Hoofdstuk 2 | ||
1.2 | Definities, meeteenheden en afkortingen | |
1.2.1 | Definities | |
1.2.2 | Meeteenheden |
Hoofdstuk 5 | ||
1.5 | Afwijkingen | |
1.5.1 | Tijdelijke afwijkingen | |
1.5.2 | Gereserveerd |
1.10.1
Algemene voorschriften
Gebieden binnen terminals voor tijdelijke tussenopslag, plaatsen voor tijdelijke tussenopslag, depots voor voertuigen, ligplaatsen en rangeerterreinen, die voor de tijdelijke tussenopslag tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen worden gebruikt, moeten op deugdelijke wijze worden beveiligd, goed verlicht en, voor zover mogelijk en passend, voor publiek ontoegankelijk zijn.
De bevoegde autoriteit moet een actuele registratie van alle geldige vakbekwaamheidcertificaten voor bestuurders, als bedoeld in 8.2.1, die door hem of door hem erkende instellingen zijn afgegeven, bijhouden.
1.10.2
Opleiding met het oog op de beveiliging
De in hoofdstuk 1.3 bedoelde opleiding en bijscholingscursus moet ook onderdelen met betrekking tot de bewustmaking voor de beveiliging omvatten.
De bijscholingscursus met betrekking tot de beveiliging behoeft niet alleen met wijzigingen van de voorschriften verband te houden.
De training van de bewustmaking voor de beveiliging moet zich richten op de soort van beveiligingsrisico’s, het herkennen ervan en de methoden ter verkleining van deze risico’s evenals de bij een inbreuk op de beveiliging te nemen maatregelen.
De training moet kennis met betrekking tot eventuele beveiligingsplannen overeenkomstig het werk- en verantwoordelijkheidsterrein van het individu en zijn rol bij het toepassen van deze plannen bevatten.
De dossiers omtrent alle genoten opleidingen met het oog op de beveiliging moeten door de werkgever worden bewaard en op verzoek ter beschikking worden gesteld aan de werknemer of de bevoegde autoriteit.
De dossiers moeten door de werkgever gedurende een periode, vastgesteld door de bevoegde autoriteit, worden bewaard.
Voorschriften voor gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
Opmerking: In aanvulling op de ADR-voorschriften voor de beveiliging mogen de bevoegde autoriteiten verdere voorschriften invoeren om andere redenen dan veiligheid tijdens het vervoer (zie ook artikel 4, lid 1 van de Overeenkomst).
Om het internationaal en multimodaal vervoer niet te belasten met verschillende veiligheidskenmerken van ontplofbare stoffen, wordt aanbevolen om bij de bepaling van deze kenmerken een internationaal geharmoniseerde norm aan te houden (bijv. EU-Richtlijn 2008/43/EG van de Commissie).
1.10.3.1
Definitie van gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
Gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel zijn gevaarlijke goederen waarbij de
mogelijkheid bestaat van misbruik voor terroristische doeleinden en daarmee het gevaar van ernstige gevolgen, zoals het verlies van talrijke mensenlevens, massale vernielingen en, met name voor klasse 7, grootschalige sociaal-economische ontwrichting.
Gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel in klassen anders dan klasse 7 zijn die welke in tabel 1.10.3.1.2 hieronder worden genoemd, voor zover zij worden vervoerd in grotere dan de daar vermelde hoeveelheden.
Tabel 1.10.3.1.2 Lijst van gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel
|
- Niet relevant.
- Ongeacht de hoeveelheid zijn de voorschriften in 1.10.3 niet van toepassing.
- Een in deze kolom aangegeven waarde is alleen van toepassing indien vervoer in tanks is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk 3.2, tabel A, kolom (10) of (12). Voor stoffen die niet ten vervoer in tanks zijn toegelaten, is de aanduiding in deze kolom niet relevant.
- Een in deze kolom aangegeven waarde is alleen van toepassing indien los gestort vervoer is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk 3.2, tabel A, kolom (10) of (17). Voor stoffen die niet los gestort ten vervoer zijn toegelaten, is de aanduiding in deze kolom niet relevant.
Voor gevaarlijke goederen van klasse 7 wordt onder radioactieve stoffen met een hoog gevarenpotentieel verstaan stoffen met een activiteit gelijk aan of groter dan een grenswaarde voor beveiliging van vervoer van 3000 A2 voor één enkel collo (zie ook 2.2.7.2.2.1), behalve voor de volgende radionucliden, waarvoor de grenswaarde voor beveiliging van vervoer in tabel 1.10.3.1.3 hieronder wordt vermeld.
Tabel 1.10.3.1.3 Grenswaarden voor beveiliging van vervoer voor specifieke radionucliden
|
In geval van mengsels van radionucliden kan bepaald worden of de grenswaarde voor beveiliging van vervoer al dan niet bereikt of overschreden is door voor iedere radionuclide de waarde van de aanwezige activiteit te delen door de betreffende grenswaarde voor beveiliging van vervoer en de aldus verkregen verhoudingsgetallen bij elkaar op te tellen.
Indien de som van de breuken minder is dan 1, is de grenswaarde voor radioactiviteit voor het mengsel bereikt noch overschreden.
De formule voor deze berekening luidt als volgt:
waarbij:
Ai = activiteit van radionuclide i die aanwezig is in een collo (TBq)
Ti = grenswaarde voor beveiliging van vervoer voor radionuclide i (TBq)
Indien aan radioactieve stoffen bijkomende gevaren van andere klassen verbonden zijn, moeten ook de criteria van tabel 1.10.3.1.2 in aanmerking worden genomen (zie ook 1.7.5).
1.10.3.2
Beveiligingsplannen
De vervoerders en afzenders die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel (zie tabel 1.10.3.1.2) of van radioactieve stoffen met een hoog gevarenpotentieel (zie 1.10.3.1.3), evenals andere betrokkenen als bedoeld in 1.4.2 en 1.4.3 moeten een beveiligingsplan vaststellen, invoeren en naleven, dat tenminste de in 1.10.3.2.2 opgenomen elementen bevat.
Ieder beveiligingsplan moet tenminste de volgende elementen bevatten:
- specifieke toewijzing van de verantwoordelijkheden op het gebied van beveiliging aan personen, die over de vereiste bevoegdheden en kwalificaties beschikken om hun verantwoordelijkheden uit te voeren;
- registratie van de betrokken gevaarlijke goederen of typen van gevaarlijke goederen;
- beoordeling van de normale werkprocessen en de daaruit voortvloeiende beveiligingsrisico’s inclusief het voor het vervoer noodzakelijke oponthoud, voor het verkeer noodzakelijke verblijf van de goederen in de voertuigen, tanks of containers vóór, tijdens en na de verandering van plaats, de tijdelijke tussenopslag van gevaarlijke goederen ten behoeve van het wisselen van vervoersmodaliteit of vervoermiddel (overslag), voor zover van toepassing;
- duidelijke beschrijving van de maatregelen die ter verkleining van de beveiligingsrisico’s in overeenstemming met de verantwoordelijkheden en plichten van de betrokkenen genomen moeten worden, inclusief:
- opleiding;
- beveiligingsbeleid (bijv. maatregelen bij verhoogde bedreiging, onderzoek bij de aanstelling
van nieuw personeel, enz.); - werkwijze van het bedrijf [bijv. keuze en gebruik van routes, voor zover deze bekend zijn,
toegang tot gevaarlijke goederen tijdens de tijdelijke tussenopslag (als bedoeld onder c),
nabijheid tot kwetsbare infrastructuurinstallaties, enz.]; - de ter verkleining van de beveiligingsrisico’s te gebruiken uitrustingen en hulpmiddelen;
- doelmatige en geactualiseerde procedures voor de melding van en het gedrag bij bedreigingen, inbreuk op de beveiliging of daarmee samenhangende voorvallen;
- procedures voor de evaluatie en toetsing van de beveiligingsplannen en procedures voor de periodieke beoordeling en actualisering van de plannen;
- maatregelen ter waarborging van de fysieke beveiliging van de in het beveiligingsplan opgenomen vervoersinformatie; en
- maatregelen ter waarborging dat de verspreiding van de zich in het beveiligingsplan bevindende informatie met betrekking tot het vervoer tot die personen beperkt is, die deze informatie nodig hebben. Deze maatregelen mogen de elders in het ADR voorgeschreven terbeschikkingstelling van informatie niet uitsluiten.
Opmerking: Vervoerders, afzenders en geadresseerden behoren met elkaar en met de bevoegde autoriteiten samen te werken om aanwijzingen voor eventuele bedreigingen uit te wisselen, geschikte beveiligingsmaatregelen te nemen en om op voorvallen, die de beveiliging in gevaar brengen, te reageren.
Er moet gebruik worden gemaakt van apparaten, uitrustingsdelen of procedures ter voorkoming van diefstal van het voertuig waarmee gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel (zie tabel 1.10.3.1.2) of radioactieve stoffen met een hoog gevarenpotentieel (zie 1.10.3.1.3) worden vervoerd, alsook van de lading daarvan, en er moeten maatregelen zijn getroffen om er zeker van te zijn dat deze te allen tijde operationeel en effectief zijn. Het gebruik van deze beschermingsmaatregelen mag de noodhulpverlening niet in gevaar brengen.
Opmerking: Voor zover deze geschikt en reeds aanwezig zijn, behoren telemetriesystemen of andere methoden of inrichtingen die het volgen van het vervoer van gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel (zie tabel 1.10.3.1.2) of van radioactieve stoffen met een hoog gevarenpotentieel (zie 1.10.3.1.3) mogelijk maken, te worden ingezet.
De voorschriften van 1.10.1, 1.10.2, 1.10.3 en 8.1.2.1 d) zijn niet van toepassing indien de met een transporteenheid in tanks of los gestort vervoerde hoeveelheden de in 1.1.3.6.3 bedoelde hoeveelheden niet overschrijden.
Daarnaast zijn de voorschriften van dit hoofdstuk niet van toepassing op het vervoer van UN nummer 2912 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-I) en UN nummer 1913 RADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPEN MET BESMETTING AAN HET OPPERVLAK (SCO-I).
In geval van radioactieve stoffen wordt geacht aan de bepalingen van dit hoofdstuk te zijn voldaan, als de bepalingen van de “Convention on Physical Protection of Nuclear Material" (INFCIRC/274/Rev.1, IAEA, Vienna (1980)) en de circulaire van de IAEA inzake “Nuclear Security Recommendations on Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear Facilities” (INFCIRC/225/Rev.5, IAEA, Vienna (2011)) worden toegepast.