigde of verdunde stoffen bevatten, moet van zodanige aard zijn, dat het percentage vloeistof (water, oplosmiddel of flegmatiseermiddel) tijdens het vervoer niet onder de voorgeschreven grenswaarden daalt.

 

4.1.1.7.1

Indien twee of meer afsluitsystemen achter elkaar op een IBC zijn aangebracht, moet het systeem dat zich het dichtst bij de vervoerde stof bevindt, het eerst worden gesloten.

 

4.1.1.8

Indien drukontwikkeling in een collo mogelijk is door het vrijkomen van gas uit de inhoud (als gevolg van temperatuurverhoging of andere oorzaken) mag de verpakking of IBC zijn voorzien van een ontluchtingsinrichting, onder voorwaarde dat het vrijgekomen gas geen gevaar oplevert, bijvoorbeeld op grond van de giftigheid of brandbaarheid daarvan of de vrijgekomen hoeveelheid.

Een ontluchtingsinrichting moet zijn aangebracht, indien zich een gevaarlijke overdruk kan ontwikkelen als gevolg van normale ontleding van stoffen. De ontluchtingsinrichting moet zodanig zijn ontworpen dat, indien de verpakking of IBC zich in de voor het vervoer bestemde stand bevindt, onder normale vervoersomstandigheden lekkages van vloeistof en het binnendringen van vreemde stoffen wordt voorkomen.

Opmerking: Ontluchting van het collo is niet toegestaan in geval van luchtvervoer.

 

4.1.1.8.1

Vloeistoffen mogen slechts worden gevuld in binnenverpakkingen die voldoende weerstand kunnen bieden tegen inwendige druk die zich onder normale vervoersomstandigheden kan ontwikkelen.

 

4.1.1.9

Nieuwe, omgebouwde of hergebruikte verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen, of gereconditioneerde verpakkingen en gerepareerde of routinematig onderhouden IBC's moeten de beproevingen, voorgeschreven in 6.1.5, 6.3.5, 6.5.6 of 6.6.5, al naargelang, kunnen doorstaan.

Vóór het vullen en het ten vervoer aanbieden moet elke verpakking, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen, worden gecontroleerd en worden vastgesteld, dat geen corrosie, andere schade of verontreiniging aanwezig is en iedere IBC moet worden geïnspecteerd met betrekking tot de juiste werking van de bedrijfsuitrusting. Elke verpakking, die tekenen vertoont van verminderde bestendigheid in vergelijking met het goedgekeurde ontwerptype, mag niet meer worden gebruikt of moet op zodanige wijze worden gereconditioneerd, dat deze de beproevingen van het ontwerptype kan doorstaan.

Elke IBC die tekenen vertoont van verminderde bestendigheid in vergelijking tot het beproefde ontwerptype, mag niet meer worden gebruikt of moet op zodanige wijze worden gerepareerd of routinematig onderhouden, dat deze de beproevingen van het ontwerptype kan doorstaan.

 

4.1.1.10

Vloeistoffen mogen slechts in verpakkingen met inbegrip van IBC's worden verpakt die een voldoende weerstand bezitten tegen de inwendige druk die zich onder normale vervoersomstandigheden kan ontwikkelen.
Verpakkingen en IBC's waarop de hydraulische beproevingsdruk is aangegeven zoals voorgeschreven in respectievelijk 6.1.3.1(d) en 6.5.2.2.1, mogen slechts worden gevuld met een vloeistof:

  1. met een zodanige dampdruk dat de totale overdruk in de verpakking of IBC (d.w.z. dampdruk van de stof in de houder plus partiële druk van lucht of andere inerte gassen, minus 100 kPa) bij 55 °C, gemeten op basis van een hoogste vullingsgraad, volgens het bepaalde in 4.1.1.4, en een vultemperatuur van 15 °C, 2/3 van de in het kenmerk aangegeven beproevingsdruk niet overschrijdt, of
  2. met een dampdruk bij 50 °C die lager is dan 4/7 maal de som van de in het kenmerk aangegeven beproevingsdruk plus 100 kPa, of
  3. met een dampdruk bij 55 °C die lager is dan 2/3 maal de som van de in het kenmerk aangegeven beproevingsdruk plus 100 kPa

IBC's bestemd voor het vervoer van vloeistoffen mogen niet worden gebruikt om vloeistoffen te vervoeren die een dampdruk bezitten van meer dan 110 kPa (1,1 bar) bij 50 °C of 130 kPa (1,3 bar) bij 55 °C.

UN
NR
BENAMING Klasse VP GROEP Vp55 (kPa) Vp55 × 1,5
(kPa)
(Vp55 × 1,5)
minus 100 (kPa)
Vereiste minimale beproevingsdruk (overdruk) onder
6.1.5.5.4 c) (kPa)
Minimale beproevings-druk (overdruk) aan te geven op de
verpakking (kPa)
2056 Tetrahydrofuraan 3 II 70 105 5 100 100
2247 n-Decaan 3 III 1,4 2,1 -97,9 100 100
1593 Dichloormethaan 6.1 III 164 246 146 146 150
1155 Diethylether 3 I 199 299 199 199 250

Opmerking 1: Voor zuivere vloeistoffen kan de dampdruk bij 55 °C (Vp55) vaak worden gevonden in tabellen, gepubliceerd in de wetenschappelijke literatuur.

Opmerking 2: De in de tabel aangegeven minimale beproevingsdrukken hebben alleen betrekking op de toepassing van de aanduidingen onder 4.1.1.10 c), hetgeen betekent dat de aangegeven beproevingsdruk hoger moet zijn dan anderhalf maal de dampdruk bij 55 °C, minus 100 kPa. Indien bijvoorbeeld de beproevingsdruk voor n-decaan wordt bepaald volgens de aanwijzingen van 6.1.5.5.4 a), kan de aan te geven minimale beproevingsdruk lager zijn.

Opmerking 3: Voor diethylether bedraagt de vereiste minimale beproevingsdruk volgens 6.1.5.5.5 250 kPa.

 

4.1.1.11

Lege verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen, die een gevaarlijke stof hebben bevat, zijn onderworpen aan dezelfde voorschriften als die, welke voor een gevulde verpakking worden vereist, tenzij voldoende maatregelen zijn genomen om elk gevaar teniet te doen.

Opmerking: Wanneer dergelijke verpakkingen voor verwijderingsdoeleinden of voor recycling of hergebruik van het materiaal worden vervoerd, mogen zij ook worden vervoerd onder UN-nummer 3509, mits aan de voorwaarden van bijzondere bepaling 663 van hoofdstuk 3.3 is voldaan.

 

4.1.1.12

Elke afzonderlijke verpakking, zoals omschreven in hoofdstuk 6.1, bestemd voor vloeistoffen, moet voldoen aan een geschikte dichtheidsproef. Deze proef maakt deel uit van een kwaliteitsborgingsprogramma overeenkomstig het bepaalde in 6.1.1.4, dat laat zien dat kan worden voldaanaan het bijbehorende prestatieniveau, aangegeven in 6.1.5.4.3:

  1. voordat de verpakking voor het eerst voor vervoer wordt gebruikt;
  2. na ombouw of reconditionering van een verpakking, voordat deze opnieuw voor het vervoer wordt gebruikt.
    Voor deze beproeving is het niet nodig dat de verpakkingen met hun eigen sluitingen zijn uitgerust. De binnenhouder van een combinatieverpakking mag zonder buitenverpakking worden beproefd, tenzij de betrouwbaarheid van de beproevingsresultaten hierdoor worden verminderd.

Deze beproeving wordt niet vereist voor:

  • binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen of grote verpakkingen;
  • binnenhouders van combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk), gemerkt met het symbool "RID/ADR" overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii);
  • lichte metalen verpakkingen, gemerkt met het symbool "RID/ADR" overeenkomstig 6.1.3.1 a) ii).

 

4.1.1.13

Verpakkingen, met inbegrip van IBC's, die voor vaste stoffen worden gebruikt die vloeibaar kunnen worden bij temperaturen die tijdens vervoer zouden kunnen worden ondervonden, moeten de stof ook in vloeibare toestand kunnen bevatten.

 

4.1.1.14

Verpakkingen, met inbegrip van IBC's, die gebruikt worden voor poedervormige of korrelvormige stoffen, moeten stofdicht zijn of moeten zijn voorzien van een binnenzak.

 

4.1.1.15

Voor kunststof vaten en jerrycans, IBC's van stijve kunststof en combinatie-IBC's met binnenhouder van kunststof, moet, tenzij door de bevoegde autoriteit anders is bepaald, de toegestane gebruiksduur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vijf jaar bedragen, gerekend vanaf de datum van fabricage van de houders, behalve wanneer vanwege de aard van de te vervoeren stof een kortere gebruiksduur wordt voorgeschreven.

Opmerking: In het geval van samengestelde IBC's wordt de gebruiksduur gerekend vanaf de fabricagedatum van de binnenhouder.

 

4.1.1.16

Indien ijs als koelmiddel wordt gebruikt, mag het de ongeschonden staat van de verpakking niet aantasten.

 

4.1.1.17

Geschrapt

 

4.1.1.18

Ontplofbare stoffen, zelfontledende stoffen en organische peroxiden
Voor zover in het ADR niet anders is vastgesteld, moeten de verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen, gebruikt voor goederen van klasse 1, zelfontledende stoffen klasse 4.1 en organische peroxiden van klasse 5.2 voldoen aan de voorschriften voor de groep van middelmatig gevaarlijke goederen (verpakkingsgroep II).

 

4.1.1.19

Gebruik van bergingsverpakkingen en grote bergingsverpakkingen

4.1.1.19.1

Beschadigde, defecte, lekkende of niet voorschriftconforme colli met gevaarlijke goederen, of gevaarlijke goederen die zijn verspreid of vrijgekomen, mogen in bergingsverpakkingen volgens 6.1.5.1.11 alsmede in de in 6.6.5.1.9 genoemde grote bergingsverpakkingen worden vervoerd. Deze mogelijkheid sluit niet het gebruik uit van verpakkingen van grotere afmetingen, IBC’s van het type 11A of grote verpakkingen van een geschikt type en een geschikt prestatieniveau, overeenkomstig de voorwaarden van 4.1.1.19.2 en 4.1.1.19.3.

 

4.1.1.19.2

Geschikte maatregelen moeten worden genomen om buitensporige bewegingen van de beschadigde of lekkende colli binnen een bergingsverpakking of grote bergingsverpakking te verhinderen. Voor zover de bergingsverpakking of grote bergingsverpakking vloeistoffen bevat, moet een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal worden toegevoegd, om de aanwezigheid van vrije vloeistof uit te sluiten.

 

4.1.1.19.3

Er moeten geschikte maatregelen worden getroffen om te garanderen dat geen gevaarlijke drukverhoging plaatsvindt.

 

4.1.1.20

Gebruik van bergingsdrukhouders

4.1.1.20.1

In geval van beschadigde, defecte, lekkende of niet voorschriftconforme drukhouders mogen bergingsdrukhouders overeenkomstig 6.2.3.11 worden gebruikt.

Opmerking: Een bergingsdrukhouder mag overeenkomstig 5.1.2 als oververpakking worden gebruikt. Bij gebruik als oververpakking moeten de kenmerken van 5.1.2.1 in plaats van die van 5.2.1.3 zijn aangebracht.

 

4.1.1.20.2

Drukhouders moeten in bergingsdrukhouders van geschikte grootte worden geplaatst. Het plaatsen van meer dan één drukhouder in één en dezelfde bergingsdrukhouder is alleen toegestaan als de stoffen in de drukhouders bekend zijn en niet gevaarlijk met elkaar kunnen reageren (zie 4.1.1.6. In dit geval mag de totale som van de watercapaciteiten van de geplaatste drukhouders ten hoogste 3000 liter zijn.

Er moeten passende maatregelen worden genomen om verplaatsing van de drukhouders in de bergingsdrukhouder te verhinderen (bijv. vastzetten van de drukhouders of gebruik van schotten of opvulmateriaal).

 

 

4.1.1.20.3

Een drukhouder mag alleen in een bergingsdrukhouder worden geplaatst indien:

  1. De bergingsdrukhouder voldoet aan de voorschriften van 6.2.3.11 en een afschrift van het certificaat van goedkeuring beschikbaar is;
  2. Delen van de bergingsdrukhouder die rechtstreeks met de gevaarlijke goederen in aanraking komen of waarschijnlijk zullen komen, door die gevaarlijke goederen niet aangetast of verzwakt worden en geen gevaarlijk effect (zoals het katalyseren van een reactie of het reageren met de gevaarlijke goederen) veroorzaken; en
  3. Druk en volume van de inhoud van de omsloten drukhouder(s) zodanig beperkt zijn dat bij volledig wegvloeien van die inhoud in de bergingsdrukhouder de druk in de bergingsdrukhouder bij 65 °C de beproevingsdruk ervan niet overschrijdt (zie voor gassen verpakkingsinstructie P200 (3) in 4.1.4.1). Hierbij moet de afname in bruikbare waterinhoud van de bergingsdrukhouder, bijv. door daarin mogelijk aanwezige apparatuur en opvulmaterialen, in aanmerking worden genomen.

 

4.1.1.20.4

Op de voor het vervoer gebruikte bergingsdrukhouder moeten zijn aangebracht: de juiste vervoersnaam; het UN-nummer voorafgegaan door de letters "UN"; en de voor colli in hoofdstuk 5.2 voorgeschreven etikettering die op de gevaarlijke goederen in de omsloten drukhouder(s) van toepassing is.

 

4.1.1.20.5

Bergingsdrukhouders moeten na ieder gebruik schoongemaakt, gespoeld en zowel in- als uitwendig visueel geïnspecteerd worden. Zij moeten overeenkomstig 6.2.3.5 periodiek, ten minste eenmaal per vijf jaar, worden onderzocht en beproefd.

 

4.1.1.21

Verificatie van de chemische compatibiliteit van kunststof verpakkingen, met inbegrip van IBC's, door assimilatie van vulstoffen aan standaardvloeistoffen

4.1.1.21.1

Toepassingsgebied
Voor verpakkingen van polyetheen, zoals gespecificeerd in 6.1.5.2.6, alsmede voor IBC's van polyetheen, zoals gespecificeerd in 6.5.6.3.5, mag de chemische compatibiliteit met vulstoffen worden aangetoond door assimilatie aan standaardvloeistoffen volgens de procedures, zoals uiteengezet in 4.1.1.21.3 t/m 4.1.1.21.5 en onder gebruikmaking van de lijst in tabel 4.1.1.21.6, onder voorwaarde dat de afzonderlijke ontwerptypen met deze standaardvloeistoffen zijn beproefd overeenkomstig 6.1.5 of 6.5.6, rekening houdend met 6.1.6, en dat aan de voorwaarden in 4.1.1.21.2 wordt voldaan.

Indien assimilatie volgens deze subsectie niet mogelijk is, moet de chemische compatibiliteit worden aangetoond door middel van beproeving van het ontwerptype overeenkomstig 6.1.5.2.5 of door middel van laboratoriumbeproevingen volgens 6.1.5.2.7 voor verpakkingen en volgens 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.6 voor IBC's.

Opmerking: Ongeacht de bepalingen van deze subsectie is het gebruik van verpakkingen, met inbegrip van IBC's, voor een specifieke vulstof onderworpen aan de beperkingen van tabel A van hoofdstuk 3.2 en aan de verpakkingsinstructies in hoofdstuk 4.1.

 

4.1.1.21.2

Voorwaarden
De relatieve dichtheden van de vulstoffen mogen niet meer bedragen dan die welke gebruikt zijn om de hoogte te bepalen voor de met goed gevolg overeenkomstig 6.1.5.3.5 of 6.5.6.9.4 uitgevoerde valproef en om de massa te bepalen voor de met goed gevolg overeenkomstig 6.1.5.6, of zo nodig overeenkomstig 6.5.6.6, uitgevoerde stapelproef met de geassimileerde standaardvloeistof(fen).

De dampdrukken van de vulstoffen bij 50 °C of 55 °C mogen niet hoger zijn dan die welke gebruikt zijn om de druk te bepalen voor de met goed gevolg overeenkomstig 6.1.5.5.4 of 6.5.6.8.4.2 uitgevoerde beproeving met inwendige druk (hydraulische proefpersing) met de geassimileerde standaardvloeistof(fen).

In het geval dat vulstoffen worden geassimileerd aan een combinatie van standaardvloeistoffen, mogen de overeenkomstige waarden van de vulstoffen niet meer bedragen dan de aan de toegepaste valhoogten, stapelmassa’s en inwendige beproevingsdrukken ontleende minimumwaarden van de geassimileerde standaardvloeistoffen.

Voorbeeld: UN 1736 Benzoylchloride wordt geassimileerd aan de combinatie van standaardvloeistoffen "Koolwaterstofmengsel en oplossing van oppervlakte-actieve stof". De stof heeft een dampdruk van 0,34 kPa bij 50 °C en een relatieve dichtheid van ongeveer 1,2.

Beproevingen van het ontwerptype voor kunststof vaten en jerrycans werden vaak uitgevoerd op de minimaal vereiste prestatieniveaus. In de praktijk betekent dit dat de stapelproef gewoonlijk wordt uitgevoerd met stapelbelastingen die slechts rekening houden met een relatieve dichtheid van 1,0 voor het "koolwaterstofmengsel" en een relatieve dichtheid van 1,2 voor de "oplossing van oppervlakte-actieve stof" (zie de definitie van standaardvloeistoffen in 6.1.6).

Dientengevolge kan de chemische compatibiliteit van dergelijke beproefde ontwerptypen voor benzoylchloride niet worden aangetoond wegens het ontoereikende prestatieniveau voor het ontwerptype met de standaardvloeistof "koolwaterstofmengsel". (Omdat de toegepaste hydraulische inwendige beproevingsdruk in de meeste gevallen ten minste 100 kPa is, wordt de dampdruk van benzoylchloride door een dergelijk prestatieniveau volgens 4.1.1.10 wel afgedekt.)

Alle componenten van een vulstof, die een oplossing, mengsel of preparaat kan zijn, zoals oppervlakte-actieve stoffen in reinigingsmiddelen en desinfectiemiddelen, moeten, ongeacht of ze gevaarlijk of niet-gevaarlijk zijn, in de assimilatieprocedure worden opgenomen.

 

4.1.1.21.3

Assimilatieprocedure
De volgende stappen moeten worden ondernomen om vulstoffen te assimileren aan de in tabel 4.1.1.21.6 vermelde stoffen of groepen van stoffen (zie ook het stroomschema in afbeelding 4.1.1.21.1):

  1. Deel de vulstof in volgens de procedures en criteria van deel 2 (bepaling van het UN-nummer en de verpakkingsgroep);
  2. Ga naar het UN-nummer in kolom (1) van tabel 4.1.1.21.6, indien deze daarin is opgenomen;
  3. Kies, indien er meer dan één positie voor dit UN-nummer is, de regel die overeenstemt met de aanduidingen van verpakkingsgroep, concentratie, vlampunt, de aanwezigheid van niet-gevaarlijke bestanddelen enz. door middel van de in de kolommen (2a), (2b) en (4) gegeven informatie.
    Indien dit niet mogelijk is, moet de chemische compatibiliteit worden aangetoond overeenkomstig 6.1.5.2.5 of 6.1.5.2.7 voor verpakkingen en overeenkomstig 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.6 voor IBC's (zie echter in het geval van waterige oplossingen 4.1.1.21.4);
  4. Indien het UN-nummer en de verpakkingsgroep van de op grond van a) bepaalde vulstof niet in de assimilatielijst is opgenomen, moet de chemische compatibiliteit worden gecontroleerd volgens 6.1.5.2.5 of 6.1.5.2.7 voor verpakkingen en volgens 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.6 voor IBC's;
  5. Pas de "Regel voor verzamelaanduidingen" toe, zoals beschreven in 4.1.1.21.5, indien dit in kolom (5) van de gekozen regel wordt aangegeven;
  6. De chemische compatibiliteit van de vulstof mag worden beschouwd als zijnde aangetoond, rekening houdend met 4.1.1.21.1 en 4.1.1.21.2, indien de met name genoemde stof is geassimileerd aan een standaardvloeistof of een combinatie van standaardvloeistoffen in kolom (5) en het ontwerptype voor die standaardvloeistof(fen) is toegelaten.

 4.1.1.21.1

 

4.1.1.21.4

Waterige oplossingen
Waterige oplossingen van stoffen en groepen van stoffen die overeenkomstig 4.1.1.21.3 aan specifieke standaardvloeistof(fen) zijn geassimileerd, mogen ook aan die standaardvloeistof(fen) worden geassimileerd onder voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. aan de waterige oplossing kan overeenkomstig de criteria van 2.1.3.3 hetzelfde UN-nummer worden toegekend als de in de assimilatielijst vermelde stof, en
  2. de waterige oplossing wordt niet apart op een andere plaats met name vermeld in de assimilatielijst in 4.1.1.21.6, en
  3. er vindt geen chemische reactie plaats tussen de gevaarlijke stof en het water als oplosmiddel.

    Voorbeeld: Waterige oplossingen van UN 1120 tert-butanol:

    • Zuivere tert-butanol zelf wordt in de assimilatielijst ingedeeld bij de standaardvloeistof "azijnzuur".
    • Waterige oplossingen van tert-butanol kunnen overeenkomstig 2.1.3.3 worden ingedeeld onder de positie UN 1120 BUTANOLEN, want de waterige oplossing van tert-butanol wijkt niet af van de posities van de zuivere stoffen met betrekking tot de klasse, de verpakkingsgroep(en) en de fysische toestand. Voorts is de positie "1120 BUTANOLEN" niet expliciet beperkt tot de zuivere stoffen, en waterige oplossingen van deze stoffen worden niet uitdrukkelijk op een andere manier met name genoemd in tabel A van hoofdstuk 3.2 en evenmin in de assimilatielijst.
    • UN 1120 BUTANOLEN reageren onder normale vervoersomstandigheden niet met water.

Bijgevolg mogen waterige oplossingen van UN 1120 tert-butanol worden geassimileerd aan de standaardvloeistof "azijnzuur".

 

4.1.1.21.5

Regel voor verzamelaanduidingen
Voor de assimilatie van vulstoffen waarvoor in kolom (5) "Regel voor verzamelaanduidingen" staat aangegeven, moeten de volgende stappen worden ondernomen en moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan (zie ook het stroomschema in afbeelding 4.1.1.21.2):

  1. Voer de assimilatieprocedure uit voor elke gevaarlijke component van de oplossing, het mengsel of preparaat overeenkomstig 4.1.1.21.3 met inachtneming van de voorwaarden in 4.1.1.21.2. In het geval van algemene posities hoeft met componenten waarvan bekend is dat ze hoogmoleculair polyethyleen niet aantasten (bijv. vaste pigmenten in UN 1263 VERF of VERF-VERWANTE PRODUCTEN) geen rekening te worden gehouden;

  2. Een oplossing, mengsel of preparaat kan niet aan een standaardvloeistof worden geassimileerd, indien:

    1. het UN-nummer en de verpakkingsgroep van één of meer van de gevaarlijke componenten niet in de assimilatielijst voorkomt; of
    2. voor één of meer van de componenten de "Regel voor verzamelaanduidingen" wordt aangegeven in kolom (5) van de assimilatielijst; of
    3. (met uitzondering van UN 2059 NITROCELLULOSE, OPLOSSING, BRANDBAAR) de classificatiecode van één of meer van de gevaarlijke componenten afwijkt van die van de oplossing, het mengsel of het preparaat.

  3. Indien alle gevaarlijke componenten in de assimilatielijst worden vermeld, hun classificatiecodes in overeenstemming zijn met de classificatiecode van de oplossing, het mengsel of het preparaat zelf en in kolom (5) alle gevaarlijke bestanddelen worden geassimileerd aan dezelfde standaardvloeistof of combinatie van standaardvloeistoffen, mag de chemische compatibiliteit van de oplossing, het mengsel of het preparaat worden beschouwd als zijnde gecontroleerd, met inachtneming van 4.1.1.19.1 en 4.1.1.19.2;

  4. Indien alle gevaarlijke bestanddelen in de assimilatielijst worden vermeld, hun classificatiecodes in overeenstemming zijn met de classificatiecode van de oplossing, het mengsel of het preparaat zelf, maar in kolom (5) verschillende standaardvloeistoffen worden aangegeven, mag de chemische compatibiliteit alleen voor de volgende combinaties van standaardvloeistoffen worden beschouwd als zijnde aangetoond, met inachtneming van 4.1.1.21.1 en 4.1.1.21.2:

    1. water / salpeterzuur 55 %; met uitzondering van anorganische zuren met de classificatiecode C1, welke worden ingedeeld bij de standaardvloeistof "water";
    2. water / oplossing van oppervlakte-actieve stof;
    3. water / azijnzuur;
    4. water / koolwaterstofmengsel;
    5. water / n-butylacetaat – oplossing van oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-butylacetaat.

  5. Binnen het bestek van deze regel wordt chemische compatibiliteit als niet aangetoond beschouwd voor andere combinaties van standaardvloeistoffen dan die welke gespecificeerd zijn onder d), alsmede voor alle onder b) gespecificeerde gevallen. In dergelijke gevallen moet de chemische compatibiliteit op een andere manier worden aangetoond [zie 4.1.1.21.3 d)].

Voorbeeld 1: Mengsel van UN 1940 THIOGLYCOLZUUR (50%) en UN 2531 METHACRYLZUUR, GESTABILISEERD (50%); classificatie van het mengsel: UN 3265 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.

  • Zowel de UN-nummers van de componenten als het UN-nummer van het mengsel zijn in de assimilatielijst opgenomen;
  • Zowel de componenten als het mengsel hebben dezelfde classificatiecode: C3;
  • UN 1940 THIOGLYCOLZUUR wordt geassimileerd aan de standaardvloeistof "azijnzuur" en UN 2531 METHACRYLZUUR, GESTABILISEERD wordt geassimileerd aan de standaardvloeistof "n-butylacetaat / oplossing van oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-butylacetaat". Volgens paragraaf d) is dit geen aanvaardbare combinatie van standaardvloeistoffen. De chemische compatibiliteit van het mengsel moet op een andere manier worden aangetoond.

Voorbeeld 2: Mengsel van UN 1793 ISOPROPYLFOSFAAT (50%) en UN 1803 FENOLSULFONZUUR, VLOEIBAAR (50%); classificatie van het mengsel: UN 3265 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.

  • Zowel de UN-nummers van de componenten als het UN-nummer van het mengsel zijn in de assimilatielijst opgenomen;
  • Zowel de componenten als het mengsel hebben dezelfde classificatiecode: C3;
  • UN 1793 ISOPROPYLFOSFAAT wordt geassimileerd aan de standaardvloeistof "oplossing van oppervlakte-actieve stof" en UN 1803 FENOLSULFONZUUR, VLOEIBAAR wordt geassimileerd aan de standaardvloeistof "water". Volgens paragraaf d) is dit een van de aanvaardbare combinaties van standaardvloeistoffen. Bijgevolg mag de chemische compatibiliteit voor dit mengsel worden beschouwd als te zijn aangetoond, onder voorwaarde dat het ontwerptype van de verpakking voor de standaardvloeistoffen "oplossing van oppervlakte-actieve stof" en "water" is toegelaten.

4.1.1.21.2

 

Aanvaardbare combinaties van standaardvloeistoffen.

  • water / salpeterzuur (55 %); met uitzondering van anorganische zuren van classificatiecode C1, die worden geassimileerd aan de standaardvloeistof "water";
  • water / oplossing van oppervlakte-actieve stof;
  • water / azijnzuur;
  • water / koolwaterstofmengsel;
  • water / n-butylacetaat – oplossing van oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-butylacetaat

 

4.1.1.21.6

Assimilatielijst
In de volgende tabel (assimilatielijst) zijn de gevaarlijke stoffen opgenomen in de numerieke volgorde van hun UN-nummers. In het algemeen gaat elke regel over een gevaarlijke stof, individuele positie of verzamelaanduiding aangeduid door een specifiek UN-nummer. Voor hetzelfde UN-nummer kunnen echter verscheidene opeenvolgende regels worden gebruikt, indien stoffen die tot hetzelfde UN-nummer behoren verschillende benamingen hebben (bijv. afzonderlijke isomeren van een groep van stoffen), verschillende chemische eigenschappen, verschillende fysische eigenschappen en/of verschillende vervoersvoorwaarden. In dergelijke gevallen is de individuele positie of verzamelaanduiding binnen de specifieke verpakkingsgroep de laatste van dergelijke opeenvolgende regels.


De kolommen (1) t/m (4) van tabel 4.1.1.21.6, die op vergelijkbare wijze gestructureerd is als tabel A van hoofdstuk 3.2, worden gebruikt om de stof te identificeren in de zin van deze subsectie. De laatste kolom geeft de standaardvloeistof(fen) aan waaraan de stof kan worden geassimileerd.
Verklarende opmerkingen voor elke kolom:

  • Kolom (1) UN-nr.
    Bevat het UN-nummer:
    • van de gevaarlijke stof, indien aan de stof een eigen specifiek UN-nummer is toegewezen, of
    • van de verzamelaanduiding, waarbij niet met name genoemde gevaarlijke stoffen volgens de criteria (“beslissingsschema's”) van deel 2 zijn ingedeeld.
  • Kolom (2a) Juiste vervoersnaam of technische benaming
    Bevat de benaming van de stof, resp. de benaming van de individuele positie, die verscheidene isomeren kan omvatten, of de benaming van de verzamelaanduiding zelf. De aangegeven benaming kan afwijken van de van toepassing zijnde juiste vervoersnaam.
  • Kolom (2b) Omschrijving
    Bevat een beschrijvende tekst om het toepassingsgebied van de positie duidelijk te maken in die gevallen waarin de classificatie, de vervoersomstandigheden en/of de chemische compatibiliteit van de stof kunnen variëren.
  • Kolom (3a) Klasse
    Bevat het nummer van de klasse, waar de gevaarlijke stof onder valt. Dit nummer van de klasse wordt toegekend overeenkomstig de procedures en criteria van deel 2.
  • Kolom (3b) Classificatiecode
    Bevat de classificatiecode van de gevaarlijke stof in overeenstemming met de procedures en criteria van deel 2.
  • Kolom (4) Verpakkingsgroep
    Bevat de verpakkingsgroep(en) (I, II of III) waarin de gevaarlijke stof is ingedeeld in overeenstemming met de procedures en criteria van deel 2. Bepaalde stoffen worden niet in verpakkingsgroepen ingedeeld.
  • Kolom (5) Standaardvloeistof
    Deze kolom geeft als exacte informatie, hetzij een standaardvloeistof, hetzij een combinatie van standaardvloeistoffen waaraan de stof kan worden geassimileerd, hetzij een verwijzing naar de regel voor verzamelaanduidingen in 4.1.1.21.5.
4.1.1.21.6 - ASSIMILATIELIJST - LET OP : LADEN VAN DE LIJST KOST CIRCA 10 SEC.
UN-
nr.
Juiste vervoersnaam of
technische benaming
3.1.2
Omschrijving
3.1.2
Klasse
2.2
Classi- ficatie- code
2.2
Verpak- kings- groep
2.1.1.3
Standaardvloeistof
(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)
1090 Aceton   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
Opmerking: is  alleen  van toepassing,  indien  kan worden aangetoond  dat de permeatie  van de stof uit het voor vervoer bestemde  collo een aanvaardbaar  niveau heeft
1093 Acrylnitril, gestabiliseerd   3 FT1 I n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1104 Amylacetaten zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1105 Pentanolen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II/III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1106 Amylaminen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 FC II/III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1109 Amylformiaten zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1120 Butanolen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II/III Azijnzuur
1123 Butylacetaten zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II/III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1125 n-Butylamine   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1128 n-Butylformiaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1129 Butyraldehyde   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1133 Lijmen met brandbare vloeistof 3 F1 I/II/III Regel voor
verzamelaanduidingen
1139 Beschermlak,  oplossing met inbegrip van voor industriële of andere doeleinden gebruikte
oppervlaktebeh and elinge n of deklagen, zoals beschermlaag voor
voertuigcarrosserieën,
bekleding van vaten
3 F1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1145 Cyclohexaan   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1146 Cyclopentaan   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1153 Ethyleenglycoldiethyl- ether   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
1154 Diethylamine   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1158 Diisopropylamine   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1160 Dimethylamine oplossing in water   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1165 Dioxaan   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1170 Ethanol (ethylalcohol) of
Ethanol, oplossing (ethylalcohol, oplossing)
waterige oplossing 3 F1 II/III Azijnzuur
1171 Ethyleenglycolmono- ethylether   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
1172 Ethyleenglycolmono- ethyletheracetaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
1173 Ethylacetaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1177 2-Ethylbutylacetaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1178 2-Ethylbutyraldehyde   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1180 Ethylbutyraat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1188 Ethyleenglycolmono- methylether   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
1189 Ethyleenglycolmono- methyletheracetaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
1190 Ethylformiaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1191 Octylaldehyden zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 III Koolwaterstofmengsel
1192 Ethyllactaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1195 Ethylpropionaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1197 Extracten,  vloeibaar,
voor smaak en aroma
  3 F1 II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1198 Formaldehyde, oplossing, brandbaar Oplossing in water, vlampunt tussen 23 °C en 60 °C 3 FC III Azijnzuur
1202 Dieselolie overeenkomstig
EN 590:2013  + A1:2017  of
met een vlampunt van ten hoogste 100 °C
3 F1 III Koolwaterstofmengsel
1202 Gasolie Vlampunt ten hoogste 100
°C
3 F1 III Koolwaterstofmengsel
1202 Stookolie, licht extra licht 3 F1 III Koolwaterstofmengsel
1202 Stookolie, licht overeenkomstig
EN 590:2013  + A1:2017  of
met een vlampunt van ten hoogste 100 °C
3 F1 III Koolwaterstofmengsel
1203 Benzine
(motorbrandstof)
  3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1206 Heptanen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1207 Hexaldehyde n-Hexaldehyde 3 F1 III Koolwaterstofmengsel
1208 Hexanen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1210 Drukinkt of
Drukinkt-verwante
producten
Brandbaar, waaronder begrep en
drukinktverdun ners of
drukinktoplosmidd elen
3 F1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1212 Isobutanol (isobutylalcohol)   3 F1 III Azijnzuur
1213 Isobutylacetaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1214 Isobutylamine   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1216 Isooctenen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1219 Isopropylalcohol (isopropanol)   3 F1 II Azijnzuur
1220 Isopropylacetaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1221 Isopropylamine   3 FC I Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1223 Kerosine   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
1224 3,3-Dimethyl-2-butanon   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1224 Ketonen, vloeibaar,  n.e.g   3 F1 II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1230 Methanol   3 FT1 II Azijnzuur
1231 Methylacetaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1233 Methylamylacetaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1235 Methylamine, oplossing in water   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1237 Methylbutyraat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1247 Methylmethacrylaat, monomeer, gestabiliseerd   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1248 Methylpropionaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1262 Octanen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1263 Verf of
Verf-verwante  producten
waaronder begrep en verf, lakverf, emaillak, beits,
schellak, vernis,
polijstmiddel, vloeibare plamuur en vloeibare lakbasis
of
waaronder begrep en verfverdunners en verfoplosmiddelen
3 F1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1265 Pentanen n-Pentaan 3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1266 Parfumerieproducten met brandbare oplosmiddelen 3 F1 II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1268 Koolteernafta dampdruk bij 50 °C ten
hoogste 110 kPa
3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1268 Aardoliedestillaten, n.e.g.
of
Aardolieproducten, n.e.g.
  3 F1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1274 n-Propanol
(n-propylalcohol)
  3 F1 II/III Azijnzuur
1275 Propionaldehyde   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1276 n-Propylacetaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1277 Propylamine n-Propylamine 3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1281 Propylformiaten zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1282 Pyridine   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
1286 Harsolie   3 F1 II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1287 Rubbersolutie   3 F1 II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1296 Triethylamine   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1297 Trimethylamine, oplossing in water ten hoogste 50 massa-% trimethylamine 3 FC I/II/III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1301 Vinylacetaat, gestabiliseerd   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1306 Houtconserverings- middelen, vloeibaar   3 F1 II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1547 Aniline   6.1 T1 II Azijnzuur
1590 Dichlooranilinen, vloeibaar zuivere isomeren en mengsel van isomeren 6.1 T1 II Azijnzuur
1602 Kleurstof, vloeibaar, giftig, n.e.g.
of
Halffabrikaat voor kleurstof, vloeibaar, giftig, n.e.g.
  6.1 T1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1604 Ethyleendiamine   8 CF1 II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1715 Azijnzuuranhydride   8 CF1 II Azijnzuur
1717 Acetylchloride   3 FC II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1718 Butylfosfaat   8 C3 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1719 Waterstofsulfide waterige oplossing 8 C5 III Azijnzuur
1719 Bijtende alkalische
vloeistof, n.e.g.
anorganisch 8 C5 II/III Regel voor
verzamelaanduidingen
1730 Antimoonpentachloride,
vloeibaar
zuiver 8 C1 II Water
1736 Benzoylchloride   8 C3 II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1750 Chloorazijnzuur,
oplossing
waterige oplossing 6.1 TC1 II Azijnzuur
1750 Chloorazijnzuur,
oplossing
mengsels van mono- en
dichloorazijnzuur
6.1 TC1 II Azijnzuur
1752 Chlooracetylchloride   6.1 TC1 I n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1755 Chroomzuur, oplossing oplossing in water met ten hoogste 30% chroomzuur 8 C1 II/III Salpeterzuur
1760 Cyaanamide oplossing in water met ten
hoogste 50% cyaan amide
8 C9 II Water
1760 O,O-Diethyldithio- fosforzuur   8 C9 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1760 O,O-Diisopropyl- dithiofosforzuur   8 C9 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1760 O,O-Di-n-propyl- dithiofosforzu ur   8 C9 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1760 Bijtende vloeistof, n.e.g. vlampunt hoger dan 60 °C 8 C9 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1761 Koperethyleendiamine, oplossing waterige oplossing 8 CT1 II/III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1764 Dichloorazijnzuur   8 C3 II Azijnzuur
1775 Fluorboorzuur oplossing in water met ten hoogste 50%
fluorboorzuur
8 C1 II Water
1778 Silicofluorwaterstofzuur   8 C1 II Water
1779 Mierenzuur met meer dan 85 massa-
% zuur
8 C3 II Azijnzuur
1783 Hexamethyleendiamine, oplossing waterige oplossing 8 C7 II/III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1787 Joodwaterstofzuur waterige oplossing 8 C1 II/III Water
1788 Broomwaterstofzuur waterige oplossing 8 C1 II/III Water
1789 Chloorwaterstofzuur (zoutzuur) ten hoogste 38%, oplossing in water 8 C1 II/III Water
1790 Fluorwaterstofzuur met ten hoogste 60% waterstof fluoride 8 CT1 II Water,
toelaatbare gebruiksduur: ten hoogste 2 jaar
1791 Hypochloriet, oplossing oplossing in water, met oppervlakte-actieve
stoffen, zoals in de handel gebruikelijk is
8 C9 II/III Salpeterzuur
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof *
1791 Hypochloriet, oplossing waterige oplossing 8 C9 II/III Salpeterzuur *
*) Voor UN 1791: Beproeving mag alleen worden uitgevoerd met ontluchtingsinrichting.  Indien de beproeving met salpeterzuur als standaardvloeistof wordt uitgevoerd, moet een zuurbestendige ontluchtingsinrichting en dito pakking worden gebruikt.  Indien de beproeving wordt uitgevoerd met hypochlorietoplossingen zelf, zijn ontluchtingsinrichtingen en pakkingen van hetzelfde ontwerptype, die bestand zijn tegen hypochloriet (bijv. van siliconenrubber),  maar niet bestand tegen salpeterzuur, ook toegestaan.
1793 Isopropylfosfaat   8 C3 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1802 Perchloorzuur oplossing in water met ten hoogste 50 massa-% zuur 8 CO1 II Water
1803 Fenolsulfonzuur, vloeibaar mengsel van isomeren 8 C3 II Water
1805 Fosforzuur, oplossing   8 C1 III Water
1814 Kaliumhydroxide, oplossing waterige oplossing 8 C5 II/III Water
1824 Natriumhydroxide, oplossing waterige oplossing 8 C5 II/III Water
1830 Zwavelzuur met meer dan 51% zuiver zuur 8 C1 II Water
1832 Zwavelzuur, afgewerkt chemisch stabiel 8 C1 II Water
1833 Zwaveligzuur   8 C1 II Water
1835 Tetramethylammonium- hydroxide, oplossing oplossing in water,
vlampunt hoger dan 60 °C
8 C7 II Water
1840 Zinkchloride, oplossing waterige oplossing 8 C1 III Water
1848 Propionzuur met ten minste 10 massa-
% en minder dan 90 massa-% zuur
8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1862 Ethylcrotonaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1863 Brandstof  voor straalvliegtuigen   3 F1 I/II/III Koolwaterstofmengsel
1866 4.3.4.2.3 Hars, oplossing brandbaar 3 F1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1902 Diisooctylfosfaat   8 C3 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
1906 Afvalzwavelzuur   8 C1 II Salpeterzuur
1908 Chloriet, oplossing waterige oplossing 8 C9 II/III Azijnzuur
1914 Butylpropionaten   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1915 Cyclohexanon   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
1917 Ethylacrylaat, gestabiliseerd   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1919 Methylacrylaat, gestabiliseerd   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1920 Nonanen zuivere isomeren en mengsel van isomeren,
vlampunt tussen 23 °C en
60 °C
3 F1 III Koolwaterstofmengsel
1935 Cyanide, oplossing, n.e.g. anorganisch 6.1 T4 I/II/III Water
1940 Thioglycolzuur   8 C3 II Azijnzuur
1986 Alcoholen, brandbaar, giftig, n.e.g.   3 FT1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1987 Cyclohexanol technisch zuiver 3 F1 III Azijnzuur
1987 Alcoholen, n.e.g.   3 F1 II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1988 Aldehyden, brandbaar, giftig, n.e.g.   3 FT1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1989 Aldehyden, n.e.g.   3 F1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1992 2,6-cis- Dimethylmorfoline   3 FT1 III Koolwaterstofmengsel
1992 Brandbare vloeistof, giftig, n.e.g.   3 FT1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
1993 Propionzure vinylester   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
1993 (1-Methoxy-2-propyl)- acetaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
1993 Brandbare vloeistof, n.e.g.   3 F1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
2014 Waterstofperoxide, oplossing in water met ten minste 20%, maar ten hoogste 60%
waterstofperoxide, zo
nodig gestabiliseerd
5.1 OC1 II Salpeterzuur
2022 Cresylzuur vloeibaar mengsel met
cresolen, xylen olen en methylfenolen
6.1 TC1 II Azijnzuur
2030 Hydrazine, oplossing in water met ten minste 37 massa-
%, maar ten hoogste 64 massa-% hydrazine
8 CT1 II Water
2030 Hydrazinehydraat oplossing in water met 64% hydrazine 8 CT1 II Water
2031 Salpeterzuur anders dan roodrokend salpeterzuur, met ten
hoogste 55% zuiver zuur
8 CO1 II Salpeterzuur
2045 Isobutyraldehyde   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2050 Diisobutyleen, isomere
verbindingen
  3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2053 Methylisobutylcarbinol   3 F1 III Azijnzuur
2054 Morfoline   8 CF1 I Koolwaterstofmengsel
2057 Tripropyleen   3 F1 II/III Koolwaterstofmengsel
2058 Valeraldehyde zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2059 Nitrocellulose, oplossing, brandbaar   3 D I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen:
In afwijking van de
algemene proced ure mag deze reg el worden
toegepast op
oplosmiddelen van classificatiecode F1
2075 Chloraal, watervrij, gestabiliseerd   6.1 T1 II Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2076 Cresolen, vloeibaar zuivere isomeren en
mengsel van isomeren
6.1 TC1 II Azijnzuur
2078 Tolueendiisocyanaat vloeibaar 6.1 T1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2079 Diethyleentriamine   8 C7 II Koolwaterstofmengsel
2209 Formaldehyde, oplossing oplossing in water met 37% formaldehyde,
methanolgeh alte: 8 - 10%
8 C9 III Azijnzuur
2209 Formaldehyde, oplossing oplossing in water, met ten minste 25% formaldehyde 8 C9 III Water
2218 Acrylzuur, gestabiliseerd   8 CF1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2227 n-Butylmethacrylaat, gestabiliseerd   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2235 Chloorbenzylchloriden, vloeibaar p-Chloorbenzylchloride 6.1 T2 III Koolwaterstofmengsel
2241 Cycloheptaan   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2242 Cyclohepteen   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2243 Cyclohexylacetaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2244 Cyclopentanol   3 F1 III Azijnzuur
2245 Cyclopentanon   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2247 n-Decaan   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2248 Di-n-butylamine   8 CF1 II Koolwaterstofmengsel
2258 1,2-Propyleendiamine   8 CF1 II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2259 Triethyleentetramine   8 C7 II Water
2260 Tripropylamine   3 FC III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2263 Dimethylcyclohexanen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2264 N,N-Dimethyl- cyclohexylamine   8 CF1 II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2265 N,N-Dimethylformamide   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2266 N,N-Dimethylpropyl- amine (Dimethyl-N- propylamine)   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2269 3,3'-Imino- bispropylamine   8 C7 III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2270 Ethylamine, oplossing in water met ten minste 50%, maar ten hoogste 70%
ethylamine, vlampunt
lag er dan 23 °C, bijtend of zwak  bijtend
3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2275 2-Ethylbutanol   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2276 2-Ethylhexylamine   3 FC III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2277 Ethylmethacrylaat, gestabiliseerd   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2278 n-Hepteen   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2282 Hexanolen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2283 Isobutylmethacrylaat, gestabiliseerd   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2286 Pentamethylheptaan   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2287 Isoheptenen   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2288 Isohexenen   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2289 Isoforondiamine   8 C7 III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2293 4-Methoxy-4-methyl- pentaan-2-on   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2296 Methylcyclohexaan   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2297 Methylcyclohexanon zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2298 Methylcyclopentaan   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2302 5-Methylhexaan-2-on   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2308 Nitrosylzwavelzuur,
vloeibaar
  8 C1 II Water
2309 Octadienen   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2313 Picolinen zuivere isomeren en
mengsel van isomeren
3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2317 Natriumkoper(I)cyanide, oplossing waterige oplossing 6.1 T4 I Water
2320 Tetraethyleenpentamine   8 C7 III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2324 Triisobutyleen mengsel van C12-mono-
olefinen, vlampunt tussen 23 °C en 60 °C
3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2326 Trimethylcyclohexyl- amine   8 C7 III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2327 Trimethylhexamethyleen diaminen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 8 C7 III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2330 Undecaan   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2336 Allylformiaat   3 FT1 I n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2348 Butylacrylaten, gestabiliseerd zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2357 Cyclohexylamine vlampunt tussen 23 °C en 60 °C 8 CF1 II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2361 Diisobutylamine   3 FC III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2366 Diethylcarbonaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2367 alfa-Methylvaleraldehyde   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2370 Hexeen-1   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2372 1,2-bis-(dimethylamino)- ethaan   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2379 1,3-Dimethylbutylamine   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2383 Dipropylamine   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2385 Ethylisobutyraat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2393 Isobutylformiaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2394 Isobutylpropionaat vlampunt tussen 23 °C en 60 °C 3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2396 Methacrylaldehyde, gestabiliseerd   3 FT1 II Koolwaterstofmengsel
2400 Methylisovaleraat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2401 Piperidine   8 CF1 I Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2403 Isopropenylacetaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2405 Isopropylbutyraat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2406 Isopropylisobutyraat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2409 Isopropylpropionaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2410 1,2,3,6-Tetrahydro- pyridine   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2427 Kaliumchloraat, oplossing in water   5.1 O1 II/III Water
2428 Natriumchloraat, oplossing in water   5.1 O1 II/III Water
2429 Calciumchloraat, oplossing in water   5.1 O1 II/III Water
2436 Thioazijnzuur   3 F1 II Azijnzuur
2457 2,3-Dimethylbutaan   3 F1 II Koolwaterstofmengsel
2491 Ethanolamine   8 C7 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2491 Ethanolamine, oplossing waterige oplossing 8 C7 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2496 Propionzuuranhydride   8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2524 Ethylorthoformiaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2526 Furfurylamine   3 FC III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2527 Isobutylacrylaat, gestabiliseerd   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2528 Isobutylisobutyraat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2529 Isoboterzuur   3 FC III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2531 Methacrylzuur, gestabiliseerd   8 C3 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2542 Tributylamine   6.1 T1 II Koolwaterstofmengsel
2560 2-Methylpentanol-2   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2564 Trichloorazijnzuur, oplossing waterige oplossing 8 C3 II/III Azijnzuur
2565 Dicyclohexylamine   8 C7 III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2571 Ethylzwavelzuur   8 C3 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2571 Alkylzwavelzuren   8 C3 II Regel voor
verzamelaanduidingen
2580 Aluminiumbromide,
oplossing
waterige oplossing 8 C1 III Water
2581 Aluminiumchloride,
oplossing
waterige oplossing 8 C1 III Water
2582 IJzer(III)chloride, oplossing waterige oplossing 8 C1 III Water
2584 Methaansulfonzuur met meer dan 5% vrij
zwavelzuur
8 C1 II Water
2584 Alkylsulfonzuren, vloeibaar met meer dan 5% vrij zwavelzuur 8 C1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2584 Benzeensulfonzuur met meer dan 5% vrij zwavelzuur 8 C1 II Water
2584 Tolueensulfonzuren met meer dan 5% vrij zwavelzuur 8 C1 II Water
2584 Arylsulfonzuren, vloeibaar met meer dan 5% vrij zwavelzuur 8 C1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2586 Methaansulfonzuur met ten hoogste 5% vrij
zwavelzuur
8 C3 III Water
2586 Alkylsulfonzuren, vloeibaar met ten hoogste 5% vrij zwavelzuur 8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2586 Benzeensulfonzuur met ten hoogste 5% vrij zwavelzuur 8 C3 III Water
2586 Tolueensulfonzuren met ten hoogste 5% vrij zwavelzuur 8 C3 III Water
2586 Arylsulfonzuren, vloeibaar met ten hoogste 5% vrij zwavelzuur 8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2610 Triallylamine   3 FC III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2614 Methylallylalcohol   3 F1 III Azijnzuur
2617 Methylcyclohexanolen zuivere isomeren en mengsel van isomeren,
vlampunt tussen 23 °C en
60 °C
3 F1 III Azijnzuur
2619 Benzyldimethylamine   8 CF1 II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2620 Amylbutyraten zuivere isomeren en mengsel van isomeren,
vlampunt tussen 23 °C en 60 °C
3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2622 Glycidaldehyde vlampunt lag er dan 23 °C 3 FT1 II Koolwaterstofmengsel
2626 Chloorzuur, oplossing in water met ten hoogste 10% chloorzuur 5.1 O1 II Salpeterzuur
2656 Chinoline vlampunt hoger dan 60 °C 6.1 T1 III Water
2672 Ammoniak, oplossing relatieve dichtheid tussen 0,880 en 0,957 bij 15 °C,
met meer dan 10%, maar ten hoogste 35%
ammoniak
8 C5 III Water
2683 Ammoniumsulfide, oplossing oplossing in water,
vlampunt tussen 23 °C en 60 °C
8 CFT II Azijnzuur
2684 3-(Diethylamino)- propylamine   3 FC III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2685 N,N-Diethyl- ethyleendiamine   8 CF1 II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2693 Waterstofsulfieten,
oplossing in water, n.e.g.
anorganisch 8 C1 III Water
2707 Dimethyldioxanen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 3 F1 II/III Koolwaterstofmengsel
2733 Aminen, brandbaar, bijtend, n.e.g.
of
Polyaminen, brandbaar, bijtend, n.e.g.
  3 FC I/II/III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2734 Di-sec-butylamine   8 CF1 II Koolwaterstofmengsel
2734 Aminen, vloeibaar, bijtend, brandbaar, n.e.g. of
Polyaminen, vloeibaar,
bijtend, brandbaar, n.e.g.
  8 CF1 I/II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2735 Aminen, vloeibaar, bijtend,  n.e.g.
of
Polyaminen, vloeibaar, bijtend, n.e.g.
  8 C7 I/II/III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2739 Boterzuuranhydride   8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2789 IJsazijn of
Azijnzuur, oplossing
oplossing in water, meer dan 80 massa-% zuur 8 CF1 II Azijnzuur
2790 Azijnzuur, oplossing oplossing in water, meer dan 10 massa-%, maar ten hoogste 80 massa-% zuur 8 C3 II/III Azijnzuur
2796 Zwavelzuur met ten hoogste 51% zuiver zuur 8 C1 II Water
2797 Accumulatorvloeistof, alkalisch  (elektrolyt voor batterijen, alkalisch) Kalium- /
Natriumhydroxide, oplossing in water
8 C5 II Water
2810 2-Chloor-6-fluor- benzylchloride, gestabiliseerd 6.1 T1 III Koolwaterstofmengsel
2810 2-Fenylethanol   6.1 T1 III Azijnzuur
2810 Ethyleenglycolmono- hexylether   6.1 T1 III Azijnzuur
2810 Giftige organische vloeistof, n.e.g.   6.1 T1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
2815 N-Aminoethylpiperazine   8 CT1 III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2818 Ammoniumpolysulfide, oplossing waterige oplossing 8 CT1 II/III Azijnzuur
2819 Amylfosfaat   8 C3 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
UN-
nr.
Juiste vervoersnaam of
technische benaming
Omschrijving Klasse Classi- ficatie- code Verpak- kings- groep Standaardvloeistof
3.1.2 3.1.2 2.2 2.2 2.1.1.3
(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)
2820 Boterzuur n-Boterzuur 8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2821 Fenol, oplossing oplossing in water, giftig, niet-alkalisch 6.1 T1 II/III Azijnzuur
2829 Capronzuur n-Capronzuur 8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2837 Waterstofsulfaten, oplossing in water   8 C1 II/III Water
2838 Vinylbutyraat, gestabiliseerd   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2841 Di-n-amylamine   3 FT1 III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2850 Tetrapropyleen (propyleen tetrameer) mengsel van C12-mono- olefinen, vlampunt tussen 23 °C en 60 °C 3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2873 Dibutylaminoethanol N,N-Di-n-
butylaminoethanol
6.1 T1 III Azijnzuur
2874 Furfurylalcohol   6.1 T1 III Azijnzuur
2920 O,O-Diethyl- dithiofosforzuur vlampunt tussen 23 °C en 60 °C 8 CF1 II n-Butylacetaat / oplossing van oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
2920 O,O-Dimethyl- dithiofosforzuur vlampunt tussen 23 °C en 60 °C 8 CF1 II Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2920 Broomwaterstof 33%, oplossing in ijsazijn 8 CF1 II Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2920 Tetramethylammonium- hydroxide oplossing in water, vlampunt tussen 23 °C en 60 °C 8 CF1 II Water
2920 Bijtende vloeistof,
brandbaar, n.e.g.
  8 CF1 I/II Regel voor
verzamelaanduidingen
2922 Ammoniumsulfide oplossing in water,
vlampunt hoger dan 60 °C
8 CT1 II Water
2922 Cresolen alkalische oplossing in water, mengsel van
natrium- en
kaliumcresolaat
8 CT1 II Azijnzuur
2922 Fenol alkalische oplossing in water, mengsel van
natrium- en kaliumfenolaat
8 CT1 II Azijnzuur
2922 Natriumwaterstofdifluori de oplossing in water 8 CT1 III Water
2922 Bijtende vloeistof, giftig, n.e.g.   8 CT1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
2924 Brandbare vloeistof,
bijtend, n.e.g.
zwak  bijtend 3 FC I/II/III Regel voor
verzamelaanduidingen
2927 Giftige, organische
vloeistof, bijtend, n.e.g.
  6.1 TC1 I/II Regel voor
verzamelaanduidingen
2933 Methyl-2-chloor- propionaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2934 Isopropyl-2-chloor- propionaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2935 Ethyl-2-chloorpropionaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
2936 Thiomelkzuur   6.1 T1 II Azijnzuur
2941 Fluoranilinen zuivere isomeren en mengsel van isomeren 6.1 T1 III Azijnzuur
2943 Tetrahydrofurfurylamine   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
2945 N-Methylbutylamine   3 FC II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2946 2-Amino-5- diethylaminopentaan   6.1 T1 III Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
2947 Isopropylchlooracetaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
2984 Waterstofperoxide, oplossing in water met ten minste 8%, maar minder dan 20% waterstofperoxide, zo
nodig gestabiliseerd
5.1 O1 III Salpeterzuur
3056 n-Heptaldehyde   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
3065 Alcoholische dranken met meer dan 24 vol.% alcohol 3 F1 II/III Azijnzuur
3066 Verf  of Verf-verwante producten waaronder begrep en verf, lakverf, emaillak, beits,
schellak, vernis,
polijstmiddel, vloeibare plamuur en vloeibare lakbasis
of
waaronder begrep en verfverdunners en verfoplosmiddelen
8 C9 II/III Regel voor verzamelaanduidingen
3079 Methacrylnitril, gestabiliseerd   6.1 TF1 I n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
3082 sec-Alcohol (C6-C17) poly(3-6)ethoxylaat   9 M6 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
3082 Alcohol (C12-C15) poly(1-3)ethoxylaat   9 M6 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
3082 Alcohol (C13-C15) poly(1-6)ethoxylaat   9 M6 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
3082 Brandstof voor straalvliegtuigen
JP-5
vlampunt hoger dan 60 °C 9 M6 III Koolwaterstofmengsel
3082 Brandstof voor
straalvliegtuigen JP-7
vlampunt hoger dan 60 °C 9 M6 III Koolwaterstofmengsel
3082 Koolteer vlampunt hoger dan 60 °C 9 M6 III Koolwaterstofmengsel
3082 Koolteernafta vlampunt hoger dan 60 °C 9 M6 III Koolwaterstofmengsel
3082 Creosoot, geproduceerd uit koolteer vlampunt hoger dan 60 °C 9 M6 III Koolwaterstofmengsel
3082 Creosoot, geproduceerd uit houtteer vlampunt hoger dan 60 °C 9 M6 III Koolwaterstofmengsel
3082 Cresyldifenylfosfaat   9 M6 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
3082 Decylacrylaat   9 M6 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
3082 Diisobutylftalaat   9 M6 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
3082 Di-n-butylftalaat   9 M6 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
3082 Koolwaterstoffen vloeibaar, vlampunt hoger dan 60 °C, milieug evaarlijk 9 M6 III Regel voor verzamelaanduidingen
3082 Isodecyldifenylfosfaat   9 M6 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
3082 Methylnaftalenen mengsel van isomeren, vloeibaar 9 M6 III Koolwaterstofmengsel
3082 Triarylfosfaten n.e.g. 9 M6 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
3082 Tricresylfosfaat met ten hoogste 3% van het ortho-isomeer 9 M6 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
3082 Trixylenylfosfaat   9 M6 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
3082 Zinkalkyldithiofosfaat C3-C14 9 M6 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
3082 Zinkaryldithiofosfaat C7-C16 9 M6 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
3082 Milieugevaarlijke vloeistof, n.e.g.   9 M6 III Regel voor verzamelaanduidingen
3099 Oxiderende vloeistof, giftig, n.e.g.   5.1 OT1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
3101
3103
3105
3107
3109
3111
3113
3115
3117
3119
Organisch peroxide, type B, C, D, E of F, vloeibaar
of
Organisch peroxide, type B, C, D, E of F, vloeibaar,  met temperatuurbeheersing
  5.2 P1   n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n- butylacetaat
en
koolwaterstofmen gsel
en
salpeterzuur**
**) Voor de UN-nummers 3101,  3103, 3105, 3107,  3109, 3111, 3113, 3115,  3117, 3119
(tert-butylhydroperoxide met een peroxidegehalte  van meer dan 40% en peroxyazijnzuren zijn uitgezonderd):
Alle organische peroxiden in een technisch zuivere vorm of in oplossing in oplosmiddelen die, voor zover het hun compatibiliteit betreft, in deze lijst worden afgedekt door de standaardvloeistof "koolwaterstofmengsel".  Compatibiliteit van ontluchtingsinrichtingen en pakkingen met organische peroxiden kunnen, ook onafhankelijk van de beproeving van het ontwerptype, worden aangetoond door middel van laboratoriumproeven  met salpeterzuur.
3145 Butylfenolen vloeibaar, n.e.g 8 C3 I/II/III Azijnzuur
3145 Alkylfenolen, vloeibaar, n.e.g. met inbegrip van de
homologe reeks C2 t/m C12
8 C3 I/II/III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
3149 Waterstofperoxide  en peroxyazijnzuur, mengsel, gestabiliseerd met UN 2790 azijnzuur, UN 2796  zwavelzuur en/of UN 1805  fosforzuur, water en ten hoogste 5%
peroxyazijnzuur
5.1 OC1 II Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
en
salpeterzuur
3210 Anorganische chloraten, oplossing in water, n.e.g.   5.1 O1 II/III Water
3211 Anorganische perchloraten, oplossing in water, n.e.g.   5.1 O1 II/III Water
3213 Anorganische bromaten, oplossing in water, n.e.g.   5.1 O1 II/III Water
3214 Anorganische permanganaten, oplossing in water, n.e.g.   5.1 O1 II Water
3216 Anorganische persulfaten, oplossing in water, n.e.g.   5.1 O1 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
3218 Anorganische nitraten, oplossing in water, n.e.g.   5.1 O1 II/III Water
3219 Anorganische nitrieten, oplossing in water, n.e.g.   5.1 O1 II/III Water
3264 Koper(II)chloride oplossing in water, zwak bijtend 8 C1 III Water
3264 Hydroxylaminesulfaat 25%, oplossing in water 8 C1 III Water
3264 Fosforigzuur oplossing in water 8 C1 III Water
3264 Bijtende zure anorganische vloeistof, n.e.g. vlampunt hoger dan 60 °C 8 C1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen; is niet van toepassing op
mengsels met
componenten van de UN- nummers:  1830,  1832,
1906 en 2308
3265 Methoxyazijnzuur   8 C3 I n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
3265 Allylbarnsteenzuuranhy dride   8 C3 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
3265 Dithioglycolzuur   8 C3 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
3265 Butylfosfaat mengsel van mono- en di- butylfosfaat 8 C3 III Oplossing van
oppervlakte-actieve stof
UN-
nr.
Juiste vervoersnaam of
technische benaming
Omschrijving Klasse Classi- ficatie- code Verpak- kings- groep Standaardvloeistof
3.1.2 3.1.2 2.2 2.2 2.1.1.3
(1) (2a) (2b) (3a) (3b) (4) (5)
3265 Octaanzuur (caprylzuur)   8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
3265 Isopentaanzuur (isovaleriaanzuur)   8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
3265 Pelargonzuur (nonaanzuur)   8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
3265 Pyrodruivenzuur   8 C3 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
3265 Valeriaanzuur (pentaanzuur)   8 C3 III Azijnzuur
3265 Bijtende zure organische vloeistof, n.e.g. vlampunt hoger dan 60 °C 8 C3 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
3266 Natriumwaterstofsulfide oplossing in water 8 C5 II Azijnzuur
3266 Natriumsulfide oplossing in water, zwak bijtend 8 C5 III Azijnzuur
3266 Bijtende basische anorganische vloeistof, n.e.g. vlampunt hoger dan 60 °C 8 C5 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
3267 2,2'-
(Butylimino)bisethanol
  8 C7 II Koolwaterstofmengsel
en
oplossing van
oppervlakte-actieve stof
3267 Bijtende basische
organische vloeistof, n.e.g.
vlampunt hoger dan 60 °C 8 C7 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
3271 Ethyleenglycolmono-
butylether
vlampunt 60 °C 3 F1 III Azijnzuur
3271 Ethers, n.e.g.   3 F1 II/III Regel voor
verzamelaanduidingen
3272 Acrylzure tert-butylester   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
3272 Isobutylpropionaat vlampunt lag er dan 23 °C 3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
3272 Methylvaleraat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
3272 Trimethylorthoformiaat   3 F1 II n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
3272 Ethylvaleraat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
3272 Isobutylisovaleraat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
3272 n-Amylpropionaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
3272 n-Butylbutyraat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof, verzadigd met n-
butylacetaat
3272 Methyllactaat   3 F1 III n-Butylacetaat / oplossing van
oppervlakte-actieve stof,
verzadigd met n- butylacetaat
3272 Esters,  n.e.g.   3 F1 II/III Regel voor verzamelaanduidingen
3287 Natriumnitriet 40%, oplossing in water 6.1 T4 III Water
3287 Giftige anorganische vloeistof, n.e.g.   6.1 T4 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
3291 Ziekenhuisafval, ongespecificeerd,  n.e.g. of (bio)medisch afval,
n.e.g. of
gereglementeerd medisch afval, n.e.g.
vloeibaar 6.2 I3   Water
3293 Hydrazine, oplossing in water met ten hoogste 37 massa-% hydrazine 6.1 T4 III Water
3295 Heptenen n.e.g. 3 F1 II Koolwaterstofmengsel
3295 Nonanen vlampunt lag er dan 23 °C 3 F1 II Koolwaterstofmengsel
3295 Decanen n.e.g. 3 F1 III Koolwaterstofmengsel
3295 1,2,3-Trimethylbenzeen   3 F1 III Koolwaterstofmengsel
3295 Koolwaterstoffen, vloeibaar,  n.e.g.   3 F1 I/II/III Regel voor verzamelaanduidingen
3405 Bariumchloraat, oplossing waterige oplossing 5.1 OT1 II/III Water
3406 Bariumperchloraat, oplossing waterige oplossing 5.1 OT1 II/III Water
3408 Loodperchloraat, oplossing waterige oplossing 5.1 OT1 II/III Water
3413 Kaliumcyanide,
oplossing
waterige oplossing 6.1 T4 I/II/III Water
3414 Natriumcyanide,
oplossing
waterige oplossing 6.1 T4 I/II/III Water
3415 Natriumfluoride,
oplossing
waterige oplossing 6.1 T4 III Water
3422 Kaliumfluoride,
oplossing
waterige oplossing 6.1 T4 III Water

 

Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit, sed do eiusmod tempor incididunt ut labore et dolore magna aliqua. Ut enim ad minim veniam, quis nostrud exercitation ullamco laboris nisi ut aliquip ex ea commodo consequat.

4.1.2

Aanvullende algemene voorschriften voor het gebruik van IBC's

4.1.2.1

Indien IBC's worden gebruikt voor het vervoer van vloeistoffen met een vlampunt (gesloten kroes) van 60 °C of lager, dan wel voor het vervoer van poedervormige stoffen die aanleiding kunnen geven tot stofexplosies, moeten maatregelen worden genomen om gevaarlijke elektrostatische ontladingen te voorkomen.

 

4.1.2.2

Elke metalen IBC, IBC van stijve kunststof en combinatie-IBC moet worden geïnspecteerd en beproefd overeenkomstig 6.5.4.4 of 6.5.4.5:

  • voordat deze in dienst wordt gesteld;
  • vervolgens na verloop van termijnen van ten hoogste twee en een half en vijf jaren, al naar gelang het geval;
  • na reparatie of ombouw, voordat ze opnieuw voor het vervoer worden gebruikt.

Een IBC mag niet worden gevuld en ten vervoer worden aangeboden na het verstrijken van de termijn vastgesteld voor de laatste periodieke beproeving of inspectie. IBC's die evenwel zijn gevuld vóór het verstrijken van de termijn, vastgesteld voor de periodieke beproeving of inspectie, mogen binnen een termijn van ten hoogste 3 maanden na het verstrijken van deze termijn worden vervoerd. Bovendien mogen IBC's na het verstrijken van de termijn, vastgesteld voor de periodieke beproeving of inspectie worden vervoerd:

  1. na lediging, maar vóór reiniging, teneinde de vereiste beproeving of inspectie te ondergaan, voorafgaand aan het opnieuw vullen; en
  2. tenzij met toestemming van de bevoegde autoriteit, binnen een termijn van ten hoogste 6 maanden na het verstrijken van deze termijn, om de terugzending van gevaarlijke goederen of resten mogelijk te maken, teneinde deze op een passende wijze te verwijderen of te recycleren.

Opmerking: Voor de aanduidingen in het vervoersdocument, zie 5.4.1.1.11.

 

4.1.2.3

IBC's van type 31HZ2 moeten worden gevuld tot ten minste 80% van het volume van de uitwendige omhulling.

 

4.1.2.4

Uitgezonderd routineonderhoud van metalen IBC’s, IBC’s van stijve kunststof, combinatie-IBC's en flexibele IBC's, uitgevoerd door de eigenaar van de IBC, wiens Staat en naam of toegestaan symbool duurzaam op de IBC is aangebracht, moet de partij die het routineonderhoud uitvoert, de IBC van een duurzaam merkteken voorzien dichtbij het kenmerk voor het UN-ontwerptype van de fabrikant, dat aangeeft:

  1. de Staat, waarin het routineonderhoud werd uitgevoerd; en
  2. de naam of het toegestaan symbool van de partij die het routinematig onderhoud uitvoert.

 

4.1.3

Algemene voorschriften met betrekking tot verpakkingsinstructies

4.1.3.1

Verpakkingsinstructies die van toepassing zijn op gevaarlijke goederen van de klassen 1 t/m 9 zijn gespecificeerd in sectie 4.1.4. Zij zijn onderverdeeld in drie subsecties afhankelijk van het type verpakkingen waarop zij van toepassing zijn:

Subsectie 4.1.4.1  voor verpakkingen met uitzondering van IBC's en grote verpakkingen; deze verpakkingsinstructies worden aangeduid met een alfanumerieke code, die begint met de letter "P", of "R" voor verpakkingen die specifiek zijn voor het RID en het ADR; 
Subsectie 4.1.4.2  voor IBC's; deze worden aangeduid met een alfanumerieke code, die begint met de letters "IBC";
Subsectie 4.1.4.3  voor grote verpakkingen; deze worden aangeduid met een alfanumerieke code, die begint met de letters "LP"; 



In het algemeen specificeren verpakkingsinstructies dat de algemene voorschriften van, al naar gelang, 4.1.1, 4.1.2 of 4.1.3 van toepassing zijn. Zij kunnen indien van toepassing ook naleving van de bijzondere voorschriften van secties 4.1.5, 4.1.6, 4.1.7, 4.1.8 of 4.1.9 verlangen. Bijzondere verpakkingsvoorschriften kunnen ook in de verpakkingsinstructie voor afzonderlijke stoffen of voorwerpen worden gespecificeerd. Zij worden ook aangeduid met een alfanumerieke code, die de volgende letters omvat:

  • "PP" voor verpakkingen met uitzondering van IBC's en grote verpakkingen, of "RR" voor bijzondere voorschriften die specifiek zijn voor RID en ADR;
  • "B" voor IBC's of “BB’’voor bijzondere verpakkingsvoorschriften specifiek voor RID en ADR
  • "L" voor grote verpakkingen of "LL" voor bijzondere verpakkingsvoorschriften specifiek voor het RID en ADR.

Tenzij anders gespecificeerd, moet elke verpakking voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van deel 6. In het algemeen verschaffen verpakkingsinstructies geen richtlijnen wat betreft compatibiliteit en de gebruiker mag geen verpakking selecteren zonder te controleren of de stof inert is ten opzichte van het gekozen verpakkingsmateriaal (bijv. glazen houders zijn bijvoorbeeld ongeschikt voor de meeste fluoriden). Daar waar glazen houders in de verpakkingsinstructies zijn toegestaan, zijn verpakkingen van porselein, aardewerk en steengoed ook toegestaan.

 

4.1.3.2

Kolom (8) van tabel A van hoofdstuk 3.2 geeft voor elk voorwerp of elke stof de verpakkingsinstructie(s) die moet(en) worden gebruikt. De kolommen (9a) en (9b) geven de bijzondere verpakkingsvoorschriften en de bijzondere voorschriften voor gezamenlijke verpakking aan (zie 4.1.10), die van toepassing zijn op specifieke stoffen of voorwerpen.

 

4.1.3.3

Elke verpakkingsinstructie geeft, voor zover van toepassing, de aanvaardbare enkelvoudige en samengestelde verpakkingen aan. Voor samengestelde verpakkingen worden de aanvaardbare buitenverpakkingen, binnenverpakkingen en voor zover van toepassing de toegestane maximale hoeveelheid in elke binnen- of buitenverpakking aangegeven. De grootste netto massa en de grootste inhoud zijn gedefinieerd in 1.2.1.

Indien verpakkingen welke niet hoeven te voldoen aan de vereisten van 4.1.1.3 (bijv. kratten, pallets) zijn toegestaan in een verpakkingsinstructie of een bijzondere bepaling vermeld in tabel A in hoofdstuk 3.2 dan zijn deze verpakkingen niet onderworpen aan de algemeen van toepassing zijnde limieten voor de massa of volume zoals bepaald in hoofdstuk 6.1, tenzij anders aangegeven in de relevante verpakkingsinstructie of bijzonder bepaling.

 

4.1.3.4

De volgende verpakkingen mogen niet worden gebruikt indien de te vervoeren stoffen tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden:

Verpakkingen    
vaten

  1D en 1G 

Kisten of dozen

  4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1 en 4H2

Zakken

  5L1, 5L2, 5L3, 5H1, 5H2, 5H3, 5H4, 5M1 en 5M2

Combinatieverpakkingen

  6HC, 6HD2, 6HG1, 6HG2, 6HD1, 6PC, 6PD1, 6PD2, 6PG1, 6PG2 en 6PH1

     
Grote verpakkingen    
Flexibele kunststof   51H (buitenverpakking) 
     
IBC's    
Voor stoffen van verpakkingsgroep I

  Alle typen IBC's

Voor stoffen van de verpakkingsgroepen II en III:    
     
Hout

  11C, 11D en 11F

Karton

  11G

Flexibele kunststof

  13H1, 13H2, 13H3, 13H4, 13H5, 13L1, 13L2, 13L3, 13L4, 13M1 en 13M2

Combinatie-IBC's:   11HZ2 en 21HZ2
     

In de zin van deze subsectie moeten stoffen en mengsels van stoffen met een smeltpunt gelijk aan of lager dan 45 °C worden beschouwd als vaste stoffen die tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden.

 

4.1.3.5

Voor zover de verpakkingsinstructies in dit hoofdstuk het gebruik van een bijzonder type verpakking (bijv. 4G, 1A2) goedkeuren, mogen verpakkingen die zijn voorzien van dezelfde verpakkingsidentificatiecode, gevolgd door de letters "V", "U" of "W" en zijn gemerkt overeenkomstig de voorschriften van deel 6 (bijv. 4GV, 4GU of 4GW; 1A2V, 1A2U of 1A2W) ook onder dezelfde voorwaarden en beperkingen worden gebruikt die volgens de desbetreffende verpakkingsinstructies op het gebruik van dat type verpakking van toepassing zijn.

Een samengestelde verpakking, gemerkt met de verpakkingscode "4GV", mag bijvoorbeeld steeds worden gebruikt wanneer een samengestelde verpakking, gemerkt "4G", wordt toegestaan, onder voorwaarde dat de voorschriften in de desbetreffende verpakkingsinstructie met betrekking tot typen binnenverpakkingen en hoeveelheidsbeperkingen worden gerespecteerd.

 

4.1.3.6

Drukhouders voor vloeistoffen en vaste stoffen

4.1.3.6.1

Tenzij anders aangegeven in het ADR mogen drukhouders die overeenkomen met:

  1. de toepasselijke voorschriften van hoofdstuk 6.2; of
  2. de nationale of internationale normen voor het ontwerp, de constructie, beproeving, fabricage en inspectie, toegepast door het land waar de drukhouders worden vervaardigd, onder voorwaarde, dat aan de bepalingen van 4.1.3.6 wordt voldaan, en dat in het geval van metalen flessen, grote cilinders, drukvaten, flessenbatterijen en bergingsdrukhouders de constructie zodanig is dat de minimale barst-verhouding (barstdruk gedeeld door beproevingsdruk) bedraagt:
    1. 1,50 voor hervulbare drukhouders;
    2. 2,00 voor niet-hervulbare drukhouders,

worden gebruikt voor het vervoer van alle vloeistoffen of vaste stoffen, met uitzondering van ontplofbare stoffen, thermische instabiele stoffen, organische peroxiden, zelfontledende stoffen, stoffen waarbij zich een aanmerkelijke druk kan ontwikkelen als gevolg van een chemische reactie en radioactieve stoffen (tenzij deze zijn toegestaan op grond van 4.1.9).

Deze subsectie is niet van toepassing op de stoffen genoemd in 4.1.4.1, verpakkingsinstructie P200, tabel 3

 

4.1.3.6.2

Elk ontwerptype van een drukhouder moet worden toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land van fabricage of zoals aangegeven in hoofdstuk 6.2.

 

4.1.3.6.3

Tenzij anders aangegeven, moeten drukhouders worden gebruikt met een beproevingsdruk van ten minste 0,6 MPa.

 

4.1.3.6.4

Tenzij anders aangegeven mogen de drukhouders zijn voorzien van een drukontlastingsinrichting voor noodgevallen, ontworpen om te verhinderen, dat de drukhouder barst in geval van overvulling of ongevallen waarbij sprake is van een brand.

Afsluiters van drukhouders moeten zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd, dat zij inherent bestand zijn tegen beschadiging zonder dat de inhoud vrijkomt of zij moeten zijn beschermd tegen beschadiging, die zou kunnen leiden tot onbedoeld vrijkomen van de inhoud van de drukhouder, door middel van één van de methoden beschreven in 4.1.6.8 a) t/m e).

 

4.1.3.6.5

De vullingsgraad mag 95% van de inhoud van de drukhouder bij 50 °C niet overschrijden. Er moet voldoende vrije ruimte overblijven om te garanderen dat de drukhouder niet volledig met vloeistof is gevuld bij een temperatuur van 55 °C.

 

4.1.3.6.6

De drukhouders moeten, tenzij anders aangegeven, elke vijf jaar worden onderworpen aan een periodiek(e) onderzoek en beproeving. Het periodiek onderzoek moet omvatten: een uitwendig onderzoek, een inwendig onderzoek of een alternatieve methode goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, een proefpersing of een gelijkwaardige, doeltreffende niet destructieve beproeving met de instemming van de bevoegde autoriteit, met inbegrip van een inspectie van alle uitrustingsdelen (bijvoorbeeld gasdichtheid van de afsluiters, drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen of smelt-veiligheden).

Drukhouders mogen niet worden gevuld na het verstrijken van de termijn voor periodiek(e) onderzoek en beproeving, maar zij mogen wel worden vervoerd na afloop van de termijn. Reparaties aan drukhouders moeten voldoen aan de voorschriften van 4.1.6.11.

 

4.1.3.6.7

De verpakker moet vóór het vullen een inspectie van de drukhouder uitvoeren en zich ervan vergewissen dat de drukhouder is goedgekeurd voor de te vervoeren stoffen en dat aan de voorschriften van het ADR is voldaan. Na het vullen moeten afsluiters worden gesloten en tijdens het vervoer gesloten blijven. De afzender moet controleren of de sluitingen en de uitrusting niet lekken.

 

4.1.3.6.8

Hervulbare drukhouders mogen niet worden gevuld met een andere stof dan de stof die zich voordien in de drukhouders bevond, tenzij de noodzakelijke handelingen voor een wijziging van het gebruik zijn uitgevoerd.

 

4.1.3.6.9

De kenmerking van drukhouders voor vloeistoffen en vaste stoffen overeenkomstig 4.1.3.6 (niet conform de voorschriften van hoofdstuk 6.2) moet in overeenstemming zijn met de voorschriften van de bevoegde autoriteit van het land van fabricage.

 

4.1.3.7

Verpakkingen of IBC's die niet uitdrukkelijk in de van toepassing zijnde verpakkingsinstructie zijn toegestaan, mogen niet worden gebruikt voor het vervoer van een stof of voorwerp, tenzij uitdrukkelijk toegestaan onder een tijdelijke afwijking die tussen overeenkomstsluitende partijen in overeenstemming met 1.5.1 is overeengekomen.

 

4.1.3.8

Onverpakte voorwerpen met uitzondering van voorwerpen van klasse 1

4.1.3.8.1

Indien grote en robuuste voorwerpen niet overeenkomstig de voorschriften van de hoofdstukken 6.1 of 6.6 kunnen worden verpakt en zij leeg, ongereinigd en onverpakt moeten worden vervoerd, mag de bevoegde autoriteit van het land van herkomst *2 een dergelijk vervoer goedkeuren.
Daartoe moet de bevoegde autoriteit rekening houden met het volgende:

  1. Grote en robuuste voorwerpen moeten sterk genoeg zijn om de schokken en belastingen die normalerwijze tijdens het vervoer worden ondervonden, te doorstaan, met inbegrip van overslag tussen laadeenheden en tussen laadeenheden en opslagplaatsen alsmede elke verwijdering van een pallet voor daaropvolgende handmatige of machinale behandeling;
  2. Alle sluitingen en openingen moeten zodanig zijn afgedicht dat onder normale vervoersomstandigheden - ten gevolge van trillingen of van verandering van temperatuur, vochtigheid of druk (bijvoorbeeld als gevolg van hoogte) - elk verlies van de inhoud is uitgesloten. Aan de buitenzijde van de grote en robuuste voorwerpen mogen geen gevaarlijke resten kleven;
  3. Gedeelten van de grote en robuuste voorwerpen, die in direct contact staan met de gevaarlijke goederen:
    1. mogen niet door deze gevaarlijke goederen worden aangetast of aanmerkelijk worden verzwakt; en
    2. mogen geen gevaarlijke werking veroorzaken, bijv. het katalyseren van een reactie of het reageren met de gevaarlijke goederen;
  4. Grote en robuuste voorwerpen die vloeistoffen bevatten, moeten worden gestuwd en vastgezet om te waarborgen dat tijdens het vervoer noch lekkage, noch permanente vervorming van het voorwerp optreedt;
  5. Zij moeten op zodanige wijze op sleden of in kratten of andere geëigende inrichtingen voor hantering of aan de laadeenheid zijn bevestigd, dat zij onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen gaan loszitten.

*2 Indien het land van herkomst geen Overeenkomstsluitende Partij is bij het ADR, de bevoegde autoriteit van het eerste land dat Overeenkomstsluitende Partij is bij het ADR, waar de zending aankomt.

4.1.3.8.2

Onverpakte voorwerpen die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de voorschriften van 4.1.3.8.1 goedgekeurd zijn, moeten onderhevig zijn aan de procedures voor de verzending van deel 5

Bovendien moet de afzender van dergelijke voorwerpen waarborgen dat een kopie van een dergelijke goedkeuring aan het vervoersdocument gehecht wordt.

Opmerking: Een groot en robuust voorwerp kan een flexibel brandstofomhullingssysteem, militaire uitrusting, machine of uitrusting zijn, dat/die gevaarlijke goederen bevat boven de gelimiteerde hoeveelheden volgens 3.4.1.

 

4.1.4

Lijst met verpakkingsinstructies

Opmerking: Alhoewel in de volgende verpakkingsinstructies hetzelfde nummersysteem als in de IMDG Code en de VN-modelbepalingen wordt gebruikt, moeten lezers zich ervan bewust zijn dat het ADR in detail kan afwijken.

 

4.1.4.1

Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van verpakkingen (uitgezonderd IBC's en grote verpakkingen)

P-001

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P001


P-002

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P002


P-003

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P003

P003 1 2

P003 2


P-004

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P004

P004


P-005

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P005

P005


P-006

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P006

P006


P-010

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P010

P010 1


P-099

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P099

P099


P-101

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P101

P101


P-110A

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P110A

P110A


P-110B

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P110B

P110B 1


P-111

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P111

P111 1


P-112A

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P112A

P112A


P-112B

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P112B

P112B


P-112C

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P112C

P112C 1


P-113

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P113

P113 1


P-114A

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P114A

P114A 1


P-114B

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P114B

P114B 1


P-115

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P115

P115 1


P-116

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P116

P116 1


P-130

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P130

P130 1


P-131

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P131

P131 1


P-132A

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P132A

P132A 1


P-132B

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P132B

P132B 1


P-133

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P133

P133 1


P-134

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P134

P134 1


P-135

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P135

P135 1


P-136

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P136

P136 1


P-137

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P137

P137 1


P-138

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P138

P138 1


P-139

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P139

P139 1


P-140

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P140

P140 1


P-141

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P141

P141 1


P-142

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P142

P142 1


P-143

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P143

P143 1


P-144

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P144

P144 1


P-200

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200

P200 1

P200 2

P200 3

P200 4

P200 5

P200 6

P200 7

P200 8

P200 9

P200 10

P200 11

P200 12

P200 13

P200 14

P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (vervolg)  
Tabel 1: SAMENGEPERSTE GASSEN
UN-num-mer  Benaming
en
omschrijving 
Classificatie
code 
LC50 ml/m3  Flessen  Grote cilinders  Druk
vaten 
Flessen
batterijen 
Beproevings-interval, jaren a  Beproevings-druk, bar b Hoogste bedrijfs
druk, bar  b 
Bijzondere verpakkings-voorschriften
1002       LUCHT, SAMENGEPERST  1A   X X X X 10     ua, va
1006 ARGON, SAMENGEPERST  1A   X X X X 10     ua, va
1016 KOOLMONOXIDE, SAMENGEPERST  1TF 3760 X X X X 5     u
1023 STADSGAS, SAMENGEPERST  1TF   X X X X 5      
1045 FLUOR, SAMENGEPERST  1TOC 185 X     X 5 200 30 a, k, n, o
1046 HELIUM, SAMENGEPERST  1A   X X X X 10     ua, va
1049 WATERSTOF, SAMENGEPERST  1F   X X X X 10     d, ua, va
1056 KRYPTON, SAMENGEPERST  1A   X X X X 10     ua, va
1065 NEON, SAMENGEPERST  1A   X X X X 10     ua, va
1066 STIKSTOF, SAMENGEPERST  1A   X X X X 10     ua, va
1071 OLIEGAS, SAMENGEPERST  1TF   X X X X 5      
1072 ZUURSTOF, SAMENGEPERST  1O   X X X X 10     s, ua, va 
1612 MENGSEL VAN HEXAETHYLTETRAFOSFAAT EN SAMENGEPERST GAS  1T   X X X X 5     z
1660 STIKSTOFMONOXIDE, SAMENGEPERST  1TOC 115 X     X 5 225 33 k, o
1953 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.  1TF ≤ 5000 X X X X 5     z
1954 SAMENGEPERST GAS, BRANDBAAR, N.E.G.  1F   X X X X 10     z, ua, va
1955 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, N.E.G.  1T ≤ 5000 X X X X 5     z
1956 SAMENGEPERST GAS, N.E.G.  1A   X X X X 10     z, ua, va
1957 DEUTERIUM, SAMENGEPERST  1F   X X X X 10     d, ua, va
1964 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, SAMENGEPERST, N.E.G.  1F   X X X X 10     z, ua, va
1971 METHAAN, SAMENGEPERST, of AARDGAS, SAMENGEPERST, met hoog methaangehalte 1F   X X X X 10     ua, va

 

A Niet van toepassing op drukhouders van composietmaterialen.
B Daar waar posities opengelaten zijn, mag de bedrijfsdruk niet meer bedragen dan 2/3 van de beproevingsdruk.

P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (vervolg)                                       
Tabel 2: VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN EN OPGELOSTE GASSEN
UN-nr.  Benaming
en
omschrijving 
Classificatie
code 
LC50 ml/m3 Flessen  Grote cilinders  Druk
vaten 
Flessen
batterijen 
Beproevings-interval, jaren a  Beproevings
druk, bar 
Vullings
graad 
Bijzondere verpakkings-bepalingen
1001         ACETYLEEN, OPGELOST  4F   X     X 10 60   c, p
1005 AMMONIAK, WATERVRIJ  2TC 4000 X X X X 5 29 0,54 b, ra
1008 BOORTRIFLUORIDE  2TC 387 X X X X 5 225 0,715 a
300 0,86
1009 BROOMTRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 13B1)  2A   X X X X 10 42 1,13 ra
120 1,44 ra
250 1,6 ra
1010 BUTADIENEN, GESTABILISEERD 2F   X X X X 10 10 0,59 ra
(1,2-butadieen); of
1010 BUTADIENEN, GESTABILISEERD 2F   X X X X 10 10 0,55 ra
(1,3-butadieen); of
1010 MENGSEL VAN BUTADIENEN EN KOOLWATERSTOF, GESTABILISEERD 2F   X X X X 10 10 0,5 ra, v, z
1011 BUTAAN  2F   X X X X 10 10 0,52 ra,v
1012 MENGSELS VAN BUTENEN of  2F   X X X X 10 10 0,5 ra, z
  1-BUTEEN of  2F   X X X X 10 10 0,53  
  CIS-2-BUTEEN of  2F   X X X X 10 10 0,55  
  TRANS-2-BUTEEN  2F   X X X X 10 10 0,54  
1013 KOOLDIOXIDE  2A   X X X X 10 190 0,68 ra, ua, va
250 0,76 ra, ua, va
1017 CHLOOR  2TOC 293 X X X X 5 22 1,25 a, ra
1018 CHLOORDIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 22)  2A   X X X X 10 27 1,03 ra
1020 CHLOORPENTAFLUOR-ETHAAN (KOELGAS R 115)  2A   X X X X 10 25 1,05 ra
1021 1-CHLOOR-1,2,2,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R 124)  2A   X X X X 10 11 1,2 ra
1022 CHLOORTRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 13)  2A   X X X X 10 100
120
190
250
0,83
0,9
1,04
1,11
ra
ra
ra
ra
1026 DICYAAN  2TF 350 X X X X 5 100 0,7 ra, u
1027 CYCLOPROPAAN  2F   X X X X 10 18 0,55 ra
1028 DICHLOORDIFLUOR-METHAAN (KOELGAS R 12)  2A   X X X X 10 16 1,15 ra
1029 DICHLOORFLUORMETHAAN (KOELGAS R 21)  2A   X X X X 10 10 1,23 ra
1030 1,1-DIFLUORETHAAN  2F   X X X X 10 16 0,79 ra
  (KOELGAS R 152a) 
1032 DIMETHYLAMINE, WATERVRIJ  2F   X X X X 10 10 0,59 b, ra
1033 DIMETHYLETHER  2F   X X X X 10 18 0,58 ra
1035 ETHAAN  2F   X X X X 10 95
120
300
0,25
0,3
0,4
ra
ra
ra
1036 ETHYLAMINE  2F   X X X X 10 10 0,61 b, ra
1037 ETHYLCHLORIDE  2F   X X X X 10 10 0,8 a, ra
1039 METHYLETHYLETHER  2F   X X X X 10 10 0,64 ra
1040 ETHYLEENOXIDE, of ETHYLEENOXIDE MET STIKSTOF tot een totale druk van ten hoogste 1MPa (10 bar) bij 50 °C  2TF 2900 X X X X 5 15 0,78 l, ra
1041 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE met meer dan 9%, maar ten hoogste 87% ethyleenoxide  2F   X X X X 10 190 0,66 ra
  250 0,75 ra
1043 MESTSTOF, OPLOSSING met niet-gebonden ammoniak  4A   X   X X 5     b, z
1048 BROOMWATERSTOF, WATERVRIJ  2TC 2860 X X X X 5 60 1,51 a, d, ra
1050 CHLOORWATERSTOF, WATERVRIJ  2TC 2810 X X X X 5 100
120
150
200
0,3
0,56
0,67
0,74
a, d, ra
a, d, ra
a, d, ra
a, d, ra
1053 ZWAVELWATERSTOF  2TF 712 X X X X 5 48 0,67 d, ra, u
1055 ISOBUTYLEEN   2F   X X X X 10 10 0,52 ra
1058 VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN, niet-brandbaar, onder een atmosfeer van stikstof, kooldioxide of lucht  2A   X X X X 10   ra, z
1060 MENGSEL VAN METHYLACETYLEEN EN PROPADIEEN, GESTABILISEERD  2F   X X X X 10     c, ra,z
  Propadieen met 1% t/m 4% methylacetyleen  2F   X X X X 10 22 0,52 c, ra
  Mengsel P1 2F   X X X X 10 30 0,49 c, ra
  Mengsel P2 2F   X X X X 10 24 0,47 c, ra
1061 METHYLAMINE, WATERVRIJ  2F   X X X X 10 13 0,58 b, ra
1062 METHYLBROMIDE met ten hoogste 2% chloorpikrine 2T 850 X X X X 5 10 1,51 a
1063 METHYLCHLORIDE (KOELGAS R 40)  2F   X X X X 10 17 0,81 a, ra
1064 METHYLMERCAPTAAN  2TF 1350 X X X X 5 10 0,78 d, ra, u
1067 DISTIKSTOFTETROXIDE (STIKSTOFDIOXIDE)  2TOC 115 X   X X 5 10 1,3 k
1069 NITROSYLCHLORIDE  2TC 35 X     X 5 13 1,1 k, ra
1070 DISTIKSTOFOXIDE   2O   X X X X 10 180 0,68 ua, va
  225 0,74 ua, va
  250 0,75 ua, va
1075 PETROLEUMGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT  2F   X X X X 10     v, z
1076 FOSGEEN  2TC 5 X   X X 5 20 1,23 a, k, ra
1077 PROPEEN  2F   X X X X 10 27 0,43 ra
1078 KOELGAS, N.E.G.  2A   X X X X 10     ra, z
  Mengsel F1 2A   X X X X 10 12 1,23  
  Mengsel F2 2A   X X X X 10 18 1,15  
  Mengsel F3 2A   X X X X 10 29 1,03  
1079 ZWAVELDIOXIDE  2TC 2520 X X X X 5 12 1,23 ra
1080 ZWAVELHEXAFLUORIDE  2A   X X X X 10 70 1,06 ra, ua, va
140 1,34 ra, ua, va
160 1,38 ra, ua, va
1081 TETRAFLUORETHYLEEN, GESTABILISEERD  2F   X X X X 10 200   m, o, ra
1082 CHLOORTRIFLUOR-ETHYLEEN, GESTABILISEERD (KOELGAS R1113)  2TF 2000 X X X X 5 19 1,13 ra, u
1083 TRIMETHYLAMINE, WATERVRIJ  2F   X X X X 10 10 0,56 b, ra
1085 VINYLBROMIDE, GESTABILISEERD  2F   X X X X 10 10 1,37 a, ra
1086 VINYLCHLORIDE, GESTABILISEERD  2F   X X X X 10 12 0,81 a, ra
1087 VINYLMETHYLETHER, GESTABILISEERD  2F   X X X X 10 10 0,67 ra
1581 MENGSEL VAN CHLOORPIKRINE EN METHYLBROMIDE met meer dan 2% chloorpikrine 2T 850 X X X X 5 10 1,51 a
1582 MENGSEL VAN CHLOORPIKRINE EN METHYLCHLORIDE  2T d X X X X 5 17 0,81 a
1589 CHLOORCYAAN, GESTABILISEERD  2TC 80 X     X 5 20 1,03 k
1741 BORIUMTRICHLORIDE  2TC 2541 X X X X 5 10 1,19 a, ra
1749 CHLOORTRIFLUORIDE  2TOC 299 X X X X 5 30 1,4 a
1858 HEXAFLUORPROPEEN (KOELGAS R 1216)  2A   X X X X 10 22 1,11 ra
1859 SILICIUMTETRAFLUORIDE  2TC 922 X X X X 5 200 0,74 a
300 1,1
1860 VINYLFLUORIDE, GESTABILISEERD  2F   X X X X 10 250 0,64 a, ra
1911 DIBORAAN  2TF 80 X     X 5 250 0,07 d, k, o
1912 MENGSEL VAN METHYLCHLORIDE EN DICHLOORMETHAAN  2F   X X X X 10 17 0,81 a, ra
1952 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE met ten hoogste 9% ethyleenoxide  2A   X X X X 10 190 0,66 ra
250 0,75 ra
1958 1,2-DICHLOOR-1,1,2,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R 114)  2A   X X X X 10 10 1,3 ra
1959 1,1-DIFLUORETHYLEEN (KOELGAS R 1132a)  2F   X X X X 10 250 0,77 ra
1962 ETHYLEEN (ETHEEN) 2F   X X X X 10 225 0,34  
300 0,38
1965 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT, N.E.G.  2F   X X X X 10    b ra, ta, v, z
  Mengsel A             10 10 0,5  
  Mengsel A01             10 15 0,49  
  Mengsel A02             10 15 0,48  
  Mengsel A0             10 15 0,47  
  Mengsel A1             10 20 0,46  
  Mengsel B1             10 25 0,45  
  Mengsel B2             10 25 0,44  
  Mengsel B             10 25 0,43  
  Mengsel C             10 30 0,42  
1967 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, N.E.G.  2T   X X X X 5     z
1968 INSECTICIDE, GAS, N.E.G.  2A   X X X X 10     ra
1969 ISOBUTAAN  2F   X X X X 10 10 0,49 ra, v
1973 MENGSEL VAN CHLOORDIFLUORMETHAAN EN CHLOORPENTAFLUOR-ETHAAN, met een vast kookpunt, dat ca. 49% chloordifluormethaan bevat (KOELGAS R 502)  2A   X X X X 10 31 1,01 ra
1974 BROOMCHLOORDIFLUOR-METHAAN (KOELGAS R 12B1)  2A   X X X X 10 10 1,61 ra
1975 MENGSEL VAN STIKSTOFMONOXIDE EN DISTIKSTOFTETROXIDE (MENGSEL VAN STIKSTOFMONOXIDE EN STIKSTOFDIOXIDE)  2TOC 115 X   X X 5     k, z
1976 OCTAFLUORCYCLOBUTAAN (KOELGAS RC 318)  2A   X X X X 10 11 1,32 Ra
1978 PROPAAN  2F   X X X X 10 23 0,43 ra, v
1982 TETRAFLUORMETHAAN (KOELGAS R 14)  2A   X X X X 10 200 0,71  
300 0,9
1983 1-CHLOOR-2,2,2-TRIFLUORETHAAN  2A   X X X X 10 10 1,18 ra
(KOELGAS R 133a) 
1984 TRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 23)  2A   X X X X 10 190 0,88 ra
250 0,96 ra
2035 1,1,1-TRIFLUORETHAAN (KOELGAS R 143a)  2F   X X X X 10 35 0,73 ra
2036 XENON  2A   X X X X 10 130 1,28  
2044 2,2-DIMETHYLPROPAAN  2F   X X X X 10 10 0,53 ra
2073 AMMONIAKOPLOSSING, relatieve dichtheid minder dan 0,880 bij 15 °C in water,  4A                  
  met meer dan 35%, maar ten hoogste 40% ammoniak      X X X X 5 10 0,8 b
  met meer dan 40%, maar ten hoogste 50% ammoniak      X X X X 5 12 0,77 b
2188 ARSEENWATERSTOF  2TF 178 X     X 5 42 1,1 d, k
2189 DICHLOORSILAAN  2TFC 314 X X X X 5 10 0,9 a
200 1,08
2191 SULFURYLFLUORIDE  2T 3020 X X X X 5 50 1,1 u
2192 GERMAANWATERSTOF c  2TF 620 X X X X 5 250 0,064 d, q, r, ra
2193 HEXAFLUORETHAAN (KOELGAS R 116)  2A   X X X X 10 200 1,13  
2194 SELEENHEXAFLUORIDE  2TC 50 X     X 5 36 1,46 k, ra
2195 TELLUURHEXAFLUORIDE  2TC 25 X     X 5 20 1 k, ra
2196 WOLFRAAMHEXAFLUORIDE  2TC 160 X     X 5 10 3,08 a, k, ra
2197 JOODWATERSTOF, WATERVRIJ  2TC 2860 X X X X 5 23 2,25 a, d, ra
2198 FOSFORPENTAFLUORIDE  2TC 190 X     X 5 200 0,9 k
  300 1,25 k
2199 FOSFINE c  2TF 20 X     X 5 225 0,3 d, k, q, ra
  250 0,45 d, k, q, ra
2200 PROPADIEEN, GESTABILISEERD  2F   X X X X 10 22 0,5 ra
2202 SELEENWATERSTOF, WATERVRIJ  2TF 51 X     X 5 31 1,6 k
2203 SILICUMWATERSTOF  2F   X X X X 10 225 0,32 q
(SILAAN) c    250 0,36 q
2204 CARBONYLSULFIDE  2TF 1700 X X X X 5 30 0,87 ra, u
2417 CARBONYLFLUORIDE  2TC 360 X X X X 5 200 0,47  
  300 0,7
2418 ZWAVELTETRAFLUORIDE  2TC 40 X     X 5 30 0,91 a, k, ra
2419 BROOMTRIFLUORETHEEN  2F   X X X X 10 10 1,19 ra
2420 HEXAFLUORACETON  2TC 470 X X X X 5 22 1,08 ra
2421 DISTIKSTOFTRIOXIDE  2TOC VERVOER VERBODEN
2422 OCTAFLUORBUTEEN-2 (KOELGAS R 1318)  2A   X X X X 10 12 1,34 ra
2424 OCTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 218)  2A   X X X X 10 25 1,04 ra
2451 STIKSTOFTRIFLUORIDE  2O   X X X X 10 200 0,5  
2452 ETHYLACETYLEEN, GESTABILISEERD  2F   X X X X 10 10 0,57 c, ra
2453 ETHYLFLUORIDE (KOELGAS R 161)  2F   X X X X 10 30 0,57 ra
2454 METHYLFLUORIDE (KOELGAS R 41)  2F   X X X X 10 300 0,63 ra
2455 METHYLNITRIET  2A VERVOER VERBODEN
2517 1-CHLOOR-1,1-DIFLUORETHAAN (KOELGAS R 142b)  2F   X X X X 10 10 0,99 ra
2534 METHYLCHLOORSILAAN  2TFC 2810 X X X X 5     ra, z
2548 CHLOORPENTAFLUORIDE  2TOC 122 X     X 5 13 1,49 a, k
2599  CHLOORTRIFLUOR-METHAAN EN TRIFLUORMETHAAN, AZEOTROPISCH MENGSEL, dat ca. 60% chloortrifluormethaan bevat (KOELGAS R 503)  2A   X X X X 10 31 0,12 ra
42 0,17 ra
100 0,64 ra
2601 CYCLOBUTAAN  2F   X X X X 10 10 0,63 ra
2602 AZEOTROPISCH MENGSEL VAN DICHLOORDIFLUOR-METHAAN EN DIFLUORETHAAN met ca. 74% dichloordifluormethaan (KOELGAS R 500)  2A   X X X X 10 22 1,01 ra
2676 ANTIMOONWATERSTOF (STIBINE)  2TF 178 X     X 5 200 0,49 k, r, ra
2901 BROOMCHLORIDE  2TOC 290 X X X X 5 10 1,5 a
3057 TRIFLUORACETYLCHLORIDE  2TC 10 X   X X 5 17 1,17 k, ra
3070 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN DICHLOORDIFLUORMETHAAN met ten hoogste 12,5% ethyleenoxide  2A   X X X X 10 18 1,09 ra
3083 PERCHLORYLFLUORIDE  2TO 770 X X X X 5 33 1,21 u
3153 PERFLUOR(METHYLVINYL)-ETHER  2F   X X X X 10 20 0,75 ra
3154 PERFLUOR(ETHYLVINYL)-ETHER  2F   X X X X 10 10 0,98 ra
3157 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, OXIDEREND, N.E.G.  2O   X X X X 10     z
3159 1,1,1,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R 134a)  2A   X X X X 10 18 1,05 ra
3160 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.  2TF ≤5000  X X X X 5     ra, z
3161 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, BRANDBAAR, N.E.G.  2F   X X X X 10     ra, z
3162 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, N.E.G.  2T ≤5000 X X X X 5     z
3163 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, N.E.G.  2A   X X X X 10     ra, z
3220 PENTAFLUORETHAAN (KOELGAS R 125)  2A   X X X X 10 49
35
0,95
0,87
ra
ra
3252 DIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 32)  2F   X X X X 10 48 0,78 ra
3296 HEPTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 227)  2A   X X X X 10 13 1,21 ra
3297 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN CHLOORTETRAFLUOR-ETHAAN met ten hoogste 8,8% ethyleenoxide  2A   X X X X 10 10 1,16 ra
3298 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN PENTAFLUORETHAAN met ten hoogste 7,9% ethyleenoxide  2A   X X X X 10 26 1,02 ra
3299 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN TETRAFLUORETHAAN met ten hoogste 5,6% ethyleenoxide  2A   X X X X 10 17 1,03 ra
3300 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE met meer dan 87% ethyleenoxide  2TF Meer dan 2900  X X X X 5 28 0,73 ra
3307 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, OXIDEREND, N.E.G.  2TO ≤5000 X X X X 5     z
3308 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G.  2TC ≤5000 X X X X 5     ra, z
3309 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.  2TFC ≤5000 X X X X 5     ra, z
3310 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G.  2TOC ≤5000 X X X X 5     z
3318 AMMONIAKOPLOSSING, relatieve dichtheid minder dan 0,880 bij 15 oC in water, met meer dan 50% ammoniak  4TC   X X X X 5     b
3337 KOELGAS R 404A (Zeotropisch mengsel van pentafluorethaan, 1,1,1-trifluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan met ca. 44% pentafluorethaan en 52% 1,1,1-trifluorethaan)  2A   X X X X 10 36 0,82 ra
3338 KOELGAS R 407A (Zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ca. 20% difluormethaan en 40% pentafluorethaan)  2A   X X X X 10 32 0,94 ra
3339 KOELGAS R 407B (Zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ca. 10% difluormethaan en 70% pentafluorethaan)  2A   X X X X 10 33 0,93 ra
3340 KOELGAS R 407C (Zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ca. 23% difluormethaan en 25% pentafluorethaan)  2A   X X X X 10 30 0,95 ra
3354 INSECTICIDE, GAS, BRANDBAAR, N.E.G.  2F   X X X X 10     ra, z
3355 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.  2TF   X X X X 5     ra, z
3374 ACETYLEEN, OPLOSMIDDELVRIJ  2F   X     X 5 60   c, p

A Niet van toepassing op drukhouders van composietmaterialen.
B Voor mengsels van UN 1965 is de grootste toegestane vulmassa per liter inhoud als volgt:

P200 15C Wordt beschouwd als giftig. De LC50-waarde moet nog worden vastgesteld.
D Wordt beschouwd als pyrofoor.

P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (vervolg)                                                                      

Tabel 3: STOFFEN DIE NIET ONDER KLASSE 2 VALLEN

UN-nr.

Benaming
en
omschrijving

Klasse 

Classificatie-code

LC50 ml/m3

Flessen

Grote cilinders

Druk
vaten

Flessen
batterijen

Beproevings-interval, jaren a

Beproevings-druk, bar

Vullings
graad

Bijzondere verpakkings-bepalingen

1051     

CYAANWATERSTOF, GESTABILISEERD met minder dan 3% water

6.1

TF1

40

X

   

X

5

100

0,55

k

1052

FLUORWATERSTOF, WATERVRIJ

8

CT1

966

X

 

X

X

5

10

0,84

a, ab, ac

1745

BROOMPENTAFLUORIDE

5.1

OTC

25

X

 

X

X

5

10

b

k, ab, ad

1746

BROOMTRIFLUORIDE

5.1

OTC

50

X

 

X

X

5

10

b

k, ab, ad

2495

JOODPENTAFLUORIDE

5.1

OTC

120

X

 

X

X

5

10

b

k, ab, ad

 

A Niet van toepassing op drukhouders van composietmaterialen.
B Een vrije ruimte van ten minste 8 vol.-% is voorgeschreven.

 


P-201

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P201

P201


P-202

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P202

P202


P-203

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P203

P203 1

P203 2


P-204

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P204

P204


P-205

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P205

P205


P-206

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P206

P206 1


P-207

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P207

P207 1


P-208

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P208

P208 1

P208 2


P-209

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P209

P209


P-300

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P300

P300


P-301

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P301

P301 1


P-302

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P302

P302


P-400

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P400

P400 1


P-401

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P401

P401


P-402

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P402

P402


P-403

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P403

P403 1


P-404

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P404

P404 1


P-405

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P405

P405


P-406

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P406

P406 1


P-407

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P407

P407


P-408

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P408

P408


P-409

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P409

P409


P-410

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P410

P410 1

P410 2


P-411

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P411

P411


P-500

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P500

P500


P-501

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P501

P501 1


P-502

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P502

P502 1


P-503

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P503

P503 1


P-504

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P504

P504 1

P504 2


P-505

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P505

P505 1


P-520

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P520

P520


P-600

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P600

P600


P-601

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P601

P601 1

P601 2


P-602

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P602

P602


P-603

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P603

P603


P-620

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P620

P620


P-621

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P621

P621


P-622

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P622

P622 1


P-650

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P650

P650 1

P650 2


P-800

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P800

P800 1


P-801

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P801

P801 1


P-801A

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P801A

P801A


P-802

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P802

P802 1


P-803

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P803

P803


P-804

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P804

P804


P-900

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P900

P900


P-901

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P901

P901


P-902

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P902

P902


P-903

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P903

P903 1


P-903A

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P903A

P903A


P-903B

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P903B

P903B


P-904

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P904

P904


P-905

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P905

P905


P-906

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P906

P906


P-907

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P907

P907 1


P-908

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P908

P908


P-909

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P909

P909 1


P-910

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P910

P910


P-911

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P911

P911


R-001

VERPAKKINGSINSTRUCTIE R001

R001

4.1.4.2

Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van IBC's

IBC-01

VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC01

IBC01


IBC-02

VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC02

IBC02


IBC-03

VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC03

IBC03


IBC-04

VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC04

IBC04


IBC-05

VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC05

IBC05


IBC-06

VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC06

IBC06


IBC-07

VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC07

IBC07


IBC-08

VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC08

IBC08 1


IBC-100

VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC100

IBC100


IBC-520

VERPAKKINGSINSTRUCTIE IBC520

IBC520 1

IBC520 2

IBC520 3


TE-08

Bijzondere bepaling TE 08

De verbindingen naar de uitwendige aansluitingen voor de leidingen van de tanks moeten zijn vervaardigd van materialen die geen ontleding van het waterstofperoxide kunnen veroorzaken.

4.1.4.3

Verpakkingsinstructies betreffende het gebruik van grote verpakkingen

LP-01

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP01

LP01 1


LP-02

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP02

LP02 1


LP-03

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP03

LP03 1


LP-99

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP99

LP99 1


LP-101

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP101

LP101


LP-102

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP102

LP102 1


LP-200

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP200

LP200 1


LP-621

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP621

LP621


LP-622

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP622

LP622 1


LP-902

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP902

LP902 1


LP-903

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP903

LP903 1


LP-904

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP904

LP904 1


LP-905

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP905

LP905 1


LP-906

VERPAKKINGSINSTRUCTIE LP906

LP906 1

4.1.4.4

Geschrapt

4.1.5

Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor goederen van klasse 1

 

4.1.5.1

Aan de algemene voorschriften van sectie 4.1.1 moet zijn voldaan.

 

4.1.5.2

Alle verpakkingen voor de goederen van klasse 1 moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd, dat:

  1. de ontplofbare stoffen en voorwerpen worden beschermd en niet kunnen vrijkomen, en dat zij onder normale vervoersomstandigheden, met inbegrip van te verwachten veranderingen van temperatuur, vochtigheid of druk, geen verhoging van het risico van onbedoelde ontsteking of inleiding veroorzaken;
  2. het volledige collo onder normale vervoersomstandigheden veilig kan worden behandeld; en
  3. de colli alle belastingen, waaraan zij tijdens het vervoer zouden kunnen worden onderworpen als gevolg van te verwachten stapeling, doorstaan, zonder dat de risico's samenhangend met de ontplofbare stoffen en voorwerpen worden vergroot, zonder dat het vermogen van de verpakking om de goederen te bevatten wordt verlaagd of zonder dat de colli zodanig worden vervormd dat hun stevigheid wordt verminderd of dat een stapel colli instabiel wordt.

 

4.1.5.3

Alle ontplofbare stoffen en voorwerpen moeten in de verzendklare toestand overeenkomstig de in 2.2.1 beschreven methoden zijn ingedeeld.

 

4.1.5.4

Goederen van klasse 1 moeten zijn verpakt volgens de verpakkingsinstructie die van toepassing is, aangegeven in kolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.1.4.

 

4.1.5.5

Tenzij anders aangegeven in het ADR moeten verpakkingen, met inbegrip van IBC’s en grote verpakkingen, in overeenstemming zijn met de voorschriften van de desbetreffende hoofdstukken 6.1, 6.5 of 6.6 en moeten zij voldoen aan de beproevingsvoorschriften voor verpakkingsgroep II.

 

4.1.5.6

De sluitingsinrichting van de verpakkingen die vloeibare ontplofbare stoffen bevatten, moet een dubbele beveiliging tegen lekkage bieden.

 

4.1.5.7

De sluitingsinrichting van de metalen vaten moet voorzien zijn van een geschikte pakking; indien de sluitingsinrichting voorzien is van schroefdraad, moet het binnendringen van ontplofbare stoffen in deze schroefdraad worden verhinderd.

 

4.1.5.8

Ontplofbare stoffen die in water oplosbaar zijn, moeten verpakt zijn in waterbestendige verpakkingen. De verpakkingen voor gedesensibiliseerde of geflegmatiseerde stoffen moeten zodanig zijn gesloten, dat veranderingen van de concentratie tijdens het vervoer worden voorkomen.

 

4.1.5.9

Indien de verpakking een dubbele omhulling bevat, gevuld met water dat tijdens het vervoer kan bevriezen, moet aan het water een voldoende hoeveelheid antivriesmiddel worden toegevoegd om het bevriezen ervan te voorkomen.

Antivries dat door haar eigen brandbaarheid een brandgevaar kan opleveren, mag niet worden gebruikt.

 

4.1.5.10

Spijkers, krammen en andere sluitingsinrichtingen van metaal, dat niet is voorzien van een beschermende laag, mogen niet doordringen tot de binnenkant van de buitenverpakking, tenzij de binnenverpakking de ontplofbare stoffen en voorwerpen op doelmatige wijze tegen contact met het metaal beschermt.

 

4.1.5.11

De binnenverpakkingen, afstandhouders en opvulmiddelen alsmede de plaatsing van ontplofbare stoffen of voorwerpen in de colli moeten zodanig zijn dat de ontplofbare stof zich onder normale vervoersomstandigheden niet in de buitenverpakking kan verspreiden.

De metalen delen van de voorwerpen mogen niet in contact komen met metalen verpakkingen. Voorwerpen, die ontplofbare stoffen bevatten, die niet in een uitwendige omhulling zijn ingesloten, moeten zodanig van elkaar zijn gescheiden, dat wrijving en schokken worden voorkomen. Voor dat doel mogen opvulmiddelen, trays, scheidingsschotten in de binnen- of buitenverpakking, geperste voorgevormde delen of houders worden gebruikt.

 

4.1.5.12

De verpakkingen moeten zijn vervaardigd van materialen, die verenigbaar zijn met en ondoorlatend zijn voor de in de colli aanwezige ontplofbare stoffen of voorwerpen, zodat noch de wisselwerking tussen de ontplofbare stoffen of voorwerpen en de materialen van de verpakking, noch het vrijkomen buiten de verpakking van de ontplofbare stoffen en voorwerpen leidt tot het in gevaar brengen van de veiligheid van het vervoer of een wijziging van de subklasse of de compatibiliteitsgroep.

 

4.1.5.13

Het binnendringen van ontplofbare stoffen in de tussenruimten van de verbindingen van gefelste metalen verpakkingen moet worden verhinderd.

 

4.1.5.14

Bij kunststof verpakkingen mag geen gevaar bestaan van opwekking of opeenhoping van zulke hoeveelheden elektrostatische lading, dat een ontlading zou kunnen leiden tot ontbranding, ontsteking of tot inleiding van de verpakte ontplofbare stoffen of voorwerpen.

 

4.1.5.15

Grote en robuuste ontplofbare voorwerpen, die gewoonlijk voor militair gebruik zijn bedoeld, en die geen inleimiddelen bevatten of waarvan de inleimiddelen zijn voorzien van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen, mogen zonder verpakking worden vervoerd. Indien deze voorwerpen voortdrijvende ladingen bevatten of indien het zichzelf voortdrijvende voorwerpen betreft, moeten de ontstekingssystemen zijn beschermd tegen de belastingen die onder normale vervoersomstandigheden kunnen optreden.

Een negatief resultaat in de testserie 4, uitgevoerd met een niet verpakt voorwerp, maakt het mogelijk het vervoer van het voorwerp zonder verpakking te overwegen. Dergelijke onverpakte voorwerpen mogen op zodanige wijze op sleden zijn bevestigd of in kratten of andere geëigende inrichtingen voor hantering, opslag of lancering worden geplaatst, dat zij onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen gaan loszitten.

Indien dergelijke grote ontplofbare voorwerpen worden onderworpen aan beproevingsseries, die in het kader van de beproeving van de veiligheid van het functioneren en de geschiktheid overeenkomen met de bedoelingen van het ADR, en indien deze voorwerpen deze beproevingen met succes hebben doorstaan, dan kan de bevoegde autoriteit akkoord gaan met het vervoer van deze voorwerpen overeenkomstig het ADR.

 

4.1.5.16

Ontplofbare stoffen mogen niet zijn verpakt in binnen- of buitenverpakkingen, waarin het verschil tussen de inwendige en uitwendige druk als gevolg van thermische of andere effecten kan leiden tot een explosie of een breuk van het collo.

 

4.1.5.17

Indien de vrije ontplofbare stof of de ontplofbare stof van een onverpakt of gedeeltelijk verpakt voorwerp in contact kan komen met het binnenoppervlak van metalen verpakkingen (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 4A, 4B, 4N en metalen houders), moet de metalen verpakking voorzien zijn van een binnenzak of een binnenbekleding (zie 4.1.1.2).

 

4.1.5.18

Ongeacht of de verpakking aan de verpakkingsinstructie in kolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2 voldoet, mag voor alle ontplofbare stoffen en voorwerpen verpakkingsinstructie P101 worden gebruikt, onder voorwaarde dat de verpakking door een bevoegde autoriteit is goedgekeurd.

 

4.1.6

Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor stoffen van klasse 2 en stoffen van andere klassen, waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegekend.

 

4.1.6.1

Deze sectie bevat algemene voorschriften die van toepassing zijn op het gebruik van drukhouders en open cryo-houders voor het vervoer van stoffen van klasse 2 en goederen van andere klassen waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegekend (bijv. UN 1051 cyaanwaterstof, gestabiliseerd). Drukhouders moeten op zodanige wijze zijn vervaardigd en gesloten, dat onder normale vervoersomstandigheden - in het bijzonder ten gevolge van trillingen of van verandering van temperatuur, vochtigheid of druk (bijvoorbeeld als gevolg van verandering van hoogte) - elk verlies van de inhoud uit het collo is uitgesloten.

 

4.1.6.2

Delen van drukhouders en open cryo-houders die rechtstreeks met gevaarlijke goederen in aanraking komen, mogen door die gevaarlijke goederen niet worden aangetast of verzwakt en mogen geen gevaarlijk effect (bijv. het katalyseren van een reactie of het reageren met de gevaarlijke goederen) veroorzaken (zie ook de tabel met normen aan het eind van deze sectie).

 

4.1.6.3

Drukhouders, met inbegrip van hun sluitingen, en open cryo-houders moeten worden gekozen om een gas of een gasmengsel te kunnen bevatten volgens de voorschriften van 6.2.1.2 en de voorschriften van de desbetreffende verpakkingsinstructies van 4.1.4.1. Deze subsectie is ook van toepassing op drukhouders als elementen van MEGC's en batterijwagens.

 

4.1.6.4

Een wisseling van gebruik van een hervulbare drukhouder moet legen, reinigen en ontgassen omvatten voor zover dat noodzakelijk is voor een veilig functioneren (zie ook de tabel van normen aan het eind van deze sectie). Bovendien mag een drukhouder die te voren een bijtende stof van klasse 8 of een stof van een andere klasse met een bijkomend gevaar bijtend bevatte, niet worden toegelaten voor het vervoer van een stof van klasse 2, tenzij de noodzakelijke inspectie en beproeving zoals gespecificeerd in 6.2.1.6, resp. 6.2.3.5, zijn uitgevoerd.

 

4.1.6.5

Vóór het vullen moet de verpakker een inspectie van de drukhouder of open cryo-houder uitvoeren en waarborgen dat de drukhouder of open cryo-houder voor de te vervoeren stof en, in geval van een chemische stof onder druk, voor de te vervoeren voortdrijvende stof is toegelaten en dat aan de voorschriften is voldaan. Afsluitventielen moeten na het vullen worden gesloten en tijdens het vervoer gesloten blijven. De afzender moet de sluitingen en uitrusting op afwezigheid van lekkage controleren.

Opmerking: Afsluiters die op afzonderlijke flessen van flessenbatterijen aangebracht zijn, mogen tijdens het vervoer open staan, tenzij de vervoerde stof is onderworpen aan bijzondere verpakkingsbepaling ‘k’ of ‘q’ in verpakkingsinstructie P200.

 

4.1.6.6

Drukhouders en open cryo-houders moeten worden gevuld overeenkomstig de bedrijfsdrukken, vullingsgraden en voorschriften, gespecificeerd in de van toepassing zijnde verpakkingsinstructie voor de specifieke stof waarmee gevuld wordt. Reactieve gassen en gasmengsels moeten worden gevuld tot een zodanige druk dat, indien volledige ontleding van het gas optreedt, de bedrijfsdruk van de drukhouder niet wordt overschreden. Flessenbatterijen mogen niet worden gevuld tot een druk hoger dan de laagste bedrijfsdruk van enige fles in de batterij.

 

4.1.6.7

Drukhouders moeten met inbegrip van hun sluitingen voldoen aan de ontwerp-, constructie-, onderzoeks- en beproevingsvoorschriften, die in hoofdstuk 6.2 gedetailleerd beschreven worden. Indien buitenverpakkingen worden voorgeschreven, moeten de drukhouders en open cryo-houders daarin stevig worden vastgezet. Tenzij anders gespecificeerd in de gedetailleerde verpakkingsinstructies, mag één buitenverpakking één of meer binnenverpakkingen bevatten.

 

4.1.6.8

Afsluiters en andere onderdelen die tijdens het vervoer verbonden moeten blijven met de afsluiter (bijv. voorzieningen voor de behandeling of aansluitstukken) moeten op een zodanige wijze zijn ontworpen en geconstrueerd dat zij beschadiging intrinsiek kunnen doorstaan zonder dat iets van de inhoud vrijkomt, of moeten worden beschermd tegen beschadiging die onbedoeld vrijkomen van de inhoud van de drukhouder tot gevolg zou kunnen hebben, door middel van één van de volgende methoden (zie ook tabel met normen aan het eind van deze sectie):

  1. De afsluiters zijn aangebracht aan de binnenzijde van de hals van de drukhouder en zijn beschermd door een opgeschroefde dop of beschermkap;
  2. De afsluiters zijn beschermd door kappen. De beschermkappen moeten openingen bezitten met een doorsnede van voldoende grootte om het gas te laten ontsnappen, indien de afsluiters lekken;
  3. De afsluiters zijn beschermd door een kraag of door andere beschermingsinrichtingen;
  4. Drukhouders worden vervoerd in raamwerken, (bijv. flessen in flessenbatterijen); of
  5. Drukhouders worden vervoerd in beschermende kisten. Bij UN-drukhouders moet het collo, gereedgemaakt voor het vervoer, in staat zijn te voldoen aan de valproef vastgelegd in 6.1.5.3 voor het prestatieniveau van verpakkingsgroep I.

 

4.1.6.9

Niet-hervulbare drukhouders:

  1. moeten worden vervoerd in een buitenverpakking, zoals een kist of krat, of in met krimp- of rekfolie omwikkelde trays;
  2. moeten een waterinhoud hebben die minder is dan of gelijk is aan 1,25 liter, indien gevuld met brandbaar of giftig gas;
  3. mogen niet worden gebruikt voor giftige gassen met een LC50-waarde kleiner dan of gelijk aan 200 ml/m3; en
  4. mogen niet worden hersteld na in gebruik te zijn genomen.

 

4.1.6.10

Hervulbare drukhouders, met uitzondering van cryo-houders, moeten periodiek worden onderzocht overeenkomstig de bepalingen van 6.2.1.6, of 6.2.3.5.1 voor niet-UN-drukhouders, en verpakkingsinstructie P200, P205 of P206 voor zover van toepassing.

Overdrukventielen voor gesloten cryo-houders moeten aan periodieke onderzoeken en beproevingen worden onderworpen overeenkomstig de bepalingen van 6.2.1.6.3 en verpakkingsinstructie P203. Drukhouders mogen niet worden gevuld nadat de termijn voor het periodiek onderzoek verstreken is, maar mogen na deze termijn wel worden vervoerd met de bedoeling een onderzoek uit te voeren of ter verwijdering, met inbegrip van de tussenliggende vervoersactiviteiten.

 

4.1.6.11

Reparaties moeten stroken met de fabricage- en beproevingsvoorschriften van de van toepassing zijnde ontwerp- en constructienormen en zijn alleen toegestaan zoals aangegeven in de desbetreffende normen voor periodiek onderzoek, gespecificeerd in hoofdstuk 6.2. Drukhouders mogen, met uitzondering van de mantel van gesloten cryo-houders, geen reparaties ondergaan van een van de volgende gebreken:

  1. lasnaadscheuren of andere lasnaadgebreken;
  2. scheuren in wanden;
  3. lekkages of materiaalgebreken in de wand, het bovendeel of de bodem.

 

4.1.6.12

Houders mogen niet ter vulling worden aangeboden:

  1. indien zij dermate beschadigd zijn dat de goede staat van de houder of zijn bedrijfsuitrusting kan zijn aangetast;
  2. tenzij de houder en zijn bedrijfsuitrusting zijn onderzocht en geheel bedrijfsklaar zijn bevonden; en
  3. tenzij de vereiste kenmerken voor de certificering, periodieke beproeving en vulling leesbaar zijn.

 

4.1.6.13

Gevulde houders mogen niet ten vervoer worden aangeboden:

  1. indien zij lekken;
  2. indien zij dermate beschadigd zijn dat de goede staat van de houder of zijn bedrijfsuitrusting kan zijn aangetast;
  3. tenzij de houder en zijn bedrijfsuitrusting zijn onderzocht en geheel bedrijfsklaar zijn bevonden; en
  4. tenzij de vereiste kenmerken voor de certificering, periodieke beproeving en vulling leesbaar zijn.

 

4.1.6.14

Eigenaren moeten, op grond van een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde autoriteit, haar voorzien van alle informatie nodig om de conformiteit van de drukhouder aan te tonen in een taal die door de bevoegde autoriteit gemakkelijk te begrijpen is. Zij moeten met die autoriteit op diens verzoek samenwerken bij alle genomen maatregelen om niet-conformiteit van de drukhouders die zij bezitten te elimineren.

 

4.1.6.15

Voor UN-drukhouders moeten de hieronder vermelde ISO-normen worden toegepast. Voor andere drukhouders geldt dat aan de eisen van sectie 4.1.6 wordt geacht te zijn voldaan, indien de volgende desbetreffende normen worden toegepast:

Subsecties die van toepassing zijn

Verwijzing

Titel van het document

4.1.6.2

EN ISO 11114-1:2012 + A1:2017

ISO 11114-1:1997

Gasflessen – Compatibiliteit van materialen voor flessen en afsluiters met de gasinhoud – Deel 1: Metalen

EN ISO 11114-2:2013

Verplaatsbare gasflessen – Compatibiliteit van materialen voor flessen en afsluiters met de gasinhoud – Deel 2: Niet-metalen

4.1.6.4

ISO 11621:1997 of EN ISO 11621:2005

Gasflessen – Procedures voor het wisselen van gassoort

4.1.6.8 Afsluitventielen met intrinsieke beveiliging

Bijlage A van EN ISO 10297:2014 of bijlage A van EN ISO 10297:2017 of bijlage A van EN ISO 10297:2014 + A1:2017

 

 

Gasflessen – Afsluiters voor hervulbare gasflessen – Specificatie en typebeproeving

EN 13152:2001+A1:2003

Specificaties en beproeving van LPG-cilinderafsluiters – Zelfsluitend

EN 13153:2001+A1:2003

Specificaties en beproeving van LPG-cilinderafsluiters – Met de hand bediend

Annex A van EN ISO 17879:2017

Gasflessen – Zelfsluitende cilinderafsluiters – Specificatie en typekeuring

 

EN ISO 14245:2010 of EN ISO 14245:2019

Gasflessen – Specificaties en beproeving van LPG-cilinderafsluiters – Zelfsluitend

 

EN ISO 15995:2010 of EN ISO 15995:2019

Gasflessen – Specificaties en beproeving van LPG-cilinderafsluiters – Met de hand bediend

4.1.6.8 b) en c)

ISO 11117:1998 of EN ISO 11117:2008 + Cor 1:2009 of EN ISO 11117:2019

Gasflessen – Beschermkappen voor afsluiters van gasflessen voor industriële en medische toepassing – Ontwerp, constructie en beproevingen

 

EN 962:1996+A2:2000

Beschermkappen voor afsluiters van gasflessen voor industriële en medische toepassing – Ontwerp, constructie en beproevingen

 

ISO 16111:2008

Verplaatsbare opslag voor gasapparatuur – Waterstof geabsorbeerd in omkeerbare metaalhydride

4.1.7

Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor organische peroxiden van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1

4.1.7.0.1

Voor organische peroxiden moeten alle houders "doeltreffend gesloten" zijn. In die gevallen waar zich in een collo door gasontwikkeling aanzienlijke inwendige druk kan ontwikkelen, mag een ontluchtingsinrichting worden aangebracht, onder voorwaarde dat het uitgestoten gas geen gevaar oplevert, anders moet de vullingsgraad worden beperkt.

Elke ontluchtingsinrichting moet zo worden geconstrueerd dat vloeistof niet kan ontsnappen wanneer het collo rechtop staat en hij moet in staat zijn om binnendringen van verontreinigingen te verhinderen. De buitenverpakking, voor zover aanwezig, moet zo worden ontworpen dat zij het functioneren van de ontluchtingsinrichting niet hindert.

 

4.1.7.1

Gebruik van verpakkingen (met uitzondering van IBC’s)

4.1.7.1.1

Verpakkingen voor organische peroxiden en zelfontledende stoffen moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van hoofdstuk 6.1 en moeten voldoen aan de beproevingsvoorschriften voor verpakkingsgroep II.

 

4.1.7.1.2

De verpakkingsmethoden voor organische peroxiden en zelfontledende stoffen zijn vermeld in verpakkingsinstructie P520 en worden aangeduid met OP1 t/m OP8. De hoeveelheden die voor elke verpakkingsmethode staan gespecificeerd, zijn de maximaal toegestane hoeveelheden per collo.

 

4.1.7.1.3

De verpakkingsmethoden die geschikt zijn voor de afzonderlijke, reeds ingedeelde organische peroxiden en zelfontledende stoffen, zijn opgenomen in 2.2.41.4 en 2.2.52.4.

 

4.1.7.1.4

Voor nieuwe organische peroxiden, nieuwe zelfontledende stoffen of nieuwe formuleringen van reeds ingedeelde organische peroxiden of zelfontledende stoffen moet de volgende procedure worden gebruikt om de bijbehorende verpakkingsmethode toe te wijzen:

  1. ORGANISCH PEROXIDE, TYPE B of ZELFONTLEDENDE STOF, TYPE B:
    Verpakkingsmethode OP5 moet worden toegepast, onder voorwaarde dat het organisch peroxide (of de zelfontledende stof) voldoet aan de criteria van 20.4.3 b) [resp. 20.4.2 b)] van het Handboek Beproevingen en criteria in één van de in de verpakkingsmethode aangegeven verpakkingen. Indien het organisch peroxide (of de zelfontledende stof) alleen aan deze criteria kan voldoen in een kleinere verpakking dan die genoemd bij verpakkingsmethode OP5 (d.w.z. in een van de verpakkingen vermeld onder OP1 t/m OP4), dan moet de verpakkingsmethode overeenkomend met het lagere OP-nummer worden toegepast.
  2. ORGANISCH PEROXIDE, TYPE C of ZELFONTLEDENDE STOF, TYPE C:
    Verpakkingsmethode OP6 moet worden toegepast, onder voorwaarde dat het organisch peroxide (of de zelfontledende stof) voldoet aan de criteria van 20.4.3 c) [resp. 20.4.2 c)] van het Handboek beproevingen en criteria in één van de in de verpakkingsmethode aangegeven verpakkingen. Indien het organisch peroxide (of de zelfontledende stof) alleen aan deze criteria kan voldoen in een kleinere verpakking dan die genoemd bij verpakkingsmethode OP6, dan moet de verpakkingsmethode overeenkomend met het lagere OP-nummer worden toegepast.
  3. ORGANISCH PEROXIDE, TYPE D of ZELFONTLEDENDE STOF, TYPE D:
    Voor dit type organisch peroxide of zelfontledende stof moet verpakkingsmethode OP7 worden toegepast;
  4. ORGANISCH PEROXIDE, TYPE E of ZELFONTLEDENDE STOF, TYPE E:
    Voor dit type organisch peroxide of zelfontledende stof moet verpakkingsmethode OP8 worden toegepast;
  5. ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F of ZELFONTLEDENDE STOF, TYPE F:
    Voor dit type organisch peroxide of zelfontledende stof moet verpakkingsmethode OP8 worden toegepast.

 

4.1.7.2

Gebruik van IBC's

4.1.7.2.1

De reeds ingedeelde organische peroxiden die met name in verpakkingsinstructie IBC520 zijn genoemd, mogen overeenkomstig deze verpakkingsinstructie in IBC's worden vervoerd. IBC’s moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van hoofdstuk 6.5 en moeten voldoen aan de beproevingsvoorschriften voor verpakkingsgroep II.

 

4.1.7.2.2

Andere organische peroxiden en zelfontledende stoffen van type F mogen in IBC's vervoerd worden onder de voorwaarden vastgesteld door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst, indien deze autoriteit op grond van beproevingsresultaten van oordeel is dat een dergelijk vervoer veilig kan plaatsvinden.
De uitgevoerde beproevingen moeten onder meer:

  1. aantonen dat het organisch peroxide (of de zelfontledende stof) voldoet aan de principes voor de classificatie aangegeven in 20.4.3 f) [(resp. 20.4.2 f)] van het Handboek beproevingen en criteria, uitgang van box F in afbeelding 20.1 b) van het Handboek;
  2. aantonen van compatibiliteit van alle materialen die normalerwijze tijdens vervoer met de stof in contact komen;
  3. de voor het vervoer van de stof in de betreffende IBC geldende, van de SADT afgeleide controle- en kritieke temperaturen, indien van toepassing, vaststellen;
  4. mogelijk maken, indien van toepassing, drukontlastingsinrichtingen (voor noodgevallen) te ontwerpen; en
  5. bepalen of voor het veilige vervoer van de stof bijzondere voorschriften noodzakelijk zijn.

Indien het land van herkomst geen Overeenkomstsluitende Partij is bij het ADR, moeten de classificatie en de vervoersvoorwaarden worden erkend door de bevoegde autoriteit van de eerste Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR, die bij de zending betrokken is.

 

4.1.7.2.3

Noodgevallen waarmee rekening gehouden moet worden, zijn zichzelf versnellende ontleding en aanwezigheid in een brandhaard. Teneinde explosief bezwijken van metalen of combinatie-IBC's met een volwandige metalen omhulling te voorkomen, moeten de drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen zo zijn ontworpen, dat alle ontledingsproducten en dampen afgeblazen worden, die vrijkomen als gevolg van zichzelf versnellende ontleding of gedurende een periode van niet minder dan 1 uur aanwezigheid in een brandhaard, berekend met behulp van de in 4.2.1.13.8 gegeven vergelijkingen.

 

4.1.8

Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor infectueuze stoffen (klasse 6.2)

4.1.8.1

Afzenders van infectueuze stoffen moeten waarborgen dat colli op zodanige wijze worden voorbereid dat ze in goede staat op hun bestemming aankomen en tijdens het vervoer geen gevaar opleveren voor personen of dieren.

 

4.1.8.2

De definities in 1.2.1 en de algemene voorschriften van 4.1.1.1 t/m 4.1.1.17, uitgezonderd 4.1.1.10 t/m 4.1.1.12 en 4.1.1.15, zijn van toepassing op colli met infectueuze stoffen. Vloeistoffen moeten alleen in verpakkingen worden gevuld, die in voldoende mate bestand zijn tegen de inwendige druk die zich onder normale vervoersomstandigheden kan ontwikkelen.

 

4.1.8.3

Een gespecificeerde inhoudsopgave moet tussen de secundaire verpakking en de buitenverpakking worden bijgesloten. Indien de te vervoeren infectueuze stoffen onbekend zijn, maar vermoed wordt dat ze voldoen aan de criteria voor opname in categorie A, moeten op het document binnenin de buitenverpakking de woorden "vermoedelijk infectueuze stof van categorie A" tussen haakjes worden aangegeven na de juiste vervoersnaam

 

4.1.8.4

Voordat een lege verpakking naar de afzender wordt teruggezonden, of naar elders wordt gezonden, moet zij worden gedesinfecteerd of gesteriliseerd om alle gevaren op te heffen en elk etiket of elk kenmerk dat aangeeft dat de verpakking een infectueuze stof had bevat, moet worden verwijderd of uitgewist.

 

4.1.8.5

Indien een gelijkwaardig prestatieniveau is gewaarborgd, zijn de volgende wijzigingen van de primaire houders die in een secundaire verpakking zijn geplaatst, toegestaan, zonder dat het gehele collo aan verdere beproevingen dient te worden onderworpen:

  1. Primaire houders met afmetingen gelijk aan of kleiner dan die van de beproefde primaire houders mogen worden gebruikt, onder voorwaarde dat:
    1. het ontwerp van de primaire houders overeenkomt met dat van de beproefde primaire houders (bijv. de vorm, rond, rechthoekig, enz.);
    2. het materiaal voor de constructie van de primaire houders (bijv. glas, kunststof, metaal) een weerstand biedt tegen de belastingen van stoot of stapeling, die gelijk is aan of hoger dan die van de oorspronkelijk beproefde primaire houders;
    3. de primaire houders gelijke of kleinere openingen bezitten, en het ontwerp van de sluiting overeenkomstig is (bijv. schroefdop, drukdeksel, enz.);
    4. er voldoende extra opvulmateriaal wordt gebruikt om lege ruimten op te vullen en om aanzienlijke beweging van de primaire houders te voorkomen; en
    5. de primaire houders in de secundaire verpakking op dezelfde wijze als in de beproefde verpakking zijn georiënteerd.
  2. Er kan een kleiner aantal van de beproefde primaire houders, of van de alternatieve, bovenstaand onder a) vermelde typen primaire houders worden gebruikt, onder voorwaarde dat voldoende opvulmateriaal wordt toegevoegd om de lege ruimte(n) op te vullen en te verhinderen dat de primaire houders in belangrijke mate bewegen.

 

4.1.8.6

De subsecties 4.1.8.1 t/m 4.1.8.5 zijn alleen van toepassing op infectueuze stoffen van categorie A (UN-nummers 2814 (1,2,3) en 2900 (1,2,3)).

Zij zijn niet van toepassing op UN 3373 (1,2) BIOLOGISCHE STOF, CATEGORIE B (zie 4.1.4.1, verpakkingsinstructie P650), en niet op UN 3291 (1,2) ZIEKENHUISAFVAL, ONGESPECIFICEERD, N.E.G. of (BIO)MEDISCH AFVAL, N.E.G. of GEREGLEMENTEERD MEDISCH AFVAL, N.E.G.

 

4.1.8.7

Voor het vervoer van dierlijke stoffen mogen verpakkingen of IBC's die niet uitdrukkelijk in de verpakkingsinstructie die van toepassing is zijn toegestaan, niet worden gebruikt voor het vervoer van een stof of voorwerp, tenzij dit uitdrukkelijk is toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst *2 en onder voorwaarde dat:

  1. de alternatieve verpakking voldoet aan de algemene voorschriften van dit Deel;
  2. indien de verpakkingsinstructie aangegeven in kolom (8) van tabel A van hoofdstuk 3.2 dit vermeldt, de alternatieve verpakking voldoet aan de voorschriften van Deel 6;
  3. de bevoegde autoriteit van het land van herkomst *2 vaststelt dat de alternatieve verpakking tenminste hetzelfde veiligheidsniveau verschaft als in het geval dat de stof zou zijn verpakt overeenkomstig een methode aangegeven in de speciale verpakkingsinstructie vermeld in kolom (8) van tabel A van hoofdstuk 3.2; en
  4. een kopie van de goedkeuring van de bevoegde autoriteit bij elke zending aanwezig is of in het vervoersdocument is aangegeven dat de alternatieve verpakking goedgekeurd is door de bevoegde autoriteit.

*2 Indien het land van herkomst geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, de bevoegde autoriteit van de eerste Overeenkomstsluitende Partij die door de zending wordt bereikt.

4.1.9

Bijzondere verpakkingsvoorschriften voor radioactieve stoffen

4.1.9.1

Algemeen

4.1.9.1.1

Radioactieve stoffen, verpakkingen en colli moeten voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.4. De hoeveelheid radioactieve stoffen in een collo mag niet meer bedragen dan de grenswaarden, gespecificeerd in 2.2.7.2.2, 2.2.7.2.4.1, 2.2.7.2.4.4, 2.2.7.2.4.5, 2.2.7.2.4.6, bijzondere bepaling 336 van hoofdstuk 3.3 en 4.1.9.3.
De typen verpakkingen, opgenomen in het ADR, zijn:

  1. Vrijgesteld collo (zie 1.7.1.5);
  2. Industrieel collo van type 1 (collo van type IP-1);
  3. Industrieel collo van type 2 (collo van type IP-2);
  4. Industrieel collo van type 3 (collo van type IP-3);
  5. Collo van type A;
  6. Collo van type B(U);
  7. Collo van type B(M);
  8. Collo van type C.

Colli die splijtbare stoffen of uraniumhexafluoride bevatten, zijn onderworpen aan aanvullende voorschriften.

 

4.1.9.1.2

De afwrijfbare besmetting op de buitenoppervlakken van elk collo moet op een zo laag mogelijk niveau worden gehouden en mag onder routinematige vervoersomstandigheden de hierna volgende grenswaarden niet overschrijden:

  1. 4 Bq/cm2 voor bèta- en gammastralers en alfastralers van geringe toxiciteit; en
  2. 0,4 Bq/cm2 voor alle andere alfastralers.

Deze grenswaarden zijn van toepassing bij middeling over een willekeurig gebied van 300 cm2 van een willekeurig deel van het oppervlak.

 

4.1.9.1.3

Een collo mag geen andere artikelen bevatten dan die welke noodzakelijk zijn voor het gebruik van de radioactieve stoffen. De wisselwerking tussen deze artikelen en het collo, onder de vervoersvoorwaarden van toepassing op het ontwerp, mag de veiligheid van het collo niet verlagen.

 

4.1.9.1.4

Uitgezonderd het in 7.5.11, CV33 bepaalde, mag het niveau van afwrijfbare besmetting op de uitwendige en inwendige oppervlakken van oververpakkingen, containers, tanks, IBC's en voertuigen niet meer bedragen dan de in 4.1.9.1.2 gespecificeerde grenswaarden.

Dit voorschrift is niet van toepassing op de binnenzijde van containers die worden gebruikt als verpakking, beladen of leeg.

 

4.1.9.1.5

Bij radioactieve stoffen met andere gevaarseigenschappen moet bij het ontwerp van de verpakking rekening worden gehouden met deze eigenschappen. Radioactieve stoffen met een bijkomend gevaar, verpakt in colli, waarvoor goedkeuring door de bevoegde autoriteit niet is vereist, moeten worden vervoerd in verpakkingen, IBC’s, tanks of bulkcontainers die volledig voldoen aan de voorschriften van de desbetreffende hoofdstukken van Deel 6 al naar gelang, alsmede aan de voorschriften van de hoofdstukken 4.1, 4.2 of 4.3 die van toepassing zijn voor dat bijkomende gevaar.

 

4.1.9.1.6

Voordat een verpakking voor de eerste maal wordt gebruikt voor het vervoer van radioactieve stoffen moet worden bevestigd dat zij conform de ontwerpspecificaties is vervaardigd, teneinde naleving van de desbetreffende bepalingen van het ADR en eventueel van toepassing zijnde certificaten van goedkeuring te kunnen waarborgen.

Daarnaast moet worden voldaan aan de volgende voorschriften, indien van toepassing:

  1. Indien de berekeningsdruk in de borghouder hoger is dan 35 kPa (0,35 bar) (overdruk), moet zijn vastgesteld dat de borghouder van de verpakking voldoet aan de goedgekeurde ontwerpvoorschriften betreffende het vermogen van de borghouder om de ongeschonden staat onder die druk te handhaven.
  2. Bij elke verpakking die bestemd is om te worden gebruikt als collo van type B(U), type B(M) of type C en bij elke verpakking die is bedoeld om splijtbare stoffen te bevatten, moet zijn vastgesteld dat de doelmatigheid van de afscherming en van de borghouder en, zo nodig, van de warmteoverdrachtskenmerken, binnen de grenswaarden liggen, die op het goedgekeurde model van toepassing zijn of daarvoor zijn vastgesteld.
  3. Bij elke verpakking die is bedoeld om splijtbare stoffen te bevatten moet worden gewaarborgd dat de effectiviteit van de criticaliteits-veiligheidskenmerken zich binnen de grenswaarden bevindt die van toepassing zijn op of gespecificeerd zijn voor het ontwerp, en met name waar uitdrukkelijk neutronenvergiften als bestanddeel zijn ingesloten om aan de bepalingen van 6.4.11.1 te voldoen, moeten beproevingen zijn uitgevoerd om de aanwezigheid en de verdeling van deze neutronenvergiften te bevestigen.

 

4.1.9.1.7

Voorafgaand aan de verzending van een collo moet worden gewaarborgd dat het collo:

  1. geen andere radionucliden bevat dat die welke zijn gespecificeerd voor het desbetreffende model van colli; en evenmin
  2. inhoud bevat waarvan de vorm of de fysieke of chemische toestand afwijkt van die welke zijn gespecificeerd voor het desbetreffende model van colli.

 

4.1.9.1.8

Voorafgaand aan elke verzending van een collo moet worden gecontroleerd of is voldaan aan alle relevante voorschriften zoals gespecificeerd in de desbetreffende bepalingen van het ADR en in de van toepassing zijnde certificaten van goedkeuring.

Daarnaast moet zijn voldaan aan de volgende voorschriften, indien van toepassing:

  1. Er moet zijn gecontroleerd of de hijsinrichtingen die niet aan de bepalingen van 6.4.2.2 voldoen, zijn verwijderd, of op andere wijze voor het hijsen van het collo onbruikbaar zijn gemaakt, overeenkomstig 6.4.2.3.
  2. Colli van type B(U), type B(M) en type C moeten zijn bewaard totdat de evenwichtstoestand voldoende is benaderd, om aan te tonen dat deze overeenkomt met de voor de verzending geldende voorwaarden van temperatuur en druk, tenzij ontheffing van deze bepalingen is verleend door een unilaterale toestemming.
  3. Bij elk collo van type B(U), type B(M) en type C moet door onderzoek en/of geschikte beproevingen zijn vastgesteld dat alle sluitingen, afsluiters of andere openingen van de borghouder waardoor de radioactieve inhoud zou kunnen ontsnappen, naar behoren zijn gesloten en eventueel verzegeld op dezelfde wijze als voor het aantonen van de overeenstemming met de voorschriften van 6.4.8.8 en 6.4.10.3.
  4. Voor colli die splijtbare stoffen bevatten, moeten de meting, gespecificeerd in 6.4.11.5 (b), en de beproevingen voor het aantonen van de afsluiting van elk collo, zoals gespecificeerd in 6.4.11.8, zijn uitgevoerd.
  5. Voor colli die bedoeld zijn voor transport na opslag moet worden verzekerd dat alle onderdelen     van de verpakking en de radioactieve inhoud tijdens de opslag zijn onderhouden op zodanige wijze dat aan alle hiervoor relevante voorschriften van het ADR is voldaan, evenals aan de van toepassing zijnde certificaten.

 

4.1.9.1.9

De afzender moet ook een kopie hebben van alle instructies met betrekking tot het op deugdelijke wijze sluiten van het collo en alle voorbereidingen voor de verzending voordat er een verzending volgens de voorwaarden van de certificaten plaatsvindt.

 

4.1.9.1.10

Behalve voor zendingen onder exclusief gebruik, mag de transportindex van geen enkel collo of geen enkele oververpakking hoger zijn dan 10, terwijl de criticaliteits-veiligheidsindex van geen enkel collo of geen enkele oververpakking hoger mag zijn dan 50.

 

4.1.9.1.11

Met uitzondering van colli of oververpakkingen die onder exclusief gebruik worden vervoerd onder de voorwaarden aangegeven in 7.5.11, CV33 (3.5) a), mag het hoogste dosistempo op enig punt van de uitwendige oppervlakken van een collo of oververpakking niet hoger zijn dan 2 mSv/h.

 

4.1.9.1.12

Het hoogste dosistempo op enig punt van de uitwendige oppervlakken van een collo of oververpakking, vervoerd onder exclusief gebruik, mag niet hoger zijn dan 10 mSv/h.

 

4.1.9.2

Voorschriften en controlemaatregelen voor het vervoer van LSA-stoffen en SCO

4.1.9.2.1

De hoeveelheid LSA-stoffen of SCO in een enkelvoudig collo van type IP-1, collo van type IP-2 of collo van type IP-3, of in een voorwerp, of in een verzameling van voorwerpen, al naar gelang, moet zodanig zijn beperkt dat het uitwendige dosistempo op een afstand van 3 m van de niet afgeschermde stof of het niet afgeschermde voorwerp of verzameling van voorwerpen 10 mSv/ h niet overschrijdt.

 

4.1.9.2.2

Voor LSA-stoffen en SCO die bestaan uit niet onder 2.2.7.2.3.5 vrijgestelde splijtbare stoffen of deze bevatten, moet worden voldaan aan de toepasselijke voorschriften van 7.5.11, bijzondere bepaling CV33 (4.1) en (4.2).

 

4.1.9.2.3

Voor LSA-stoffen en SCO die bestaan uit splijtbare stoffen of deze bevatten, moet worden voldaan aan de toepasselijke voorschriften van 6.4.11.1.

 

4.1.9.2.4

LSA-stoffen en SCO van de groepen LSA-I en SCO-I en SCO-III mogen onverpakt worden vervoerd onder de volgende voorwaarden:

  1. Alle niet verpakte stoffen, met uitzondering van ertsen, die slechts natuurlijke radionucliden bevatten, moeten zodanig worden vervoerd, dat er onder routinematige vervoersomstandigheden geen verlies van de inhoud uit het voertuig plaatsvindt en geen verlies van afscherming optreedt;
  2. Ieder voertuig moet worden gebruikt onder exclusief gebruik, tenzij uitsluitend SCO-I wordt vervoerd, waarvan de besmetting op bereikbare en niet bereikbare oppervlakken niet hoger is dan tienmaal het toepasselijke niveau volgens de definitie van “besmetting” in 2.2.7.1.2;
  3. Indien het vermoeden bestaat, dat bij SCO-I de afwrijfbare besmetting op niet bereikbare oppervlakken de waarden, aangegeven in 2.2.7.2.3.2 a) i), overschrijdt, moeten maatregelen worden getroffen om te verhinderen dat radioactieve stoffen in het voertuig kunnen vrijkomen;
  4. Onverpakte splijtbare stoffen moeten voldoen aan de voorschriften van 2.2.7.2.3.5 (e).
  5. Voor SCO-III:
    1. Het vervoer is exclusief;
    2. Stapelen is niet toegestaan;
    3. Alle handelingen die samenhangen met de zending, inclusief bescherming tegen straling, noodmaatregelen en alle administratieve handelingen en special voorzieningen en ook alle operationele controlemaatregelen moeten zijn opgenomen in een vervoersplan. Uit dit plan moet blijken dat het veiligheidsniveau van het transport minimaal gelijk is aan het niveau dat gehaald zou worden als de vereisten van 6.4.7.14 (alleen voor de proef die is beschreven in 6.4.15.6, voorafgegaan door de proef uit 6.4.15.2 en 6.4.15.3) zouden zijn opgevolgd;
    4. Voor een Type IP-2 verpakking moet worden voldaan aan de voorschriften van 6.4.5.1 en 6.4.5.2, behalve dat de maximale schade zoals bedoeld in 6.4.15.4 mag worden vastgesteld aan de hand van de voorschriften in het transportplan, en de voorschriften in 6.4.15.5 zijn niet van toepassing;
    5. Het voorwerp en alle mogelijke afschermingen zijn goed gezekerd in overeenstemming met 6.4.2.1;
    6. De zending vindt plaats onder een multilaterale goedkeuring.

 

4.1.9.2.5

 LSA-stoffen en SCO moeten, tenzij anders is bepaald in 4.1.9.2.4, worden verpakt volgens de tabel hieronder:

RADIOACTIEVE INHOUD TYPE INDUSTRIEEL COLLO
EXCLUSIEF GEBRUIK NIET ONDER EXCLUSIEF GEBRUIK
LSA-I
Vast a
Vloeibaar
Type IP-1 Type IP-1 Type IP-1 Type IP-2
LSA-II
Vast
Vloeibaar en gasvormig
Type IP-2 Type IP-2 Type IP-2 Type IP-3
LSA-III Type IP-2 Type IP-3
SCO-I a Type IP-1 Type IP-1
SCO-II Type IP-2 Type IP-2

 a Onder de in 4.1.9.2.4 omschreven voorwaarden mogen LSA-I-stoffen en SCO-I onverpakt worden vervoerd.

 

4.1.9.3

Colli die splijtbare stoffen bevatten
De inhoud van colli die splijtbare stoffen bevatten moet voldoen aan de voorschriften voor het model van colli zoals aangegeven hetzij rechtstreeks in het ADR hetzij in het certificaat van goedkeuring.

 

4.1.10

Bijzondere voorschriften voor gezamenlijke verpakking

4.1.10.1

Indien gezamenlijke verpakking volgens de voorschriften van deze sectie wordt toegestaan, mogen gevaarlijke goederen met andere gevaarlijke goederen of andere goederen gezamenlijk in samengestelde verpakkingen overeenkomstig 6.1.4.21 worden verpakt, onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren en dat aan alle andere toepasselijke voorschriften van deze sectie wordt voldaan:

Opmerking 1: Zie ook 4.1.1.5 en 4.1.1.6.

Opmerking 2: Voor radioactieve stoffen, zie 4.1.9.

 

4.1.10.2

Indien houten of kartonnen dozen als buitenverpakkingen worden gebruikt, mag een collo dat verschillende gezamenlijk verpakte goederen bevat, met uitzondering van colli die uitsluitend goederen van klasse 1 of uitsluitend goederen van klasse 7 bevatten, niet meer wegen dan 100 kg.

 

4.1.10.3

Tenzij anders is voorgeschreven door een bijzondere bepaling die volgens 4.1.10.4 van toepassing is, mogen gevaarlijke goederen van dezelfde klasse en dezelfde classificatiecode gezamenlijk worden verpakt.

 

4.1.10.4

Voor zover voor een bepaalde positie in kolom (9b) van tabel A van hoofdstuk 3.2 is aangegeven, zijn de volgende bijzondere voorschriften van toepassing op de gezamenlijke verpakking van de aan die positie toegewezen goederen met andere goederen in hetzelfde collo.

MP-01

Bepaling MP 01

Mag alleen gezamenlijk worden verpakt met goederen van hetzelfde type binnen dezelfde compatibiliteitsgroep


MP-02

Bepaling MP 02

Mag niet gezamenlijk worden verpakt met andere goederen.


MP-03

Bepaling MP 03

Gezamenlijke verpakking van UN-nummer 1873 met UN-nummer 1802 is toegestaan.


MP-04

Bepaling MP 04

Mag niet gezamenlijk worden verpakt met goederen van andere klassen of met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR.

Indien dit organisch peroxide echter een harder is of een meercomponentensysteem voor stoffen van klasse 3, is gezamenlijke verpakking met deze stoffen van klasse 3 toegestaan.


MP-05

Bepaling MP 05

De stoffen van UN-nummer 2814 (1,2,3) en UN-nummer 2900 (1,2,3) mogen gezamenlijk in een samengestelde verpakking overeenkomstig verpakkingsinstructie P620 worden verpakt. Zij mogen niet gezamenlijk worden verpakt met andere goederen;

dit is niet van toepassing op UN 3373 (1,2) biologische stof, categorie B, verpakt overeenkomstig verpakkingsinstructie P650 of op stoffen die als koelmiddelen zijn toegevoegd, bijv. ijs, droogijs of sterk gekoelde, vloeibare stikstof.


MP-06

Bepaling MP 06

Mag niet gezamenlijk worden verpakt met andere goederen. Dit is niet van toepassing op stoffen die als koelmiddelen zijn toegevoegd, bijv. ijs, droogijs of sterk gekoelde, vloeibare stikstof.


MP-07

Bepaling MP 07

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 liter per binnenverpakking, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

  • met goederen van dezelfde klasse, die onder een andere classificatiecode vallen, indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-08

Bepaling MP 8

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 3 liter per binnenverpakking, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

  • met goederen van dezelfde klasse, die onder een andere classificatiecode vallen, indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-09

Bepaling MP 9

Mag gezamenlijk worden verpakt in een buitenverpakking voor samengestelde verpakkingen volgens 6.1.4.21:

  • met andere goederen van klasse 2;
  • met goederen van andere klassen, indien gezamenlijke verpakking ook voor goederen van deze klassen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-10

Bepaling MP 10

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg per binnenverpakking, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

  • met goederen van dezelfde klasse, die onder een andere classificatiecode vallen, of met goederen van andere klassen, indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-11

Bepaling MP 11

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg per binnenverpakking, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

  • met goederen van dezelfde klasse, die onder een andere classificatiecode vallen, of met goederen van andere klassen (uitgezonderd stoffen van verpakkingsgroep I of II van klasse 5.1), indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-12

Bepaling MP 12

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg per binnenverpakking, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

  • met goederen van dezelfde klasse, die onder een andere classificatiecode vallen, of met goederen van andere klassen (uitgezonderd stoffen van verpakkingsgroep I of II van klasse 5.1), indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR, onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.

Colli mogen niet meer wegen dan 45 kg. Indien echter kartonnen dozen als buitenverpakkingen worden gebruikt, mag een collo niet meer wegen dan 27 kg.


MP-13

Bepaling MP 13

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 3 kg per binnenverpakking en per collo, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

  • met goederen van dezelfde klasse, die onder een andere classificatiecode vallen, of met goederen van andere klassen, indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-14

Bepaling MP 14

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 6 kg per binnenverpakking, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

  • met goederen van dezelfde klasse, die onder een andere classificatiecode vallen, of met goederen van andere klassen, indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-15

Bepaling MP 15

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 3 liter per binnenverpakking, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

  • met goederen van dezelfde klasse, die onder een andere classificatiecode vallen, of met goederen van andere klassen, indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-16

Bepaling MP 16

Gereserveerd


MP-17

Bepaling MP 17

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 0,5 liter per binnenverpakking en 1 liter per collo, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

  • met goederen van andere klassen, uitgezonderd klasse 7, indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-18

Bepaling MP 18

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 0,5 kg per binnenverpakking en 1 kg per collo, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

met goederen van andere klassen, uitgezonderd klasse 7, indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-19

Bepaling MP 19

Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 liter per binnenverpakking, gezamenlijk worden verpakt in een samengestelde verpakking volgens 6.1.4.21:

  • met goederen van dezelfde klasse, die onder een andere classificatiecode vallen, of met goederen van andere klassen, indien gezamenlijke verpakking ook voor deze goederen is toegestaan; of
  • met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR,

onder voorwaarde dat zij niet gevaarlijk met elkaar reageren.


MP-20

Bepaling MP 20

  • Mag gezamenlijk worden verpakt met stoffen die onder hetzelfde UN-nummer vallen.
  • Mag niet gezamenlijk worden verpakt met goederen van klasse 1 met verschillende UN-nummers, tenzij dit is voorzien in bijzonder voorschrift MP24.
  • Mag niet gezamenlijk worden verpakt met goederen van andere klassen of met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR.

MP-21

Bepaling MP 21

Mag gezamenlijk worden verpakt met voorwerpen die onder hetzelfde UN-nummer vallen.
Mag niet gezamenlijk worden verpakt met goederen van klasse 1 die onder verschillende UN-nummers vallen, uitgezonderd

  1. hun eigen inleimiddelen, onder voorwaarde dat
    1. die inleimiddelen onder normale vervoersomstandigheden niet in werking kunnen treden; of
    2. dergelijke middelen zijn voorzien van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen die verhinderen dat de ontplofbare stof in het voorwerp ontstoken wordt in het geval dat het ontstekingsmechanisme van het inleimiddel onopzettelijk in werking treedt; of
    3. indien dergelijke middelen niet zijn voorzien van twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen (d.w.z. inleimiddelen die zijn ingedeeld in de compatibiliteitsgroep B), naar de mening van de bevoegde autoriteit van het land van herkomst *3 een onopzettelijke inwerkingtreding van het ontstekingsmechanisme van het inleimiddel onder normale vervoersomstandigheden niet de ontploffing van het voorwerp tot gevolg zal hebben;
  2. voorwerpen van de compatibiliteitsgroepen C, D en E.

Mag niet gezamenlijk worden verpakt met goederen van andere klassen of met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR. Indien goederen volgens deze bijzondere bepaling gezamenlijk worden verpakt, moet rekening worden gehouden met een mogelijke wijziging van de classificatie van colli volgens 2.2.1.1. Voor de omschrijving van de goederen in het vervoersdocument, zie 5.4.1.2.1 b).

*3 Indien het land van herkomst geen Overeenkomstsluitende Partij is bij het ADR, moet de toestemming worden bevestigd door de bevoegde autoriteit van de eerste Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR, die bij de zending betrokken is.


MP-22

Bepaling MP 22

Mag gezamenlijk worden verpakt met voorwerpen die onder hetzelfde UN-nummer vallen.
Mag niet gezamenlijk worden verpakt met goederen van klasse 1 met verschillende UN-nummers, behalve

  1. met hun eigen inleimiddelen, onder voorwaarde dat de inleimiddelen niet in werking treden onder normale vervoersomstandigheden; of
  2. met voorwerpen van de compatibiliteitsgroepen C, D en E; of
  3. indien dit is voorzien in bijzonder voorschrift MP24.

Mag niet gezamenlijk worden verpakt met goederen van andere klassen of met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR.

Indien goederen volgens deze bijzondere bepaling gezamenlijk worden verpakt, moet rekening worden gehouden met een mogelijke wijziging van de classificatie van colli volgens 2.2.1.1. Voor de omschrijving van de goederen in het vervoersdocument, zie 5.4.1.2.1 b).


MP-23

Bepaling MP 23

Mag gezamenlijk worden verpakt met voorwerpen die onder hetzelfde UN-nummer vallen.
Mag niet gezamenlijk worden verpakt met goederen van klasse 1 met verschillende UN-nummers, behalve

  1. met hun eigen inleimiddelen, onder voorwaarde dat de inleimiddelen niet in werking treden onder normale vervoersomstandigheden; of
  2. indien dit is voorzien in bijzonder voorschrift MP24.

Mag niet gezamenlijk worden verpakt met goederen van andere klassen of met goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR.

Indien goederen volgens deze bijzondere bepaling gezamenlijk worden verpakt, moet rekening worden gehouden met een mogelijke wijziging van de classificatie van colli volgens 2.2.1.1. Voor de omschrijving van de goederen in het vervoersdocument, zie 5.4.1.2.1 b


MP-24

4.1.10.4 - Bepaling MP 24

Mag gezamenlijk worden verpakt met goederen met de in de tabel hieronder aangegeven UN-nummers, onder de volgende voorwaarden:

  • indien in de tabel een letter A wordt aangegeven, mogen de goederen met deze UN-nummers zonder speciale massabeperking gezamenlijk in eenzelfde collo worden verpakt;
  • indien in de tabel een letter B wordt aangegeven, mogen de goederen met deze UN- nummers tot een totale massa van 50 kg aan explosieve stof gezamenlijk in eenzelfde collo worden verpakt.

Indien goederen volgens deze bijzondere bepaling gezamenlijk worden verpakt, moet rekening worden gehouden met een mogelijke wijziging van de classificatie van colli volgens 2.2.1.1. Voor de omschrijving van de goederen in het vervoersdocument, zie 5.4.1.2.1 b).

4.1.10.4   MP24