Hoofdstuk 2 | ||
1.2 | Definities, meeteenheden en afkortingen | |
1.2.1 | Definities | |
1.2.2 | Meeteenheden |
Hoofdstuk 5 | ||
1.5 | Afwijkingen | |
1.5.1 | Tijdelijke afwijkingen | |
1.5.2 | Gereserveerd |
Equipotentiaalverbinding van MEMU's
Tanks, bulkcontainers en bijzondere compartimenten voor colli met ontplofbare stoffen of voorwerpen, vervaardigd van metaal of vezelgewapende kunststof, moeten door middel van ten minste één goede elektrische verbinding met het chassis zijn verbonden.
Elk contact tussen metalen, dat elektrochemische corrosie of een reactie met de gevaarlijke goederen, vervoerd in de tanks of de bulkcontainers, kan veroorzaken, moet worden vermeden.
Stabiliteit van MEMU's
De grootste breedte tussen de contactvlakken met de grond (de afstand tussen de buitenste aanrakingspunten met de grond van de rechterband en de linkerband van dezelfde as) moet ten minste gelijk zijn aan 90 % van de hoogte van het zwaartepunt van het geladen voertuig.
Bij een geleed voertuig moet de massa op de assen van de dragende eenheid van de geladen oplegger niet meer bedragen dan 60 % van de nominale totale geladen massa van het complete gelede voertuig.
9.8.5
Bescherming aan de achterzijde van MEMU's
Aan de achterzijde van het voertuig moet over de volle breedte van de tank een stootbalk, voldoende bestand tegen stoot van achteren, zijn aangebracht.
Tussen de achterwand van de tank en de achterzijde van de stootbalk moet zich een vrije ruimte bevinden van ten minste 100 mm (deze vrije ruimte moet worden gemeten vanaf het achterste punt van de tankwand of vanaf uitstekende armaturen of appendages die met de vervoerde stof in contact staan).
Voor voertuigen met een kiepend reservoir met achterlossing is geen stootbalk vereist, indien de armaturen aan de achterzijde van het reservoir zijn voorzien van een beschermingsmiddel dat het reservoir op dezelfde wijze beschermt als een stootbalk.
Opmerking: Deze bepaling is niet van toepassing op MEMU's waarvan de tanks voldoende beschermd zijn tegen botsingen aan de achterzijde door andere middelen, bv. machines of buizen die geen gevaarlijke goederen bevatten.
9.8.6
Verwarmingssystemen op brandstof
Verwarmingssystemen op brandstof moeten voldoen aan de voorschriften van 9.2.4.7.1, 9.2.4.7.2, 9.2.4.7.5, 9.2.4.7.6 en aan het volgende:
- de schakelaar mag buiten de bestuurderscabine zijn aangebracht;
- het apparaat moet buiten het compartiment van de MEMU worden uitgeschakeld; en
- de bestendigheid van de warmtewisselaar tegen een beperkte nadraaiperiode hoeft niet te worden aangetoond.
In de laadcompartimenten die tanks bevatten, mogen geen brandstoftanks, energiebronnen, inlaatopeningen voor verbrandings- of verwarmingslucht, alsmede uitmondingen van uitlaatleidingen die nodig zijn voor de werking van het verwarmingssysteem, zijn aangebracht.
Het moet gewaarborgd zijn dat de uitlaat voor de verwarmingslucht niet kan worden geblokkeerd. De temperatuur waarop de uitrustingsdelen worden verwarmd, mag 50 °C niet overschrijden.
Verwarmingssystemen die binnen de compartimenten zijn aangebracht, moeten zodanig zijn ontworpen dat zij, indien zij in bedrijf zijn, ontsteking van een explosieve atmosfeer voorkomen.
9.8.7
Aanvullende veiligheidsvoorschriften