Hoofdstuk 2 | ||
1.2 | Definities, meeteenheden en afkortingen | |
1.2.1 | Definities | |
1.2.2 | Meeteenheden |
Hoofdstuk 5 | ||
1.5 | Afwijkingen | |
1.5.1 | Tijdelijke afwijkingen | |
1.5.2 | Gereserveerd |
8.1.2
Aan boord van de transporteenheid mee te voeren documenten
Indien voor het betrokken vervoer ontheffing is verleend ingevolge artikel 9 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, is deze ontheffing of een afschrift daarvan bij het vervoerdocument gevoegd.
Naast de documenten die vanwege andere wettelijke voorschriften worden vereist, moeten in de transporteenheid de volgende documenten worden meegevoerd:
- de vervoerdocumenten, aangegeven in 5.4.1, die alle vervoerde gevaarlijke goederen dekken en, voor zover van toepassing, het beladingscertificaat van de container/het voertuig zoals voorgeschreven in 5.4.2;
- de schriftelijke instructies, voorgeschreven in 5.4.3;
- Gereserveerd
- identiteitsbewijzen, voorzien van foto, voor elk lid van de bemanning van het voertuig, in overeenstemming met 1.10.1.4.
Voor zover de voorschriften van het ADR vereisen dat de volgende documenten worden opgemaakt, moeten zij evenzo in de transporteenheid worden meegevoerd:
a) het certificaat van goedkeuring zoals bedoeld in 9.1.3, afgegeven voor iedere transporteenheid of ieder voertuig van de transporteenheid;
b) het vakbekwaamheidscertificaat van de bestuurder zoals voorgeschreven in 8.2.1;
c) een kopie van de goedkeuring door de bevoegde autoriteit, indien deze is voorgeschreven in 5.4.1.2.1 c) of d) of in 5.4.1.2.3.3.
8.1.4
Brandbestrijdingsuitrusting
In de volgende tabel zijn de minimale voorschriften voor draagbare brandblusapparaten voor de brandbaarheidsklassen* A, B en C opgenomen die van toepassing zijn op transporteenheden die gevaarlijke goederen vervoeren met uitzondering van die waarnaar in 8.1.4.2 verwezen wordt:
(1) | (2) | (3) | (4) | (5) |
Maximaal toegestane massa transporteenheid | Minimum aantal brandblus- apparaten |
Totale minimum- capaciteit per transport- eenheid |
Brandblusapparaat geschikt voor brand in motor of bestuurderscabine. Ten minste één exemplaar met een minimumcapaciteit van: | Extra brandblusapparaat / brandblusapparaten. Ten minste één exemplaar met een minimumcapaciteit van: |
≤ 3,5 ton | 2 | 4 kg | 2 kg | 2 kg |
> 3,5 ton ≤7,5 ton | 2 | 8 kg | 2 kg | 6 kg |
> 7,5 ton | 2 | 12 kg | 2 kg | 6 kg |
De capaciteit is die voor poederblussers (of een daarmee overeenkomende capaciteit voor ieder ander geschikt blusmiddel). |
* Voor de definitie van de brandbaarheidsklassen, zie norm EN2:1992 + A1:2004 Classificatie van branden.
De draagbare brandblustoestellen moeten geschikt zijn voor gebruik op een voertuig en moeten voldoen aan de desbetreffende voorschriften van EN 3 Draagbare brandblustoestellen, deel 7 (EN 3-7:2004 + A 1:2007).
Indien het voertuig voor het bestrijden van een brand in de motor voorzien is van een niet verplaatsbaar, automatisch dan wel eenvoudig in werking te stellen brandblusapparaat, is het niet nodig dat de draagbare brandblusser voor het bestrijden van een brand in de motor geschikt is.
De blusmiddelen moeten van dien aard zijn dat zij in de bestuurderscabine of onder invloed van de hitte van de brand geen giftige gassen kunnen ontwikkelen.
De draagbare brandblusapparaten overeenkomstig de voorschriften van 8.1.4.1 of 8.1.4.2 hierboven moeten verzegeld zijn teneinde te kunnen vaststellen dat ze niet gebruikt zijn.
De brandblusapparaten moeten worden onderworpen aan onderzoeken volgens goedgekeurde nationale normen teneinde hun veilige werking te waarborgen.
Zij moeten voorzien zijn van een kenmerk als blijk van overeenstemming met een door een bevoegde autoriteit erkende norm en van een opschrift dat de datum (maand, jaar) van het volgende onderzoek of van het verstrijken van de maximaal toegestane gebruikstermijn aangeeft.
De brandblusapparaten moeten zodanig in de transporteenheden ingebouwd worden dat zij voor de voertuigbemanning gemakkelijk toegankelijk zijn.
De installatie moet op een zodanige wijze uitgevoerd worden dat de brandblusapparaten tegen weersinvloeden beschermd zijn, opdat hun operationele veiligheid niet ondermijnd wordt.
Tijdens het vervoer mag de in 8.1.4.4 bedoelde datum niet zijn verstreken.
8.1.5
Uitrusting van uiteenlopende aard en uitrusting voor persoonlijke bescherming
Elke transporteenheid die gevaarlijke goederen vervoert, moet voorzien zijn van uitrustingsdelen voor algemene en persoonlijke bescherming overeenkomstig 8.1.5.2.
De uitrustingsdelen moeten worden gekozen overeenkomstig het gevaarsetiketnummer van de geladen goederen.
De gevaarsetiketnummers kunnen worden geïdentificeerd met behulp van het vervoersdocument.
De volgende uitrusting moet aan boord van de transporteenheid worden meegevoerd:
- voor elk voertuig een stopblok (wielkeg) van een grootte die past bij de maximale massa van het voertuig en de diameter van het wiel;
- twee zelfstandig staande waarschuwingssignalen;
- vloeistof om de ogen te spoelen*; en
voor elk lid van de bemanning
- een waarschuwingsvest (bijv. zoals beschreven in de norm EN ISO 20471;
- een draagbaar verlichtingsapparaat overeenkomstig de bepalingen van 8.3.4;
- een paar beschermende handschoenen; en
- bescherming voor de ogen (bijv. een veiligheidsbril).
* Niet voorgeschreven voor de gevaarsetiketnummers 1, 1.4, 1.5, 1.6, 2.1, 2.2 en 2.3.
Aanvullende uitrusting voorgeschreven voor bepaalde klassen:
- een vluchtmasker voor noodgevallen*1 moet voor elk lid van de bemanning van het voertuig aan boord van de transporteenheid worden meegevoerd in geval van gevaarsetiketnummers 2.3 of 6.1;
- een schop*2;
- een rioolafdichting*2;
- een opvangreservoir*2.
*1 Bijvoorbeeld een vluchtmasker voor noodgevallen met een gecombineerd gas/stof filter van het type A1B1E1K1-P1 of A2B2E2K2-P2 dat vergelijkbaar is met het masker beschreven in de norm EN 14387:2004 + A1:2008.
*2 Alleen voorgeschreven voor vaste stoffen en vloeistoffen met gevaarsetiketnummers 3, 4.1, 4.3, 8 en 9.