Hoofdstuk 2 | ||
1.2 | Definities, meeteenheden en afkortingen | |
1.2.1 | Definities | |
1.2.2 | Meeteenheden |
Hoofdstuk 5 | ||
1.5 | Afwijkingen | |
1.5.1 | Tijdelijke afwijkingen | |
1.5.2 | Gereserveerd |
Deze sectie geeft algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks bij het vervoer van stoffen van klassen 1, 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1, 6.2, 7, 8 en 9.
Behalve aan deze algemene voorschriften, moeten transporttanks ook voldoen aan de in 6.7.2 genoemde voorschriften betreffende het ontwerp, de constructie, inspectie en beproeving. Stoffen moeten worden vervoerd in transporttanks die voldoen aan de van toepassing zijnde transporttank-instructie, vermeld in kolom (10) van tabel A in hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.2.6 (T1 tot en met T23), en aan de voor iedere stof in kolom (11) in tabel A in hoofdstuk 3.2 toegewezen en in 4.2.5.3 beschreven bijzondere bepalingen voor transporttanks.
Tijdens vervoer moeten transporttanks voldoende worden beschermd tegen beschadiging van de tank en de bedrijfsuitrusting door stoten in zijdelingse richting en in lengterichting en kantelen.
Indien de tank en de bedrijfsuitrusting zo zijn geconstrueerd dat zij bestand zijn tegen stoten of kantelen, behoeven de transporttanks niet op deze wijze beschermd te zijn.
Voorbeelden van een dergelijke bescherming zijn vermeld in 6.7.2.17.5
Bepaalde stoffen zijn chemisch instabiel. Zij worden alleen ten vervoer aangenomen wanneer de noodzakelijke maatregelen zijn genomen om de gevaarlijke ontleding, transformatie of polymerisatie ervan tijdens vervoer te verhinderen. Hiertoe moet men er in het bijzonder voor zorgen dat tanks gegarandeerd geen stoffen bevatten die deze reacties bevorderen.
Stoffen mogen niet in dezelfde of direct aan elkaar grenzende compartimenten van tanks worden vervoerd wanneer zij op gevaarlijke wijze met elkaar kunnen reageren (zie definitie van “gevaarlijke reactie” in 1.2.1).
Het goedkeuringscertificaat van het prototype, het beproevingsrapport en het certificaat met de resultaten van het eerste onderzoek en de eerste beproeving van elke transporttank, afgegeven door de bevoegde autoriteit of een door haar aangewezen instantie, moet door de autoriteit of instantie en de eigenaar worden bewaard.
Eigenaars moeten deze documentatie op verzoek van een bevoegde autoriteit kunnen tonen.
Tenzij de benaming(en) van de stof(fen) die wordt (worden) vervoerd, vermeld staat (staan) op de in 6.7.2.20.2 beschreven metalen plaat, moet een kopie van het in 6.7.2.18.1 genoemde certificaat op verzoek van een bevoegde autoriteit of een door haar aangewezen instantie beschikbaar kunnen worden gesteld en zonder mankeren door de afzender, geadresseerde of vertegenwoordiger, al naar gelang van toepassing, verschaft kunnen worden.
4.2.1.9
Vullingsgraad
Voorafgaand aan het vullen, moet de afzender er voor zorgen dat de juiste transporttank wordt gebruikt en dat de transporttank niet wordt geladen met stoffen die bij contact met de materialen van de tank, pakkingen, bedrijfsuitrusting en eventuele beschermende bekleding, hiermee waarschijnlijk op gevaarlijke wijze reageren onder vorming van gevaarlijke producten of het materiaal aanzienlijk verzwakken.
Het kan zijn dat de vuller de fabrikant van de stof alsmede de bevoegde autoriteit moet raadplegen voor advies omtrent de compatibiliteit van de stof met de materialen van de transporttank.
Transporttanks mogen niet verder dan vermeld in 4.2.1.9.2 tot en met 4.2.1.9.6 worden gevuld. De toepasbaarheid van 4.2.1.9.2, 4.2.1.9.3 of 4.2.1.9.5.1 op afzonderlijke stoffen wordt vermeld in de van toepassing zijnde transporttank-instructies of bijzondere bepalingen in 4.2.5.2.6 of 4.2.5.3 en kolom (10) of (11) in tabel A van hoofdstuk 3.2.
In deze formules is α de gemiddelde kubieke uitzettingscoëfficiënt van de vloeistof tussen de gemiddelde temperatuur van de vloeistof tijdens het vullen (tf) en de maximale gemiddelde temperatuur van de lading tijdens vervoer (tr) (beide in oC).
Voor vloeistoffen die worden vervoerd onder omgevingscondities kan men α berekenen door middel van de formule:
waarin d15 en d50 de dichtheden van de vloeistof bij respectievelijk 15 oC en 50 oC zijn.
Voor de maximale gemiddelde temperatuur van de lading (tr) moet 50 oC worden genomen, behalve dat, voor trajecten met gematigde of extreme klimatologische condities, de betrokken bevoegde autoriteiten kunnen instemmen met een lagere temperatuur of een hogere temperatuur kunnen eisen, al naar gelang aan de orde is.
De voorschriften van 4.2.1.9.2 tot en met 4.2.1.9.4.1 zijn niet van toepassing op transporttanks die stoffen bevatten waarvan de temperatuur tijdens vervoer op een waarde van meer dan 50 oC wordt gehouden (bijv. door middel van een verwarmingsvoorziening).
Voor transporttanks die zijn voorzien van een verwarmingsvoorziening moet een temperatuurregelaar worden gebruikt, om ervoor te zorgen dat de maximale vullingsgraad te allen tijde tijdens vervoer ten hoogste 95% is.
De maximale vullingsgraad (in %) voor vaste stoffen die bij temperaturen boven hun smeltpunt worden vervoerd en voor verwarmde vloeistoffen moet worden vastgesteld met de volgende formule:
waarin df en dr de dichtheden van de vloeistof respectievelijk bij de gemiddelde temperatuur van de vloeistof tijdens het vullen en bij de maximale gemiddelde temperatuur van de lading tijdens vervoer zijn.
Transporttanks mogen niet ten vervoer worden aangeboden:
- met een vullingsgraad, voor vloeistoffen met een viscositeit van minder dan 2680 mm2/s bij 20 oC of bij de maximumtemperatuur van de stof tijdens vervoer in het geval van de verwarmde stof, van meer dan 20% maar minder dan 80%, tenzij de tanks van transporttanks door middel van scheidingswanden of slingerschotten in secties met een inhoud van ten hoogste 7500 liter zijn verdeeld;
- met resten van eerder vervoerde goederen, gehecht aan de buitenkant van de tank of de bedrijfsuitrusting;
- wanneer zij lekken of dermate beschadigd zijn dat de goede staat van de transporttank of zijn hef- of bevestigingsvoorzieningen kunnen zijn aangetast; en
- tenzij de bedrijfsuitrusting is gecontroleerd en in goede bedrijfsklare staat is bevonden.
Lepelsleuven van transporttanks moeten zijn afgesloten wanneer de tank gevuld is. Deze bepaling is niet van toepassing op transporttanks die volgens 6.7.2.17.4 niet van middelen voor het afsluiten van de lepelsleuven behoeven te zijn voorzien.
4.2.1.10
Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van klasse 3 stoffen in transporttanks
Voor transporttanks die alleen bestemd zijn voor gebruik op het land, mogen open ontluchtingsinrichtingen worden gebruikt, voor zover deze volgens hoofdstuk 4.3 zijn toegelaten.
Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klassen 4.1, 4.2 of 4.3 (met uitzondering van zelfontledende stoffen van klasse 4.1) in transporttanks
Gereserveerd
Opmerking: Voor zelfontledende stoffen van klasse 4.1, zie 4.2.1.13.1.
4.2.1.13
Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1 in transporttanks
Elke stof moet beproefd zijn, en er moet een rapport ter goedkeuring bij de bevoegde autoriteit van het land van oorsprong zijn ingediend. Hiervan moet mededeling worden gedaan aan de bevoegde autoriteit van het land van bestemming. De mededeling moet relevante vervoersinformatie bevatten, alsmede het rapport met beproevingsresultaten.
De uitgevoerde beproevingen moeten beproevingen omvatten die nodig zijn voor het:
- aantonen van compatibiliteit van alle materialen die normalerwijze tijdens vervoer met de stof in contact komen;
- het verschaffen van gegevens voor het ontwerp van de normale drukontlastingsinrichtingen en de drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen, met inachtneming van de ontwerpkenmerken van de transporttank.
Eventuele bijzondere eisen in verband met het veilige vervoer van de stof moeten duidelijk in het rapport zijn beschreven.
De volgende voorschriften zijn van toepassing op transporttanks die bestemd zijn voor het vervoer van organische peroxiden van type F of zelfontledende stoffen van type F met een temperatuur van zichzelf versnellende ontleding (SADT) van 55 oC of meer.
In geval van strijdigheid prevaleren deze voorschriften boven die welke zijn vermeld in sectie 6.7.2. In aanmerking te nemen noodgevallen zijn zichzelf versnellende ontleding van de stof en aanwezigheid in een brandhaard, zoals beschreven in 4.2.1.13.8.
De extra voorschriften voor vervoer van organische peroxiden of zelfontledende stoffen met een SADT van minder dan 55 oC in transporttanks moeten door de bevoegde autoriteit van het land van oorsprong worden aangegeven.
Hiervan moet mededeling worden gedaan aan de bevoegde autoriteit van het land van bestemming.
Transporttanks moeten zijn voorzien van normale drukontlastingsvoorzieningen en drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen. Ook kan gebruik worden gemaakt van vacuümkleppen.
Drukontlastingsinrichtingen moeten werken bij drukken die worden vastgesteld overeenkomstig zowel de eigenschappen van het peroxide als de constructiekenmerken van de transporttank. Smeltveiligheden zijn in het reservoir niet toegestaan.
De drukontlastingsinrichtingen moeten bestaan uit veerbelaste kleppen die zijn aangebracht om een wezenlijke drukopbouw van de ontledingsproducten en dampen die bij een temperatuur van 50 oC vrijkomen, in de transporttank te verhinderen.
De afblaascapaciteit en de druk waarbij de ontlastingskleppen open gaan, moeten gebaseerd zijn op de resultaten van de beproevingen die zijn aangegeven in 4.2.1.13.1. De druk waarbij de ontlastingskleppen opengaan mag echter in geen geval zodanig zijn dat er vloeistof via de klep(pen) zou ontsnappen indien de transporttank zou kantelen.
De drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen mogen van het veerbelaste type of van het type met breekplaat zijn, of een combinatie hiervan, en zijn bestemd voor het afblazen van alle ontledingsproducten en dampen die zich gedurende ten minste één uur aanwezigheid in een brandhaard ontwikkelen, zoals berekend met de volgende formule:
waarin:
q = warmte-absorptie [W]
A = bevochtigd oppervlak [m2]
F = isolatiefactor [-]
F = 1 voor niet-geïsoleerde reservoirs, of
waarin:
K = warmtegeleidend vermogen van de isolatielaag (W.m-1 .K-1)
L = dikte van de isolatielaag (m)
U = K/L = warmtegeleidingscoëfficiënt van de isolatie (W.m-2 .K-1)
T = temperatuur van het peroxide bij ontlastingscondities (K)
De druk waarbij de drukontlasting(en) voor noodgevallen opengaan, moet hoger zijn dan de in 4.2.1.13.7 aangegeven druk en gebaseerd zijn op de resultaten van de beproevingen genoemd in 4.2.1.13.1.
De drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen moeten zodanig zijn gedimensioneerd dat de maximale druk in de tank nooit de beproevingsdruk van de tank overschrijdt.
Opmerking: Een voorbeeld van een methode voor het bepalen van de omvang van drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen staat vermeld in bijlage 5 van het Handboek beproevingen en criteria.
Transporttanks kunnen ofwel geïsoleerd zijn, ofwel beschermd door middel van een zonneschild. Indien de SADT van de stof in de transporttank 55 oC of minder is, of de transporttank is gemaakt van aluminium, moet de transporttank volledig geïsoleerd zijn. Het buitenoppervlak moet wit of helder metaalkleurig zijn afgewerkt.
Het kenmerk zoals vereist in 6.7.2.20.2 moet het UN-nummer en de technische benaming omvatten, alsmede de toegelaten concentratie van de betrokken stof.
Organische peroxiden en zelfontledende stoffen die specifiek zijn opgenomen in transporttank-instructie T23 in 4.2.5.2.6 mogen in transporttanks worden vervoerd.
4.2.1.16
Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 7 in transporttanks
4.2.1.17
Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van stoffen van klasse 8 in transporttanks
4.2.1.19
Aanvullende voorschriften die van toepassing zijn op het vervoer van vaste stoffen die worden vervoerd bij temperaturen boven hun smeltpunt.
Vaste stoffen die worden vervoerd of ten vervoer worden aangeboden bij temperaturen boven hun smeltpunt en waaraan in kolom (10) van tabel A van hoofdstuk 3.2 geen transporttank-instructie is toegewezen, of waarbij de toegewezen transporttank-instructie niet van toepassing is op vervoer bij temperaturen boven hun smeltpunt, mogen in transporttanks worden vervoerd, onder voorwaarde dat de vaste stoffen zijn ingedeeld in de klassen 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8 of 9 en geen bijkomend gevaar bezitten, uitgezonderd dat van klasse 6.1 of klasse 8, en in verpakkingsgroep II of III zijn ingedeeld
Tenzij anders aangegeven in tabel A van hoofdstuk 3.2, moeten transporttanks, gebruikt voor het vervoer van deze vaste stoffen bij temperaturen boven hun smeltpunt, voldoen aan de voorschriften van de transporttank-instructie T4 voor wat betreft vaste stoffen van verpakkingsgroep III of T7 voor wat betreft vaste stoffen van verpakkingsgroep II.
Een transporttank die een gelijkwaardige of grotere mate van veiligheid oplevert, mag worden gekozen overeenkomstig 4.2.5.2.5. De maximale vullingsgraad (in %) moet worden vastgesteld in overeenstemming met 4.2.1.9.5 (TP3).
4.2.2
Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en chemische stoffen onder druk
Transporttanks moeten voldoen aan de voorschriften betreffende ontwerp, constructie, inspectie en beproeving die zijn aangegeven in 6.7.3. Niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en chemische stoffen onder druk moeten worden vervoerd in transporttanks volgens transporttank-instructie T50, zoals beschreven in 4.2.5.2.6 en eventuele bijzondere bepalingen voor transporttanks toegekend aan specifieke niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen in kolom (11) van tabel A van hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.3.
Tijdens vervoer moeten transporttanks voldoende worden beschermd tegen beschadiging van het reservoir en de bedrijfsuitrusting door stoten in zijdelingse richting en in lengterichting en door kantelen.
Indien het reservoir en de bedrijfsuitrusting zo zijn geconstrueerd dat zij bestand zijn tegen stoten of kantelen, behoeft de transporttank niet op deze wijze beschermd te zijn.
Voorbeelden van een dergelijke bescherming zijn vermeld in 6.7.3.13.5.
Bepaalde niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen zijn chemisch instabiel. Zij worden alleen ten vervoer toegelaten wanneer de noodzakelijke maatregelen zijn genomen om de gevaarlijke ontleding, transformatie of polymerisatie ervan tijdens vervoer te verhinderen.
Hiertoe moet er in het bijzonder voor worden gezorgd dat transporttanks geen niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen bevatten die deze reacties kunnen bevorderen.
Tenzij de benaming van de te vervoeren gevaarlijke stoffen op de in 6.7.3.16.2 beschreven metalen plaat is aangegeven, moet een kopie van het in 6.7.3.14.1 genoemde certificaat op verzoek van een bevoegde autoriteit beschikbaar worden gesteld en onverwijld worden verschaft door de afzender, de geadresseerde of een vertegenwoordiger, al naar gelang aan de orde is.
4.2.2.7
Het vullen
Voorafgaande aan het vullen moet de transporttank worden geïnspecteerd om te waarborgen dat hij voor het niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gas of de voortdrijvende stof van de chemische stof onder druk is toegelaten en dat de transporttank niet wordt gevuld met niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen of met chemische stoffen onder druk die in contact met de materialen van de tank, de pakkingen, de bedrijfsuitrusting en de eventuele beschermende bekledingen gevaarlijk kunnen reageren onder vorming van gevaarlijke producten of onder aanzienlijke verzwakking van het materiaal.
Tijdens het vullen moet de temperatuur van het niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gas of de voortdrijvende stof van chemische stoffen onder druk binnen de grenswaarden van het ontwerptemperatuurbereik liggen.
De maximale massa van niet sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas per liter inhoud van het reservoir (kg/l) mag niet meer zijn dan de dichtheid van het niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gas bij 50 oC vermenigvuldigd met 0,95.
Verder mag het reservoir bij 60 oC niet vol met vloeistof zijn.
Transporttanks mogen niet ten vervoer worden aangeboden:
- met zoveel vrije ruimte boven de stof dat schommelen van de stof in de transporttank waarschijnlijk een ontoelaatbare hydraulische kracht veroorzaakt ;
- wanneer zij lekken;
- wanneer zij in zulk een mate beschadigd zijn dat de goede staat van de transporttank of zijn hef- of bevestigingsvoorzieningen kunnen zijn aangetast; en
- tenzij de bedrijfsuitrusting is gecontroleerd en in goede bedrijfsklare staat is bevonden.
Lepelsleuven van transporttanks moeten zijn afgesloten wanneer de tank gevuld is.
Deze bepaling is niet van toepassing op transporttanks die volgens 6.7.3.13.4 niet van middelen voor het afsluiten van de lepelsleuven behoeven te zijn voorzien.
4.2.3
Algemene voorschriften voor het gebruik van transporttanks voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen
Transporttanks moeten voldoen aan de voorschriften betreffende ontwerp, constructie, inspectie en beproeving die zijn aangegeven in 6.7.4.
Sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen moeten worden vervoerd in transporttanks volgens transporttank-instructie T75, zoals beschreven in 4.2.5.2.6 en de bijzondere bepalingen voor transporttanks toegekend aan specifieke sterk gekoelde, vloeibare gassen in kolom (11) van tabel A van hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.3.
Tijdens vervoer moeten transporttanks voldoende worden beschermd tegen beschadiging van het reservoir en de bedrijfsuitrusting door stoten in zijdelingse richting en in lengterichting en door kantelen.
Indien het reservoir en de bedrijfsuitrusting zo zijn geconstrueerd dat zij bestand zijn tegen stoten of kantelen, behoeven de transporttanks niet op deze wijze beschermd te zijn.
Voorbeelden van een dergelijke bescherming worden gegeven in 6.7.4.12.5.
Tenzij de benaming van de te vervoeren gevaarlijke stof(fen) op de in 6.7.4.15.2 beschreven metalen plaat is aangegeven, moet een kopie van het in 6.7.4.13.1 genoemde certificaat op verzoek van een bevoegde autoriteit beschikbaar worden gesteld en onverwijld worden verschaft door de afzender, de geadresseerde of een vertegenwoordiger, al naar gelang aan de orde is.
4.2.3.6
Het vullen
Voorafgaande aan het vullen moet de transporttank worden geïnspecteerd om te waarborgen dat hij voor het sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gas is toegelaten en dat de transporttank niet wordt gevuld met sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen die in contact met de materialen van het reservoir, de pakkingen, de bedrijfsuitrusting en de eventuele beschermende bekledingen gevaarlijk kunnen reageren onder vorming van gevaarlijke producten of onder aanzienlijke verzwakking van het materiaal.
Tijdens het vullen moet de temperatuur van het sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gas binnen de grenswaarden van het ontwerptemperatuurbereik liggen.
Bij het bepalen van de initiële vullingsgraad moet rekening worden gehouden met de noodzakelijke verblijftijd voor het bedoelde traject, met inbegrip van eventueel optredende vertragingen.
De initiële vullingsgraad van de tank, behalve zoals voorzien in 4.2.3.6.3 en 4.2.3.6.4, moet zodanig zijn dat indien de inhoud, behalve helium, op een temperatuur gebracht zou worden waarbij de dampdruk gelijk is aan de hoogst toelaatbare bedrijfsdruk (MAWP), het door vloeistof ingenomen volume niet meer zou zijn dan 98%.
4.2.3.7
Werkelijke verblijftijd
De werkelijke verblijftijd moet voor elk traject worden berekend volgens een procedure die door de bevoegde autoriteit wordt erkend, rekening houdende met:
- de referentie-verblijftijd voor het te vervoeren sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gas (zie 6.7.4.2.8.1) (zoals aangegeven op de plaat die wordt genoemd in 6.7.4.15.1);
- de werkelijke vuldichtheid;
- de werkelijke vuldruk;
- de laagste ingestelde druk van de drukbegrenzende voorziening(en).
De werkelijke verblijftijd moet op de transporttank zelf worden vermeld of op een metalen plaat die stevig op de transporttank is aangebracht, overeenkomstig 6.7.4.15.2.
De datum waarop de werkelijke verblijftijd eindigt moet worden vermeld op het transportdocument (zie 5.4.1.2.2(d)).
Transporttanks mogen niet ten vervoer worden aangeboden:
- met zoveel vrije ruimte boven de stof dat schommelen van de stof in de transporttank waarschijnlijk een ontoelaatbare hydraulische kracht veroorzaakt ;
- wanneer zij lekken;
- wanneer zij in zulk een mate beschadigd zijn dat de goede staat van de transporttank of zijn hef- of bevestigingsvoorzieningen kunnen zijn aangetast; en
- tenzij de bedrijfsuitrusting is gecontroleerd en in goede bedrijfsklare staat is bevonden.
- tenzij de werkelijke verblijftijd voor het te vervoeren sterk gekoelde, vloeibaar gemaakt gas is vastgesteld volgens 4.2.3.7 en de transporttank wordt gemerkt volgens 6.7.4.15.2; en
- tenzij de duur van het vervoer, rekening houdende met eventuele vertragingen die zouden kunnen optreden, niet meer bedraagt dan de werkelijke verblijftijd.
Lepelsleuven van transporttanks moeten zijn afgesloten wanneer de tank gevuld is. Deze bepaling is niet van toepassing op transporttanks die volgens 6.7.4.12.4, al naar gelang de situatie, niet van middelen voor het afsluiten van de lepelsleuven behoeven te zijn voorzien.
4.2.4
Algemene voorschriften voor het gebruik van UN-gascontainers met meerdere elementen (MEGC's)
Deze sectie verschaft algemene voorschriften die van toepassing zijn op het gebruik van de in 6.7.5 vermelde gascontainers met meerdere elementen (MEGC's) voor het vervoer van niet sterk gekoelde gassen.
Tijdens het vervoer moeten MEGC's worden beschermd tegen beschadiging van de elementen en de bedrijfsuitrusting door stoten in zijdelingse richting en in lengterichting en door kantelen.
Indien de elementen en de bedrijfsuitrusting zo zijn geconstrueerd dat zij bestand zijn tegen stoten of kantelen, behoeven zij niet op deze wijze beschermd te zijn.
Voorbeelden van een dergelijke bescherming zijn vermeld in 6.7.5.10.4.
De voorschriften voor periodieke beproeving en inspectie van MEGC's worden gespecificeerd in 6.7.5.12. MEGC's of hun elementen mogen niet worden geladen of gevuld nadat de termijn voor het periodiek onderzoek vervallen is, maar mogen na het verstrijken van de termijn wel vervoerd worden.
4.2.4.5
Het vullen
Elementen van MEGC's moeten gevuld worden in overeenstemming met de bedrijfsdrukken, vullingsgraden en vulvoorschriften, gespecificeerd in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 voor het specifieke gas waarmee elk element gevuld wordt.
In geen geval mag een MEGC of groep van elementen als een eenheid worden gevuld boven de laagste bedrijfsdruk van een bepaald element.
MEGC's mogen niet ter vulling aangeboden worden:
- indien zij dermate beschadigd zijn dat de goede staat van de drukhouders of hun constructieve uitrusting of bedrijfsuitrusting aangetast kan zijn;
- tenzij de drukhouders en hun constructieve uitrusting en bedrijfsuitrusting onderzocht en geheel bedrijfsklaar bevonden zijn; en
- tenzij de vereiste kenmerken voor de certificering, periodieke beproeving en vulling leesbaar zijn.
Gevulde MEGC's mogen niet ten vervoer aangeboden worden:
- indien zij lekken;
- indien zij dermate beschadigd zijn dat de goede staat van de drukhouders of hun constructieve uitrusting of bedrijfsuitrusting aangetast kan zijn;
- tenzij de drukhouders en hun constructieve uitrusting en bedrijfsuitrusting onderzocht en geheel bedrijfsklaar bevonden zijn; en
- tenzij de vereiste kenmerken voor de certificering, periodieke beproeving en vulling leesbaar zijn.
4.2.5
Instructies en bijzondere bepalingen voor transporttanks
4.2.5.1
Algemeen
Deze sectie omvat de instructies en bijzondere bepalingen voor transporttanks, die van toepassing zijn op gevaarlijke stoffen waarvan het vervoer in transporttanks is toegestaan.
Elke transporttank-instructie wordt aangegeven met een alfanumerieke aanduiding (bijv. T1).
Kolom (10) van tabel A van hoofdstuk 3.2 geeft de transporttank-instructie aan die gebruikt moet worden voor elke stof waarvan het vervoer in een transporttank is toegestaan.
Als er in kolom (10) voor een specifieke gevaarlijke stof geen transporttank-instructie is aangegeven, dan is het vervoer van de stof in transporttanks niet toegestaan, tenzij goedkeuring is verleend door een bevoegde autoriteit, zoals vermeld in 6.7.1.3. Bijzondere bepalingen voor transporttanks worden toegekend aan specifieke gevaarlijke stoffen in kolom (11) van tabel A van hoofdstuk 3.2.
Elke bijzondere bepaling voor transporttanks wordt aangegeven met een alfanumerieke aanduiding (bijv. TP1). Een lijst van de bijzondere bepalingen voor transporttanks staat vermeld in 4.2.5.3.
Opmerking: De gassen die in MEGC's ten vervoer zijn toegelaten, zijn aangeduid met de letter "(M)" in kolom (10) van tabel A van hoofdstuk 3.2.
4.2.5.2
Transporttank-instructies
Transporttank-instructies zijn van toepassing op gevaarlijke stoffen van de klassen 1 t/m 9. Transporttank-instructies verschaffen specifieke informatie betreffende de voor specifieke stoffen geldende voorschriften voor transporttanks.
Aan deze voorschriften moet worden voldaan naast de algemene voorschriften in dit hoofdstuk en hoofdstuk 6.7.
Voor stoffen van de klassen 1 en 3 t/m 9, vermelden de transporttank-instructies de minimale beproevingsdruk die van toepassing is, de minimale tankdikte (voor referentiestaal), voorschriften voor openingen aan de onderzijde en drukontlastingsinrichtingen. T23 geeft een lijst van zelfontledende stoffen van klasse 4.1 en organische peroxiden van klasse 5.2, waarvan het vervoer in transporttanks is toegestaan, naast de controle- en kritieke temperaturen die van toepassing zijn.
Niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen zijn ingedeeld bij transport-tankinstructie T50. T50 geeft de hoogste toelaatbare bedrijfsdrukken, en de voorschriften voor de openingen beneden de vloeistofspiegel, de drukontlasting en de maximale vuldichtheid voor niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen waarvan het vervoer in transporttanks is toegestaan.
Bepaling van de juiste transporttank-instructies
Wanneer er in kolom (10) voor een specifieke gevaarlijke stoffenpositie een specifieke transporttank-instructie wordt genoemd, mag ook gebruik gemaakt worden van andere transporttanks die hogere minimale beproevingsdrukken, grotere wanddikten, stringentere voorschriften voor openingen aan de onderzijde en drukontlastingsinrichtingen voorschrijven.
De volgende richtlijnen zijn bedoeld voor het vaststellen van de geschikte transporttanks die gebruikt mogen worden voor het vervoer van bepaalde stoffen:
Vermelde transporttank instructie | EVENEENS TOEGESTANE TRANSPORTTANK-INSTRUCTIES |
T1 | T2, T3, T4, T5, T6, T7, T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22 |
T2 | T4, T5, T7, T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22 |
T3 | T4, T5, T6, T7, T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22 |
T4 | T5, T7, T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22 |
T5 | T10, T14, T19, T20, T22 |
T6 | T7, T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22 |
T7 | T8, T9, T10, T11, T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22 |
T8 | T9, T10, T13, T14, T19, T20, T21, T22 |
T9 | T10, T13, T14, T19, T20, T21, T22 |
T10 | T14, T19, T20, T22 |
T11 | T12, T13, T14, T15, T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22 |
T12 | T14, T16, T18, T19, T20, T22 |
T13 | T14, T19, T20, T21, T22 |
T14 | T19, T20, T22 |
T15 | T16, T17, T18, T19, T20, T21, T22 |
T16 | T18, T19, T20, T22 |
T17 | T18, T19, T20, T21, T22 |
T18 | T19, T20, T22 |
T19 | T20, T22 |
T20 | T22 |
T21 | T22 |
T22 | Geen |
T23 | Geen |
Transporttank-instructies
Transporttank-instructies specificeren de voorschriften die op een transporttank van toepassing zijn, indien de transporttank voor het vervoer van specifieke stoffen wordt gebruikt. Transporttank-instructies T1 t/m T22 specificeren de minimale beproevingsdruk die van toepassing is, de minimale wanddikte van het reservoir (in mm referentiestaal), alsmede de voorschriften voor drukontlasting en openingen aan de onderzijde.
4.2.5.2.6 : Transportinstructies T1 - T22
Deze transporttank-instructies zijn van toepassing op vloeibare en vaste stoffen van klasse 1 en de klassen 3 t/m 9. Er moet voldaan worden aan de algemene voorschriften van sectie 4.2.1 en de voorschriften van sectie 6.7.2.
Transporttank- instructie | Minimale beproevings- druk (bar) |
Minimale tankdikte (in mm referentiestaal) (zie 6.7.2.4) |
Drukontlastings- inrichtingen a (zie 6.7.2.8) |
Bodem- openingen (zie 6.7.2.6)b |
T1 | 1,5 | Zie 6.7.2.4.2 | Normaal | Zie 6.7.2.6.2 |
T2 | 1,5 | Zie 6.7.2.4.2 | Normaal | Zie 6.7.2.6.3 |
T3 | 2,65 | Zie 6.7.2.4.2 | Normaal | Zie 6.7.2.6.2 |
T4 | 2,65 | Zie 6.7.2.4.2 | Normaal | Zie 6.7.2.6.3 |
T5 | 2,65 | Zie 6.7.2.4.2 | Zie 6.7.2.8.3 | Niet toegestaan |
T6 | 4 | Zie 6.7.2.4.2 | Normaal | Zie 6.7.2.6.2 |
T7 | 4 | Zie 6.7.2.4.2 | Normaal | Zie 6.7.2.6.3 |
T8 | 4 | Zie 6.7.2.4.2 | Normaal | Niet toegestaan |
T9 | 4 | 6 mm | Normaal | Niet toegestaan |
T10 | 4 | 6 mm | Zie 6.7.2.8.3 | Niet toegestaan |
T11 | 6 | Zie 6.7.2.4.2 | Normaal | Zie 6.7.2.6.3 |
T12 | 6 | Zie 6.7.2.4.2 | Zie 6.7.2.8.3 | Zie 6.7.2.6.3 |
T13 | 6 | 6 mm | Normaal | Niet toegestaan |
T14 | 6 | 6 mm | Zie 6.7.2.8.3 | Niet toegestaan |
T15 | 10 | Zie 6.7.2.4.2 | Normaal | Zie 6.7.2.6.3 |
T16 | 10 | Zie 6.7.2.4.2 | Zie 6.7.2.8.3 | Zie 6.7.2.6.3 |
T17 | 10 | 6 mm | Normaal | Zie 6.7.2.6.3 |
T18 | 10 | 6mm | Zie 6.7.2.8.3 | Zie 6.7.2.6.3 |
T19 | 10 | 6 mm | Zie 6.7.2.8.3 | Niet toegestaan |
T20 | 10 | 8 mm | Zie 6.7.2.8.3 | Niet toegestaan |
T21 | 10 | 10 mm | Normaal | Niet toegestaan |
T22 | 10 | 10 mm | Zie 6.7.2.8.3 | Niet toegestaan |
a Indien het woord "Normaal" is aangegeven, zijn alle voorschriften van 6.7.2.8 van toepassing, uitgezonderd 6.7.2.8.3.
b Indien in deze kolom is aangegeven “Niet toegestaan”, dan zijn openingen aan de onderzijde niet toegestaan indien de te vervoeren stof een vloeistof is (zie 6.7.2.6.1). Indien de te vervoeren stof een vaste stof is bij alle temperaturen die onder normale vervoersomstandigheden optreden, dan zijn openingen aan de onderzijde overeenkomstig de voorschriften van 6.7.2.6.2 toegestaan.
4.2.5.2.6 : Transportinstructie T23
T23 TRANSPORTTANK-INSTRUCTIE T23 Ook moet worden voldaan aan de voorschriften die specifiek zijn voor zelfontledende stoffen van klasse 4.1 en organische peroxiden van klasse 5.2 in 4.2.1.13. De ondergenoemde formuleringen kunnen ook worden vervoerd indien bij de verpakking verpakkingsmethode OP8 van verpakkingsinstructie P 520 in 4.1.4.1 is toegepast, met dezelfde controle- en kritieke temperaturen, voor zover van toepassing. |
||||||||
UN nr. |
Stof | Minimale beproevings- druk (bar) | Minimale tankdikte (in mm referen- tiestaal) | Bodem- openingen | Drukontlastings- Inrichtingen | Vullingsgraad | Controle- temperatuur | Kritieke temperatuur |
3109 | ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F, VLOEIBAAR tert-Butylhydroperoxidea , ten hoogste 72% met water Cumylhydroperoxide, ten hoogste 90% in verdunningsmiddel type A Di-tert-butylperoxide, ten hoogste 32% in verdunningsmiddel type A Isopropylcumyl-hydroperoxide, ten hoogste 72% in verdunningsmiddel type A p-Menthylhydro- peroxide, ten hoogste 72% in verdunningsmiddel type A Pinanylhydro- peroxide, ten hoogste 50% in verdunningsmiddel type A |
4 | Zie 6.7.2.4.2 | Zie 6.7.2.6.3 |
Zie 6.7.2.8.2 4.2.1.13.6 4.2.1.13.7 4.2.1.13.8 |
Zie 4.2.1.13.13 |
||
3110 | ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F, VASTE STOF Dicumylperoxideb |
4 | Zie 6.7.2.4.2 | Zie 6.7.2.6.3 |
Zie 6.7.2.8.2 4.2.1.13.6 4.2.1.13.7 4.2.1.13.8 |
Zie 4.2.1.13.13 |
||
3119 | ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F, VLOEISTOF, MET TEMPERATUUR- BEHEERSING | 4 | Zie 6.7.2.4.2 | Zie 6.7.2.6.3 |
Zie 6.7.2.8.2 4.2.1.13.6 4.2.1.13.7 4.2.1.13.8 |
Zie 4.2.1.13.13 |
c | c |
tert-Amylperoxy- neodecanoaat, ten hoogste 47 % in verdunningsmiddel type A | - 10 °C | - 5 °C | ||||||
tert-Butylperoxyacetaat, ten hoogste 32% in verdunnings-middel type B | +30 oC | +35 oC | ||||||
tert-Butylperoxy-2- ethylhexanoaat, ten hoogste 32% in verdunningsmiddel type B |
+15 oC | +20 oC | ||||||
tert-Butylperoxypivalaat, ten hoogste 27% in verdunningsmiddel type B | +5 oC | +10 oC | ||||||
tert-Butylperoxy-3,5,5- trimethylhexanoaat, ten hoogste 32% in verdunningsmiddel type B | +35 oC | +40 oC | ||||||
Di-(3,5,5-trimethylhexanoyl)- peroxide, ten hoogste 38% in verdunningsmiddel type A of type B | 0 oC | +5 oC | ||||||
Peroxyazijnzuur,gedestil- leerd, type F, gestabiliseerd d | +30 oC | +35 oC | ||||||
3120 | ORGANISCH PEROXIDE, TYPE F, VASTE STOF, MET TEMPERATUUR-BEHEERSING | 4 | Zie 6.7.2.4.2 |
Zie 6.7.2.6.3 |
Zie 6.7.2.8.2 4.2.1.13.6 4.2.1.13.7 4.2.1.13.8 |
Zie 4.2.1.13.13 |
c | c |
3229 | ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE F | 4 | Zie 6.7.2.4.2 | Zie 6.7.2.6.3 |
Zie 6.7.2.8.2 4.2.1.13.6 4.2.1.13.7 4.2.1.13.8 |
Zie 4.2.1.13.13 |
||
3230 | ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE F | 4 | Zie 6.7.2.4.2 | Zie 6.7.2.6.3 |
Zie 6.7.2.8.2 4.2.1.13.6 4.2.1.13.7 4.2.1.13.8 |
Zie 4.2.1.13.13 |
||
3239 | ZELFONTLEDENDE VLOEISTOF, TYPE F, MET TEMPERATUUR- BEHEERSING | 4 | Zie 6.7.2.4.2 | Zie 6.7.2.6.3 |
Zie 6.7.2.8.2 4.2.1.13.6 4.2.1.13.7 4.2.1.13.8 |
Zie 4.2.1.13.13 |
c | c |
3240 | ZELFONTLEDENDE VASTE STOF, TYPE F, MET TEMPERATUUR- BEHEERSING | 4 | Zie 6.7.2.4.2 | Zie 6.7.2.6.3 |
Zie 6.7.2.8.2 4.2.1.13.6 4.2.1.13.7 4.2.1.13.8 |
Zie 4.2.1.13.13 |
c | c |
a Onder voorwaarde dat maatregelen zijn genomen om het veiligheidsequivalent van 65% tert-butylhydroperoxide en 35% water te verkrijgen. b Maximale hoeveelheid per transporttank: 2000 kg. c Zoals door de bevoegde autoriteit goedgekeurd. d Formulering afkomstig van destillatie van peroxyazijnzuur, afkomstig van peroxyazijnzuur in een concentratie van ten hoogste 41% met water, totaal gehalte actieve zuurstof (Peroxyazijnzuur + H2O2) ≤ 9,5%, die voldoet aan de criteria van het Handboek beproevingen en criteria, paragraaf 20.4.3 (f). Etiket voor bijkomend gevaar "BIJTEND" vereist (model nr. 8, zie 5.2.2.2.2). |
4.2.5.2.6 - Transportinstructie - T50
TRANSPORTTANK-INSTRUCTIE T50 |
|||||
Deze transporttank-instructie is van toepassing op niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en chemische stoffen onder druk (UN-nummers 3500, 3501, 3502, 3503, 3504 en 3505). Aan de algemene voorschriften van sectie 4.2.2 en de voorschriften van sectie 6.7.3 moet worden voldaan. |
|||||
UN Nr. |
Niet sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen | Max. toege-stane bedrijfsdruk (bar) Klein; Zonder zonneschild of isolatie; Zonneschild; Geïsoleerd a |
Openingen beneden de vloeistof- spiegel | Druk ontlastings- inricht. b (zie 6.7.3.7) |
Maximale vullings-graad |
1005 | Ammoniak, watervrij | 29,0 25,7 22,0 19,7 |
Toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | 0,53 |
1009 | Broomtrifluormethaan (Koelgas R 13B1) |
38,0 34,0 30,0 27,5 |
Toegestaan | Normaal | 1,13 |
1010 | Mengsel van butadienen en koolwaterstof, gestabiliseerd |
Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Normaal | Zie 4.2.2.7 |
1010 | Butadienen, gestabiliseerd |
7,5 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,55 |
1011 | Butaan | 7,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,51 |
1012 | Buteen | 8,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,53 |
1017 | Chloor | 19,0 17,0 15,0 13,5 |
Niet toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | 1,25 |
1018 | Chloordifluormethaan (Koelgas R 22) |
26,0 24,0 21,0 19,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,03 |
1020 | Chloorpentafluorethaan (Koelgas R 115) |
23,0 20,0 18,0 16,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,06 |
1021 | 1-Chloor-1,2,2,2- tetrafluorethaan (Koelgas R 124) |
10,3 9,8 7,9 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,20 |
1027 | Cyclopropaan | 18,0 16,0 14,5 13,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,53 |
1028 | Dichloordifluor- methaan (Koelgas R 12) |
16,0 15,0 13,0 11,5 |
Toegestaan | Normaal | 1,15 |
1029 | Dichloorfluormethaan (Koelgas R 21) |
7,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,23 |
1030 | 1,1-Difluorethaan (Koelgas R 152a) |
16,0 14,0 12,4 11,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,79 |
1032 | Dimethylamine, watervrij | 7,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,59 |
1033 | Dimethylether | 15,5 13,8 12,0 10,6 |
Toegestaan | Normaal | 0,58 |
1036 | Ethylamine | 7,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,61 |
1037 | Ethylchloride | 7,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,80 |
1040 | Ethyleenoxide met stikstof tot een totale druk van 1MPa (10 bar) bij 50 °C |
- - - 10,0 |
Niet toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | 0,78 |
1041 | Mengsel van ethyleen-oxide en kooldioxide met meer dan 9%, maar ten hoogste 87% ethyleenoxide |
Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Normaal | zie 4.2.2.7 |
1055 | Isobuteen | 8,1 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,52 |
1060 | Mengsel van methylace-tyleen en propadieen, gestabiliseerd |
28,0 24,5 22,0 20,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,43 |
1061 | Methylamine, watervrij | 10,8 9,6 7,8 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,58 |
1062 | Methylbromide met ten hoogste 2% chloorpikrine |
7,0 7,0 7,0 7,0 |
Niet toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | 1,51 |
1063 | Methylchloride (Koelgas R 40) |
14,5 12,7 11,3 10,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,81 |
1064 | Methylmercaptaan | 7,0 7,0 7,0 7,0 |
Niet toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | 0,78 |
1067 | Distikstoftetroxide | 7,0 7,0 7,0 7,0 |
Niet toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | 1,30 |
1075 | Petroleumgassen, vloeibaar gemaakt |
Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Normaal | Zie 4.2.2.7 |
1077 | Propeen | 28,0 24,5 22,0 20,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,43 |
1078 | Koelgas, n.e.g. | Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Normaal | Zie 4.2.2.7 |
1079 | Zwaveldioxide | 11,6 10,3 8,5 7,6 |
Niet toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | 1,23 |
1082 | Chloortrifluorethyleen, gestabiliseerd | 17,0 15,0 13,1 11,6 |
Niet toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | 1,13 |
1083 | Trimethylamine, watervrij | 7,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,56 |
1085 | Vinylbromide, gestabiliseerd |
7,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,37 |
1086 | Vinylchloride, gestabiliseerd |
10,6 9,3 8,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,81 |
1087 | Vinylmethylether, gestabiliseerd |
7,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,67 |
1581 | Mengsel van chloorpikrine en methylbromide met meer dan 2% chloorpikrine |
7,0 7,0 7,0 7,0 |
Niet toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | 1,51 |
1582 | Mengsel van chloorpikrine en methylchloride | 19,2 16,9 15,1 13,1 |
Niet toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | 0,81 |
1858 | Hexafluorpropeen (Koelgas R 1216) |
19,2 16,9 15,1 13,1 |
Toegestaan | Normaal | 1,11 |
1912 | Mengsel van methylchloride en methyleenchloride |
15,2 13,0 11,6 10,1 |
Toegestaan | Normaal | 0,81 |
1958 | 1,2-Dichloor-1,1,2,2- tetrafluorethaan (Koelgas R 114) |
7,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,30 |
1965 | Mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g. |
Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Normaal | Zie 4.2.2.7 |
1969 | Isobutaan | 8,5 7,5 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,49 |
1973 | Mengsel van chloor- difluormethaan en chloorpentafluorethaan, met een vast kookpunt, dat ca. 49% chloor- difluormethaan bevat (Koelgas R 502) |
28,3 25,3 22,8 20,3 |
Toegestaan | Normaal | 1,05 |
1974 | Broomchloordifluor-methaan (Koelgas R 12B1) |
7,4 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,61 |
1976 | Octafluorcyclobutaan (Koelgas RC 318) |
8,8 7,8 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,34 |
1978 | Propaan | 22,5 20,4 18,0 16,5 |
Toegestaan | Normaal | 0,42 |
1983 | 1-Chloor-2,2,2- trifluorethaan (Koelgas R 133a) |
7,0 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,18 |
2035 | 1,1,1-Trifluorethaan (Koelgas R 143a) |
31,0 27,5 24,2 21,8 |
Toegestaan | Normaal | 0,76 |
2424 | Octafluorpropaan (Koelgas R 218) |
23,1 20,8 18,6 16,6 |
Toegestaan | Normaal | 1,07 |
2517 | 1-Chloor-1,1- difluorethaan (Koelgas R 142b) |
8,9 7,8 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 0,99 |
2602 | Dichloordifluormethaan en 1,1-difluorethaan, azeotropisch mengsel dat ca.74% dichloordifluor-methaan bevat (Koelgas R 500) |
20,0 18,0 16,0 14,5 |
Toegestaan | Normaal | 1,01 |
3057 | Trifluoracetylchloride | 14,6 12,9 11,3 9,9 |
Niet toegestaan | 6.7.3.7.3 | 1,17 |
3070 |
Mengsel van ethyleen- |
14,0 12,0 11,0 9,0 |
Toegestaan | 6.7.3.7.3 | 1,09 |
3153 | Perfluor(methylvinyl)ether | 14,3 13,4 11,2 10,2 |
Toegestaan | Normaal | 1,14 |
3159 | 1,1,1,2-Tetrafluorethaan (Koelgas R 134a) |
17,7 15,7 13,8 12,1 |
Toegestaan | Normaal | 1,04 |
3161 | Vloeibaar gemaakt gas, brandbaar, n.e.g. | Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 |
Toegestaan | Normaal | Zie 4.2.2.7 |
3163 | Vloeibaar gemaakt gas, n.e.g. |
Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 |
Toegestaan | Normaal | Zie 4.2.2.7 |
3220 | Pentafluorethaan (Koelgas R 125) |
34,4 30,8 27,5 24,5 |
Toegestaan | Normaal | 0,87 |
3252 | Difluormethaan (Koelgas R 32) |
43,0 39,0 34,4 30,5 |
Toegestaan | Normaal | 0,78 |
3296 | Heptafluorpropaan (Koelgas R 227) |
16,0 14,0 12,5 11,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,20 |
3297 | Mengsel van ethyleen- oxide en chloortetra- fluorethaan, dat ten hoogste 8,8% ethyleenoxide bevat |
8,1 7,0 7,0 7,0 |
Toegestaan | Normaal | 1,16 |
3298 |
Mengsel van |
25,9 23,4 20,9 18,6 |
Toegestaan | Normaal | 1,02 |
3299 | Mengsel van ethyleen- oxide en tetra- fluorethaan dat ten hoogste 5,6% ethyleenoxide bevat |
16,7 14,7 12,9 11,2 |
Toegestaan | Normaal | 1,03 |
3318 | Ammoniak, oplossing in water, relatieve dichtheid bij 15 oC lager dan 0,880, met meer dan 50% ammoniak |
Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | Zie 4.2.2.7 |
3337 | Koelgas R 404A | 31,6 28,3 25,3 22,5 |
Toegestaan | Normaal | 0,84 |
3338 | Koelgas R 407A | 31,3 28,1 25,1 22,4 |
Toegestaan | Normaal | 0,95 |
3339 | Koelgas R 407B | 33,0 29,6 26,5 23,6 |
Toegestaan | Normaal | 0,95 |
3340 | Koelgas R 407C | 29,9 26,8 23,9 21,3 |
Toegestaan | Normaal | 0,95 |
3500 | Chemische stof onder druk, n.e.g. |
Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | TP 4c |
3501 | Chemische stof onder druk, brandbaar, n.e.g. | Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | TP 4c |
3502 | Chemische stof onder druk, giftig, n.e.g. |
Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | TP 4c |
3503 | Chemische stof onder druk, bijtend, n.e.g. | Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | TP 4c |
3504 | Chemische stof onder druk, brandbaar, giftig, n.e.g. | Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | TP 4c |
3505 | Chemische stof onder druk, brandbaar, bijtend, n.e.g. | Zie definitie van MAWP in 6.7.3.1 | Toegestaan | Zie 6.7.3.7.3 | TP 4c |
a "Klein" heeft betrekking op tanks die een reservoir hebben met een diameter of 1,5 m of minder; "Zonder zonneschild of isolatie" heeft betrekking op tanks die een reservoir hebben met een diameter van meer dan 1,5 m zonder isolatie of zonneschild (zie 6.7.3.2.12); "Zonneschild" heeft betrekking op tanks die een reservoir hebben met een diameter van meer dan 1,5 m met een zonneschild (zie 6.7.3.2.12); "Geïsoleerd" heeft betrekking op tanks die een reservoir hebben met een diameter van meer dan 1,5 m met isolatie (zie 6.7.3.2.12); (Zie de definitie van "Ontwerpreferentietemperatuur" in 6.7.3.1). b Het woord "Normaal" in de kolom “Drukontlastingsinrichtingen” geeft aan dat een breekplaat, zoals gespecificeerd in 6.7.3.7.3, niet is vereist. c Voor UN-nummers 3500, 3501, 3502, 3503, 3504 en 3505 moet het vullingspercentage in plaats van de maximale vulverhouding in aanmerking worden genomen. |
4.2.5.2.6 : Transportinstructies T75
TRANSPORTTANK-INSTRUCTIE T75 |
|||||
Deze transporttank-instructie is van toepassing op sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen. Aan de algemene voorschriften van sectie 4.2.3 en de voorschriften van sectie 6.7.4 moet worden voldaan. |
Bijzondere bepalingen voor transporttanks
Bijzondere bepalingen voor transporttanks worden toegekend aan bepaalde stoffen om voorschriften aan te geven die moeten worden toegepast in aanvulling op of in plaats van die welke worden verschaft door de transporttank-instructies of de voorschriften in hoofdstuk 6.7.
Bijzondere bepalingen voor transporttanks worden aangegeven met een alfanumerieke code beginnend met de letters “TP” ("tank provision") en worden toegekend aan specifieke stoffen in kolom (11) van tabel A van hoofdstuk 3.2.
4.2.5.3 - Bepaling TP 1
De in 4.2.1.9.2 voorgeschreven vullingsgraad mag niet worden overschreden.
Bepaling TP 02
De in 4.2.1.9.3 voorgeschreven vullingsgraad mag niet worden overschreden.
Bepaling TP 03
De maximale vullingsgraad (in %) voor vaste stoffen die bij temperaturen boven hun smeltpunt
worden vervoerd en voor verwarmde vloeistoffen moet worden vastgesteld in overeenstemming met 4.2.1.9.5.
Bepaling TP 04
De vullingsgraad voor transporttanks mag niet hoger zijn dan 90% of, in plaats daarvan, een
andere waarde die door de bevoegde autoriteit is goedgekeurd (zie 4.2.1.16.2).
Bepaling TP 05
Aan de vullingsgraad, voorgeschreven in 4.2.3.6, moet worden voldaan.
Bepaling TP 06
Om te bereiken dat de tank in geen geval, ook niet bij aanwezigheid van de tank in een brandhaard, open barst, moet de tank voorzien zijn van drukontlastingsinrichtingen die zijn afgestemd op de grootte van de tank en op de aard van de vervoerde stof. Ook moeten de inrichtingen inert ten opzichte van de stof zijn.
Bepaling TP 07
Lucht moet met behulp van stikstof of met andere middelen uit de dampruimte worden verwijderd.
Bepaling TP 08
De beproevingsdruk mag tot 1,5 bar worden verlaagd als het vlampunt van de vervoerde stoffen hoger dan 0o C is.
Bepaling TP 09
Een stof die onder deze omschrijving valt, mag alleen in een transporttank worden vervoerd na goedkeuring van de bevoegde autoriteit.
Bepaling TP 10
Een loden bekleding met een dikte van ten minste 5 mm, die jaarlijks moet worden beproefd, of een ander geschikt bekledingsmateriaal, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, is vereist. Een transporttank mag ten vervoer worden aangeboden binnen een termijn van ten hoogste 3 maanden na het verstrijken van de termijn vastgesteld voor de laatste inspectie van de bekleding, na lediging maar vóór reiniging, teneinde de volgende vereiste beproeving of inspectie te ondergaan, voorafgaand aan het opnieuw vullen.
Bepaling TP 11
Gereserveerd
Bepaling TP 12
Geschrapt
Bepaling TP 13
Gereserveerd
Bepaling TP 14
Gereserveerd
Bepaling TP 15
Gereserveerd
Bepaling TP 16
De tank moet voorzien zijn van een speciale inrichting die onder normale vervoersomstandigheden onderdruk en overdruk voorkomt. Deze inrichting moet door de bevoegde autoriteit goedgekeurd zijn. De voorschriften met betrekking tot drukontlastingsinrichtingen zoals aangegeven in 6.7.2.8.3 zijn ter voorkoming van kristallisatie van het product in de drukontlastingsinrichting.
Bepaling TP 17
Voor de thermische isolatie van de tank mag alleen gebruik worden gemaakt van anorganische, niet brandbare materialen.
Bepaling TP 18
De temperatuur moet tussen 18o C en 40o C worden gehouden. Transporttanks die gestold methacrylzuur bevatten, mogen tijdens vervoer niet opnieuw worden verwarmd.
Bepaling TP 19
Tijdens de bouw moet de minimale wanddikte van het reservoir zoals bepaald in 6.7.3.4 met 3 mm worden verhoogd om ruimte te bieden voor corrosie.
De wanddikte van het reservoir moet halverwege de tijdsduur tussen twee periodieke hydraulische proefpersingen ultrasoon worden gecontroleerd, en mag nooit minder zijn dan de minimum wanddikte als vastgesteld in overeenstemming met 6.7.3.4.
Bepaling TP 20
Deze stof mag alleen onder een stikstof deken in geïsoleerde tanks worden vervoerd.
Bepaling TP 21
De wanddikte van het reservoir moet ten minste 8 mm zijn. Tanks moeten hydraulisch worden beproefd en inwendig geïnspecteerd met tussenpozen van ten hoogste 2,5 jaar.
Bepaling TP 22
Smeermiddelen voor scharnieren of andere voorzieningen moeten ten opzichte van zuurstof inert zijn.
Bepaling TP 23
Geschrapt
Bepaling TP 24
De transporttank mag uitgerust zijn met een inrichting die zich bij maximale vulling in de dampruimte van de tank bevindt, ter voorkoming van een opbouw van overdruk vanwege de langzame ontleding van de vervoerde stof.
Deze inrichting moet ook verhinderen dat een ontoelaatbare hoeveelheid vloeistof weglekt in geval van kantelen of dat vreemde stoffen in de tank komen.
Deze inrichting moet door de bevoegde autoriteit of een door haar aangewezen instantie worden goedgekeurd.
Bepaling TP 25
Zwaveltrioxide, ten minste 99,95% zuiver, mag zonder inhibitor in tanks vervoerd worden, onder voorwaarde dat het op een temperatuur van 32,5o C of hoger wordt gehouden.
Bepaling TP 26
Wanneer het vervoer verwarmd plaats vindt, moet de verwarmingsvoorziening buiten het reservoir zijn aangebracht. Voor UN 3176 (1,2) geldt deze bepaling alleen wanneer de stof op gevaarlijke wijze met water reageert.
Bepaling TP 27
Er kan van een transporttank met een minimale beproevingsdruk van 4 bar gebruik worden gemaakt indien wordt aangetoond dat volgens de definitie van beproevingsdruk in 6.7.2.1 een beproevingsdruk van 4 bar of minder aanvaardbaar is.
Bepaling TP 28
Er kan van een transporttank met een minimale beproevingsdruk van 2,65 bar gebruik worden gemaakt indien wordt aangetoond dat volgens de definitie van beproevingsdruk in 6.7.2.1 een beproevingsdruk van 2,65 bar of minder aanvaardbaar is.
Bepaling TP 29
Er kan van een transporttank met een minimale beproevingsdruk van 1,5 bar gebruik worden gemaakt indien wordt aangetoond dat volgens de definitie van beproevingsdruk in 6.7.2.1 een beproevingsdruk van 1,5 bar of minder aanvaardbaar is.
Bepaling TP 30
Deze stof moet in geïsoleerde tanks worden vervoerd.
Bepaling TP 31
Deze stof mag alleen in tanks worden vervoerd in de vaste toestand.
Bepaling TP 32
Voor de UN-nummers 0331, 0332 en 3375 (1,2) mogen transporttanks worden gebruikt, onder de volgende voorwaarden:
- Teneinde onnodige opsluiting te vermijden, moet elke van metaal vervaardigde transporttank zijn voorzien van een zelfsluitende, veerbelaste drukontlastingsinrichting, een breekplaat of een smeltveiligheid. De ingestelde aanspreekdruk of barstdruk, voor zover van toepassing, mag niet hoger zijn dan 2,65 bar voor transporttanks met een minimale beproevingsdruk groter dan 4 bar.
- Uitsluitend voor UN 3375 (1,2) moet de geschiktheid voor vervoer in tanks worden aangetoond. Eén methode om deze geschiktheid te beoordelen is beproeving 8 (d) in testserie 8 (zie het Handboek beproevingen en criteria, deel 1, subsectie 18.7).
- Stoffen mogen niet zodanig lang in de transporttank blijven dat stolling het gevolg kan zijn. Geschikte maatregelen moeten worden genomen om opeenhoping en afzetting van stoffen in de tank te vermijden (bijv. reiniging, enz.).
Bepaling TP 33
De transporttank-instructie die aan deze stof is toegekend, is van toepassing op korrelige en poedervormige vaste stoffen en op vaste stoffen die worden gevuld en gelost bij temperaturen boven hun smeltpunt maar die worden afgekoeld en vervoerd als een vaste massa.
Voor vaste stoffen die worden vervoerd bij temperaturen boven hun smeltpunt, zie 4.2.1.19.
Bepaling TP 34
Transporttanks behoeven niet te worden onderworpen aan de oploopproef in 6.7.4.14.1 indien de transporttank op de in 6.7.4.15.1 gespecificeerde plaat en ook in letters van ten minste 10 cm hoog op beide zijden van de buitenmantel wordt gemerkt met "NIET TOEGESTAAN VOOR VERVOER PER SPOOR".
Bepaling TP 35
Geschrapt
Bepaling TP 36
Op transporttanks mogen smeltelementen in de dampruimte worden gebruikt.
Bepaling TP 37
Geschrapt
Bepaling TP 38
Geschrapt
Bepaling TP 39
Geschrapt
Bepaling TP 40
Transporttanks mogen niet worden vervoerd wanneer zij zijn verbonden met spuitapparatuur.
Bepaling TP 41
Met instemming van de bevoegde autoriteit mag de interne inspectie na 2,5 jaar achterwege blijven of worden vervangen door andere beproevingsmethoden of inspectieprocedures, onder voorwaarde dat de transporttank speciaal is bestemd voor het vervoer van de metaalorganische stoffen waaraan deze bijzondere bepaling voor transporttanks is toegewezen.
Deze inspectie is echter wel verplicht als aan de voorwaarden van 6.7.2.19.7 wordt voldaan.