Hoofdstuk 2 | ||
1.2 | Definities, meeteenheden en afkortingen | |
1.2.1 | Definities | |
1.2.2 | Meeteenheden |
Hoofdstuk 5 | ||
1.5 | Afwijkingen | |
1.5.1 | Tijdelijke afwijkingen | |
1.5.2 | Gereserveerd |
2.2.2
Klasse 2 Gassen
2.2.2.1
Criteria
De titel van klasse 2 omvat zuivere gassen, gasmengsels, mengsels van één of meer gassen met één of meer andere stoffen, alsmede voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten.
Onder gassen worden stoffen verstaan, die
- bij 50 gradeno C een dampdruk hebben hoger dan 300 kPa (3 bar); of
- bij 20 gradeno C en de standaarddruk van 101,3 kPa volledig gasvormig zijn.
Opmerking 1: UN 1052 FLUORWATERSTOF, WATERVRIJ, is echter een stof van klasse 8.
Opmerking 2: Een zuiver gas mag andere bestanddelen bevatten, die afkomstig zijn van het productieproces of die worden toegevoegd om de stabiliteit van het product te handhaven, onder voorwaarde dat de concentratie van deze bestanddelen niet de indeling of de vervoersvoorwaarden, zoals vullingsgraad, vuldruk of beproevingsdruk wijzigt.
Opmerking 3: De n.e.g.-posities in de subsectie 2.2.2.3 omvatten zowel zuivere gassen als gasmengsels.
De stoffen en voorwerpen van de klasse 2 zijn als volgt ingedeeld:
- Samengeperst gas: een gas dat, indien het voor vervoer onder druk is verpakt, bij -50 gradeno C geheel gasvormig is; deze categorie omvat alle gassen met een kritische temperatuur van tenhoogste -50 gradeno C;
- Vloeibaar gemaakt gas: een gas dat indien het voor vervoer onder druk is verpakt, bij temperaturen hoger dan -50 graden C gedeeltelijk vloeibaar is. Onderscheid wordt gemaakt tussen:
- onder hoge druk vloeibaar gemaakt gas: een gas met een kritische temperatuur hoger dan -50o C en ten hoogste + 65o C; en
- onder lage druk vloeibaar gemaakt gas: een gas met een kritische temperatuur boven + 65o graden C;
- Sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas: een gas dat, indien het verpakt is voor vervoer, vanwege zijn lage temperatuur gedeeltelijk vloeibaar is.
- Opgelost gas: een gas dat, indien het voor vervoer onder druk is verpakt, in een oplosmiddel in vloeibare fase is opgelost;
- Spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen);
- Andere voorwerpen, die gas onder druk bevatten;
- Drukloze gassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters);
- Chemische stoffen onder druk: vloeibare, pasteuze of poedervormige stoffen, onder druk gezet met een voortdrijvende stof die voldoet aan de definitie van een samengeperst of vloeibaar gemaakt gas en mengsels daarvan.
- Geadsorbeerd gas: een gas dat, wanneer het ten vervoer wordt verpakt, op een vast en poreus materiaal wordt geadsorbeerd, resulterend in een inwendige druk in de houder van minder dan 101,3 kPa bij 20° C en minder dan 300 kPa bij 50° C.
De stoffen en voorwerpen (uitgezonderd spuitbussen en chemische stoffen onder druk) van klasse 2, zijn op grond van hun gevaarseigenschappen in één van de volgende groepen ingedeeld:
- A verstikkend;
- O oxiderend;
- F brandbaar;
- T giftig;
- TF giftig, brandbaar;
- TC giftig, bijtend;
- TO giftig, oxiderend;
- TFC giftig, brandbaar, bijtend;
- TOC giftig, oxiderend, bijtend.
Indien gassen of gasmengsels volgens de criteria gevaarlijke eigenschappen bezitten, die verbonden zijn aan meer dan één groep, hebben groepen, aangeduid met letter T voorrang boven alle andere groepen. De groepen, aangeduid met letter F hebben voorrang boven de groepen, aangeduid met letters A of O.
Opmerking 1: In de VN-modelbepalingen, de IMDG Code en in de Technische instructies van de ICAO zijn de gassen op grond van hun overheersende gevaar in één van de volgende drie subklassen ingedeeld:
- subklasse 2.1: brandbare gassen (komt overeen met de groepen, aangeduid met hoofdletter F).
- subklasse 2.2: niet brandbare, niet giftige gassen (komt overeen met de groepen, aangeduid met hoofdletter A of O).
- subklasse 2.3: giftige gassen (komt overeen met de groepen, aangeduid met hoofdletter T, d.w.z. T, TF, TC, TO, TFC en TOC).
Opmerking 2: Houders, klein, met gas (UN-nummer 2037) moeten overeenkomstig het gevaar van de inhoud in de groepen A t/m TOC worden ingedeeld. Voor spuitbussen (UN-nummer 1950, zie 2.2.2.1.6. Voor chemische stoffen onder druk (UN-nummers 3500 t/m 3505), zie 2.2.2.1.7.
Opmerking 3: Bijtende gassen worden als giftig beschouwd en zijn derhalve ingedeeld in de groepen TC, TFC of TOC.
De stoffen en voorwerpen (uitgezonderd spuitbussen en chemische stoffen onder druk) die niet met name zijn genoemd in tabel A van hoofdstuk 3.2 moeten volgens 2.2.2.1.2 en 2.2.2.1.3 worden ingedeeld in een in 2.2.2.3 vermelde verzamelaanduiding. De volgende criteria zijn van toepassing:
Verstikkende gassen
Niet oxiderende, niet brandbare en niet giftige gassen, die de zuurstof, welke gewoonlijk in de atmosfeer aanwezig is, verdunnen of verdringen.
Brandbare gassen
Gassen die bij 20o C en de standaarddruk van 101,3 kPa
- in een mengsel van ten hoogste 13 vol.-% gas met lucht brandbaar zijn; of
- onafhankelijk van de onderste explosiegrens een explosiegebied met lucht bezitten van ten minste 12 %.
De brandbaarheid moet worden vastgesteld door beproevingen of door berekeningen volgens de methoden welke door de ISO zijn aanvaard (zie ISO-norm 10156:2017).
Indien voor de toepassing van deze methoden onvoldoende gegevens ter beschikking staan, mogen gelijkwaardige beproevingsmethoden, die door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst zijn erkend, worden toegepast.
Indien het land van herkomst geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, dan moeten deze methoden worden erkend door de bevoegde autoriteit van de eerste Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR, die bij de zending betrokken is.
Oxiderende gassen
Gassen die, in het algemeen door het verschaffen van zuurstof, de verbranding van andere stoffen in sterkere mate kunnen veroorzaken of bevorderen dan lucht. Dit zijn zuivere gassen of gasmengsels met een oxiderende werking hoger dan 23,5%, bepaald volgens een methode aangegeven in ISO 10156:2017.
Giftige gassen
Opmerking: Gassen, die gedeeltelijk of volledig vanwege hun bijtende eigenschappen aan de criteria voor de giftigheid voldoen, moeten als giftig worden ingedeeld. Voor het mogelijke bijkomende gevaar van bijtende werking, zie ook de criteria onder de titel "Bijtende gassen".
Gassen waarvan,
- bekend is dat zij zo giftig of bijtend voor de mens zijn, dat zij een gevaar voor de gezondheid betekenen; of
- wordt aangenomen dat zij giftig of bijtend voor de mens zijn, omdat bij de proeven volgens 2.2.61.1 hun LC50-waarde voor de acute giftigheid lager dan of gelijk aan 5000 ml/m3 (ppm) is.
Voor de indeling van gasmengsels (met inbegrip van dampen van stoffen van andere klassen) mag de
volgende formule worden gebruikt:
waarin
- fi = molaire fractie van de i-de component van het mengsel
- Ti= giftigheidskengetal van de i-de component van het mengsel.De Ti-waarde is gelijk aan de LC50-waarde, aangegeven in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1.
Is de LC50-waarde in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 niet aangegeven, dan moet de in de wetenschappelijke literatuur aanwezige LC50-waarde worden gebruikt.
Is de LC50-waarde niet bekend, dan wordt het giftigheidskengetal berekend uitgaande van de laagste LC50-waarde van stoffen met gelijksoortige fysiologische en chemische eigenschappen, of, als dit de enige praktische mogelijkheid is, door het uitvoeren van proeven.
Bijtende gassen
Gassen of gasmengsels, die volledig vanwege hun bijtende werking aan de criteria voor de giftigheid voldoen, moeten als giftig met bijkomend gevaar bijtend worden ingedeeld.
Een gasmengsel, dat als giftig wordt beschouwd vanwege het gecombineerde effect van bijtende werking en giftigheid, heeft als bijkomend gevaar de bijtende werking indien op grond van menselijke ervaring bekend is, dat het mengsel een destructieve werking heeft op de huid, de ogen, of de slijmvliezen, of als de LC50-waarde van de bijtende componenten van het mengsel, berekend volgens de volgende formule lager dan of gelijk aan 5000 ml/m3 (ppm) is:
waarin:
- fci = molaire fractie van de i-de bijtende component van het mengsel
- Tci = giftigheidskengetal van de i-de bijtende component van het mengsel.
De Tci-waarde is gelijk aan de LC50-waarde, aangegeven in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1.
Is de LC50-waarde in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 niet aangegeven, dan moet de in de wetenschappelijke literatuur aanwezige LC50-waarde worden gebruikt.
Is de LC50-waarde niet bekend, dan wordt het giftigheidskengetal berekend uitgaande van de laagste LC50-waarde van stoffen met gelijksoortige fysiologische en chemische eigenschappen, of, als dit de enige praktische mogelijkheid is, door het uitvoeren van proeven.
Spuitbussen
Spuitbussen (UN-nummer 1950) worden overeenkomstig hun gevaarseigenschappen als volgt in één van de
volgende groepen ingedeeld:
- A verstikkend;
- O oxiderend;
- F brandbaar;
- T giftig;
- C bijtend;
- CO bijtend, oxiderend;
- FC brandbaar, bijtend;
- TF giftig, brandbaar;
- TC giftig, bijtend;
- TO giftig, oxiderend;
- TFC giftig, brandbaar, bijtend;
- TOC giftig, oxiderend, bijtend.
De classificatie hangt af van de aard van de inhoud van de spuitbus.
Opmerking: Gassen die voldoen aan de definitie van giftige gassen volgens 2.2.2.1.5 en gassen die in noot c van tabel 2 van verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1 als "Wordt beschouwd als pyrofoor" zijn aangemerkt, mogen in een spuitbus niet als drijfgas worden gebruikt. Spuitbussen met een inhoud die wat betreft giftigheid of bijtende eigenschappen aan de criteria voor verpakkingsgroep I voldoet, zijn niet ten vervoer toegelaten (zie ook 2.2.2.2.2).
De volgende criteria zijn van toepassing:
- Indeling in groep A is van toepassing indien de inhoud volgens de subparagrafen b) t/m f) hieronder niet aan de criteria voor enige andere groep voldoet;
- Indeling in groep O is van toepassing indien de spuitbus volgens 2.2.2.1.5 een oxiderend gas bevat;
- Indeling in groep F is van toepassing, indien de inhoud ten minste 85 massa-% brandbare bestanddelen bevat en de chemische verbrandingswarmte ten minste 30 kJ/g bedraagt. Indeling in groep F is niet van toepassing, indien de inhoud ten hoogste 1 massa-% brandbare bestanddelen bevat en de chemische verbrandingswarmte minder dan 20 kJ/g bedraagt. In andere gevallen moet de spuitbus overeenkomstig de in het Handboek beproevingen en criteria, deel III, sectie 31 beschreven beproevingen op brandbaarheid worden beproefd. Zeer brandbare en brandbare spuitbussen moeten in groep F worden ingedeeld;
Opmerking: Brandbare bestanddelen zijn brandbare vloeistoffen, brandbare vaste stoffen of de in het Handboek beproevingen en criteria, deel III, subsectie 31.1.3, Opmerking 1 tot en met 3 gedefinieerde brandbare gassen of gasmengsels. Onder deze aanduiding vallen pyrofore, voor zelfverhitting vatbare of met water reagerende stoffen niet. De chemische verbrandingswarmte moet door middel van een van de volgende methoden worden vastgesteld: ASTM D 240, ISO/FDIS 13943:1999 (E/F) 86.1 tot en met 86.3 of NFPA 30B; - Indeling in groep T is van toepassing indien de inhoud, met uitzondering van het drijfgas van spuitbussen, wordt ingedeeld in klasse 6.1, verpakkingsgroep II of III;
- Indeling in groep C is van toepassing indien de inhoud, met uitzondering van het drijfgas van spuitbussen, voldoet aan de criteria voor klasse 8, verpakkingsgroep II of III;
- Indien aan de criteria voor meer dan één groep uit de groepen O, F, T en C voldaan wordt, is indeling in de desbetreffende groepen CO, FC, TF, TC, TO, TFC of TOC van toepassing.
Chemische stoffen onder druk
Chemische stoffen onder druk (UN-nummers 3500 t/m 3505) zijn op grond van hun gevaarseigenschappen in één van de volgende groepen ingedeeld:
- A verstikkend;
- F brandbaar;
- T giftig;
- C bijtend;
- FC brandbaar, bijtend;
- TF giftig, brandbaar.
De indeling hangt af van de gevaarskenmerken van de bestanddelen in de verschillende aggregatietoestanden:
voortdrijvende stof;
- vloeistof; of
- vaste stof.
Opmerking 1: Gassen die voldoen aan de definitie van giftige gassen of oxiderende gassen volgens 2.2.2.1.5 of gassen die in noot c van tabel 2 van verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1 als "Wordt beschouwd als pyrofoor" zijn aangemerkt, mogen in chemische stoffen onder druk niet als voortdrijvende stof worden gebruikt.
Opmerking 2: Chemische stoffen onder druk met een inhoud die voldoet aan de criteria voor verpakkingsgroep I wat betreft giftigheid of bijtende werking of met een inhoud die voldoet aan zowel de criteria voor verpakkingsgroep II of III wat betreft giftigheid als de criteria voor verpakkingsgroep II of III wat betreft bijtende werking, zijn niet ten vervoer toegelaten onder deze UN-nummers.
Opmerking 3: Chemische stoffen onder druk met bestanddelen die de eigenschappen bezitten van klasse 1; vloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand van klasse 3; zelfontledende stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand van klasse 4.1; klasse 4.2; klasse 4.3; klasse 5.1; klasse 5.2; klasse 6.2; of klasse 7, zijn niet ten vervoer toegelaten onder deze UN-nummers.
Opmerking 4: Een chemische stof onder druk in een spuitbus moet onder UN-nummer 1950 worden vervoerd.
De volgende criteria zijn van toepassing:
- Indeling in groep A is van toepassing indien de inhoud volgens de subparagrafen b) t/m e) hieronder niet aan de criteria voor enige andere groep voldoet;
- indeling in groep F is van toepassing indien een van de bestanddelen, waarbij het om een zuivere stof of een mengsel kan gaan, als een brandbare stof moet worden geclassificeerd. Brandbare bestanddelen zijn brandbare vloeistoffen en vloeistofmengsels, brandbare vaste stoffen en vaste mengsels of brandbare gassen en gasmengsels die aan de volgende criteria voldoen:
- Indeling in groep T is van toepassing indien de inhoud, met uitzondering van de voortdrijvende stof, wordt geclassificeerd als gevaarlijke goederen van klasse 6.1, verpakkingsgroep II of III;
- Indeling in groep C is van toepassing indien de inhoud, met uitzondering van de voortdrijvende stof, wordt geclassificeerd als gevaarlijke goederen van klasse 8, verpakkingsgroep II of III;
- Indien aan de criteria voor twee groepen uit de groepen F, T en C wordt voldaan, is indeling in groep FC of TF van toepassing, naar gelang van het geval.
2.2.2.2
Niet ten vervoer toegelaten gassen
De chemisch instabiele stoffen van klasse 2 zijn niet ten vervoer toegelaten, tenzij de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om elke mogelijkheid van een gevaarlijke ontleding of polymerisatie, onder normale vervoersomstandigheden te verhinderen, of tenzij het vervoer plaatsvindt volgens bijzonder verpakkingsvoorschrift (r) van verpakkingsinstructie P200 (10) van 4.1.4.1 van het ADR, voor zover van toepassing. Voor de benodigde voorzorgsmaatregelen om polymerisatie te voorkomen, zie bijzondere bepaling 386 van hoofdstuk 3.3. Hiertoe moet er in het bijzonder voor worden zorg gedragen dat de houders en tanks geen stoffen bevatten die deze reacties kunnen bevorderen.
De volgende stoffen en mengsels zijn niet ten vervoer toegelaten:
- UN 2186 WATERSTOFCHLORIDE (CHLOORWATERSTOF), STERK GEKOELD, VLOEIBAAR;
- UN 2421 DISTIKSTOFTRIOXIDE;
- UN 2455 METHYLNITRIET;
- Sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen die niet onder classificatiecode 3 A, 3 O of 3 F kunnen worden ingedeeld;
- Opgeloste gassen die niet onder één van de UN-nummers 1001, 1043, 2073 of 3318 kunnen worden ingedeeld. Voor UN-nummer 1043, zie bijzondere bepaling 642.
- Spuitbussen waarin als drijfgas gassen worden gebruikt die giftig zijn volgens 2.2.2.1.5 of pyrofoor volgens verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1;
- Spuitbussen met een inhoud die wat betreft giftigheid of bijtende eigenschappen aan de criteria voor verpakkingsgroep I voldoet (zie 2.2.61 en 2.2.8);
- Houders, klein, met gas, die gassen bevatten die zeer giftig zijn (LC50-waarde lager dan 200 ppm) of pyrofoor volgens verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1.
Lijst van verzamelaanduidingen
|
|
|
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
|